Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl
(2002)–Henk te Velde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
[pagina 54]
| |
[pagina 55]
| |
Hoofdstuk 2
| |
[pagina 56]
| |
Het initiatief vond navolging bij andere stromingen. In 1904 werd de oprichting van het socialistische Recht voor Allen herdacht met een ode aan Ferdinand Domela Nieuwenhuis die ook weer een boek opleverde. In 1916 werd diens zeventigste verjaardag gevierd met nog een boek. Toen de leider van de sdap Troelstra in 1930 overleed, was dat aanleiding voor een herdenkingsbundel met persoverzicht. De socialisten kenden overigens ook een eigen vorm van viering. De stoet in Amsterdam met de kist van Domela was in 1919 een ongekende demonstratie die lang in de herinnering zou blijven. Ze was in zekere zin de culminatie van een begrafenistraditie van arbeiders en socialisten die vanaf het einde van de negentiende eeuw was ontstaan, al ging het in Domela's geval om een crematie.Ga naar eind5 Dat begrafenissen een deel van de feestcultuur van het socialisme waren, blijkt wel uit de regels die Troelstra's partijgenoot Koos Vorrink er later voor opstelde. ‘Onze doden te eren op hun laatste tocht vraagt een ingetogen vorm van demonstreren’, merkte hij op, maar demonstreren bleef het.Ga naar eind6 Bij de begrafenis van Kuyper in Den Haag was naar het schijnt evenals bij Domela een tienduizendkoppige menigte op de been. Maar verslagen uit gereformeerde kring legden de nadruk op het ‘sobere, intieme’ en daarmee puriteinse en calvinistische karakter van de plechtigheid: hier ‘geen schitterende vaandels en wapperende banieren, als elders gezien worden’.Ga naar eind7 Dit was duidelijk een verwijzing naar de socialistische concurrentie waar de anti-revolutionairen niet tegenop konden omdat voor hen een begrafenis natuurlijk nooit een demonstratie kon worden. Gereformeerde begrafenissen moesten juist ingetogen zijn.Ga naar eind8 Kuypers begrafenis kreeg dan ook geen opvallende plaats in de collectieve herinnering, maar er bleef genoeg te vieren over. Bij zijn zeventigste verjaardag memoreerde Kuyper met ‘een gevoel van schaamte’ - zoiets klonk bij hem meestal wat koket-het contrast met de dag toen Groen dezelfde leeftijd had bereikt. ‘Nauwelijks een dozijn heeren’ had Groen ‘een artistiek voorwerp’ aangeboden, verder was alles stil gebleven. En nu! ‘Thans is er een deelname uit alle oorden des lands en een sympathie, dat het is of Nederland nu eerst wakker is geworden.’Ga naar eind9 Kuyper zei er niet bij dat feestvieren een belangrijke rol had in de partij- en groepsvorming en dus een vorm van politiek was geworden. Bij zijn verjaardag paradeerden in 1907 reeksen sprekers namens allerlei anti-revolutionaire organisaties en kreeg hij een album met nog langere reeksen uitspraken namens weer andere organisaties. Feestvieren was al bijna routine geworden, inclusief de onvermijdelijke comités van anti-revolutionaire notabelen. Vanaf de jaren tachtig merkten waarnemers weleens op dat de politiek nu zuiverder was dan vroeger ‘toen het vaak meer een kwestie van per- | |
[pagina 57]
| |
sonen dan van beginselen gold’.Ga naar eind10 Maar op een andere manier ging het in de politiek nu misschien wel meer dan ooit om personen. Zij waren nu niet meer een belichaamd program in de individuele betekenis die Groen daaraan gegeven had, maar ze waren de verpersoonlijking van een beweging en een partij. Twee niet lang na elkaar verschenen artikelen van de christelijk-historische politiek leider A.F. de Savornin Lohman, eerst medestander en later tegenstander van Kuyper, tonen de daarmee verbonden dubbelzinnigheid. Enerzijds prijst hij Kuyper omdat deze ervoor gezorgd heeft dat de politiek nu niet meer ‘over personen, maar voor beginselen’ strijdt, maar even eerder verwijt hij hem juist de partijorganisatie zozeer met zijn persoon te verbinden ‘dat daardoor de strijd over belangen en beginselen tot een personenstrijd verlaagd wordt’. Over het conflict tussen Kuyper en Lohman dat tot het uiteenvallen van de arp leidde, merkte een dagblad op ‘dat het geschil tusschen de hoofdpersonen langzamerhand van een politiek een persoonlijk geschil is geworden’.Ga naar eind11 Bij de anti-revolutionairen werd het een onontwarbare kluwen en hetzelfde gebeurde bij de socialisten. Natuurlijk meende de vooraanstaande sociaal-democraat W.H. Vliegen in zijn geschiedenis van de sdap dat het in de beweging op de massa aankwam en dat daardoor ‘den invloed van één persoon’ nooit zo dominant kon zijn als in andere partijen, maar het was juist omgekeerd. Zijn boeken zijn zelf een aaneenschakeling van persoonsportretten en aan Domela en Troelstra wijdde hij grote hoofdstukken. Zijn opmerking zegt meer over zijn verlangens dan over de realiteit.Ga naar eind12 Hij noteert dat de aanhankelijkheid van de beweging aan Troelstra eigenlijk ‘niet te omschrijven is’. Maar iets is er toch wel over te zeggen: ‘Voor een deel zit het ongetwijfeld hierin, dat in hem de beweging zelf sterker dan in iemand anders verpersoonlijkt is.’Ga naar eind13 Ook bij het overlijden van Thorbecke en Groen van Prinsterer verschenen publicaties. Persoverzichten ontbraken echter en zij werden ook niet bij hun leven op massale geregisseerde bijeenkomsten toegejuicht. Vergelijking van Kuypers huldiging in 1897 met de onthulling van Thorbeckes standbeeld in 1876 toont het verschil in feestpolitiek. Zowel bij Thorbecke als bij Kuyper vormde de rede het hoogtepunt van de bijeenkomst (bij Kuyper waren er zelfs verscheidene). Maar terwijl de dure feestmaaltijd voor genodigden met zijn toasten de helft van de herdenkingspublicatie over Thorbecke beslaat, noteert het Kuyper-gedenkboek laconiek: ‘Nog een paar uren bleef men bijeen in gezelligen kout. Verscheidene dronken werden uitgebracht, de eerste op mevrouw Kuyper, door den heer Hovy op dr Kuyper, enz., tot eindelijk ook deze bijeenkomst een einde moest hebben.’Ga naar eind14 Dit was | |
[pagina 58]
| |
gezelligheid onder vrienden, maar het draaide om de bijeenkomst in de grote zaal met alle partijgenoten. De beweging had de plaats ingenomen van de notabelen, of misschien moet men zeggen: de beweging bepaalde nu wie notabel was. | |
LeiderstypenIn de tijd van Thorbecke en Groen ging het ook al over beginselen, partijen en leiders en bij het vijftigjarig bestaan van de Anti-Revolutionaire Partij vroeg Hendrik Colijn zich dan ook af waar nu eigenlijk de partij was begonnen. Hij maakte een onderscheid tussen partij en richting en zei dat voor een partij een organisatie en ‘een wèl omschreven program van beginselen’ nodig waren.Ga naar eind15 Organisatie en beginselprogram, dat maakte het verschil uit. Niet alleen de anti-revolutionaire maar alle kiesverenigingen stelden het aanvankelijk zonder deze zaken. De ‘partijen’ vóór de arp waren parlementaire groepen geweest. De arp was de eerste georganiseerde buitenparlementaire partij. De Algemeene Kiesvereeniging, de nationale organisatie van de conservatieven uit de jaren zestig, kan ook aanspraak maken op die naam,Ga naar eind16 maar zij was niet meer dan een kortstondig succes: het bleek onmogelijk katholieken en protestanten in één conservatieve partij bijeen te brengen. Groen heeft zijn hele politieke leven gezocht naar de beste manier om zijn uitgangspunten te verwezenlijken. Lange tijd heeft hij gehoopt op een bondgenootschap met conservatieven. Uit zijn aarzelingen en inconsequenties blijkt dat hij geen greep kreeg op het fenomeen partij. In de jaren zestig wilde hij dat de anti-revolutionaire kiezers alleen die kandidaten zouden steunen die hun eisen in strijd voor confessioneel geïnspireerd onderwijs zouden onderschrijven. Daarop viel de liberale historicus R.J. Fruin hem aan omdat de grondwet voorschreef dat de vertegenwoordiger niet gebonden mocht zijn aan zijn kiezers: Groen vroeg van de vertegenwoordiger een belofte aan de kiezer, maar die mocht hij nooit afleggen. Groen verdedigde zich wat zwakjes met betogen over het verschil tussen belofte en verklaring. Omdat hij de stap naar organisatie van kiezers niet zette, aarzelde bij uitgewerkte programma's en kamerleden toch eigenlijk zoveel mogelijk vrij wilde laten, kwam hij niet verder dan halverwege de weg naar de partij.Ga naar eind17 Groen koos voor het ‘isolement’. Voor hem betekende dit bijna letterlijk eenzaamheid, maar in de handen van Abraham Kuyper kreeg de gedachte een grote slagkracht. Al ruim voor de oprichting van de arp schreef hij dat de anti-revolutionairen een eigen beginsel hadden en daarom een zelf- | |
[pagina 59]
| |
standige partij vormden. Samenwerking was best, maar dan alleen voor een duidelijk omschreven doel. Moest de Schoolwet veranderd worden, dan kon steun gezocht worden bij katholieken. Met radicalen konden anti-revolutionairen samenwerken om het stemrecht uit te breiden en met liberalen om overdreven katholieke invloed tegen te gaan. ‘En is eenmaal dat juist omschreven doel bereikt, dan ga weer elk zijns weegs.’Ga naar eind18 In Kuypers strategie was de groepsvorming onder de anti-revolutionairen zelf niet zozeer een middel ter bereiking van concrete politieke doelen, maar een doel op zich. Het ging erom in de politiek een thuis te scheppen waarmee men zich door dik en dun verbonden voelde. Het hield wel in dat men de muren van dit huis moest bewaken en veel moest strijden tegen bondgenoten. Kuyper verklaarde de conservatieven als de voornaamste vijand te beschouwen omdat zij de anti-revolutionairen als ‘de hunnen’ voorstelden: tot alle prijs moest duidelijk gemaakt worden dat hooguit samenwerking, maar nooit samensmelting het doel kon zijn. De afbakening van een eigen groep vroeg in deze tijd soms meer energie dan de discussie met de voor de hand liggende tegenstander of het nastreven van concrete politieke doelen. Volgens het model van de bekende onderzoeker van politieke partijen Maurice Duverger was de arp overigens een onding. Duverger maakt een onderscheid tussen partijen die in de maatschappij zijn ontstaan (zoals de socialistische) en partijen die in het parlement gevormd zijn (zoals de liberale). Vanaf de tijd van Groen hadden er anti-revolutionairen zitting in de Kamer, maar Kuypers strategie was er toch op gericht om eerst een partij in de maatschappij te stichten en pas daarna in het parlement een vuist te maken.Ga naar eind19 In de laatste decennia van de negentiende eeuw verscheen met de nieuwe partijen een ander type leider op het politieke toneel. Niet meer ministers of parlementariërs gaven nu de toon aan, maar volksleiders. Deze verandering is internationaal waarneembaar, eigenlijk overal in Europa, maar zeker in West-Europa. De volksleiders vertoonden zich, schematisch voorgesteld, in drie gedaantes. De eerste is de profetenfiguur. Internationaal maakte de Engelse liberaal William Ewart Gladstone de meeste indruk, maar men kan ook denken aan de Duitse socialist Ferdinand Lassalle of, in Nederland, aan Domela Nieuwenhuis en Troelstra, en verder aan eendagsvliegen als generaal Georges Boulanger, die in de jaren tachtig de Franse Derde Republiek in gevaar bracht. Dan is er de partijorganisator, internationaal vertegenwoordigd door de Duitse socialist August Bebel of de Engelse liberaal Joseph Chamberlain. Ten slotte is er de gemeentebestuurder, de man die vooral indruk maakte met nationalisaties van nutsbedrijven en een soort van so- | |
[pagina 60]
| |
ciale politiek op lokaal niveau. Ook hier valt te denken aan Chamberlain in Birmingham en verder aan de populistische katholiek Karl Lueger in Wenen of aan de liberaal M.W.F. Treub (en later de socialist F.M. Wibaut) in Amsterdam. Aan deze rij voorbeelden valt af te lezen dat de nieuwe politieke stijl niet aan een bepaalde stroming gebonden was. Ze verscheen tegelijkertijd op veel plaatsen, meestal zonder rechtstreekse navolging. Zo stelt een biograaf van Lueger vast dat van beïnvloeding door Chamberlain, die hij door de grote overeenkomsten eerder voor zeker had aangenomen, toch geen sprake was.Ga naar eind20 Verder zijn er ook allerlei combinaties mogelijk tussen de typen. Chamberlain was stadsbestuurder en partijorganisator maar minder profeet dan Gladstone. Lueger was stadsbestuurder en profeet, maar zijn populistische beweging stortte na zijn dood ineen door gebrekkige organisatie. Abraham Kuyper, ten slotte, was geen bestuurder maar hij was wel partijorganisator en profeet. Op het eerste gezicht waren er geen leiders die alle drie kwaliteiten in zich verenigden, maar dat zouden ook bijna totalitaire alleskunners geweest zijn, uiterst bedreigend voor de parlementaire democratie. Ook zonder dat komt iemand als Lueger overigens voor dit laatste predikaat in aanmerking. In Nederland heeft het type gemeentebestuurder de politieke traditie minder beïnvloed dan de profeet en organisator. Willem Treub was in zijn tijd een gerespecteerd politiek krachtpatser, maar zijn werk in de gemeente Amsterdam is in de vergetelheid geraakt, hoewel hij de aanzet tot sociaal gemeentebestuur had gegeven dat Wibaut verder uitwerkte.Ga naar eind21 Wibaut op zijn beurt is in de sociaal-democratie veel minder het symbool van de beweging geworden dan Troelstra. Ook internationaal hebben de andere twee typen het meest tot de verbeelding gesproken. Het blijkt uit het veelvuldig gebruik van de metaforen. De partijorganisator werd voortdurend als veldheer getypeerd. Het ging namelijk niet om zomaar een vereniging maar om een organisatie die voor strijd was bedoeld. De Duitse socialist Lassalle sprak al over politieke bijeenkomsten als ‘Heeresschau’. spd-leider Bebel, zoon van een militair, had veel belangstelling voor het leger en was in beschrijvingen de ‘Oberfeldherr’ en ‘der Generalissimus von ein paar Millionen Arbeitern’ die het organiseren als een specifiek Duitse kwaliteit beschouwde.Ga naar eind22 De politicoloog Michels betoogt in zijn beroemde analyse van de oligarchie in de socialistische partijen dat de legermetaforen het wezen van de moderne partij blootlegden en merkt op dat veel van de (Duitse) sociaal-democratische terminologie aan de krijgskunde ontleend was; ook hij neemt Bebel als voorbeeld.Ga naar eind23 | |
[pagina 61]
| |
In Nederland sprak Kuyper ook van wapenschouw. Hij gebruikte nogal eens militaire termen in de beschrijving van de politieke strijd: zoals regiment na regiment zich in de oorlog aanbood om door het vuur van de vijand te worden weggemaaid, zo moesten ook de christelijke legioenen zich offeren.Ga naar eind24 Hij ‘is toch zoo vaak een veldheer genoemd’, schreef zijn aanhang in bewondering; hij was de ‘generaal’ van een ‘georganiseerd leger’. ‘Hij onderwees de recruten; gaf het kader les; leidde de manoeuvres; bracht de troepen in 't vuur; koos de positie; vond het juiste woord, als de vrees opkwam of de geestdrift verflauwde; voerde ter overwinning of dekte den aftocht’ Toen Kuypers oudste zoon in 1897 een woord zocht om de politieke activiteit van zijn vader te typeren, kwam ook hij met veldheer en Generalissimus.Ga naar eind25 Naast veldheer werden de nieuwe leiders ook profeet, Mozes of Messias genoemd. Dit gold voor socialisten als Lassalle in Duitsland, Domela en later Troelstra in Nederland en voor christelijke politici als Kuyper en de Engelse diep-religieuze liberaal Gladstone.Ga naar eind26 Dergelijke metaforen zeggen iets over de aard en functie van politiek in deze periode. Als de parlementaire leiders van de voorgaande periode al generaals waren geweest, dan toch zonder leger, en Multatuli had geen ongelijk toen hij schreef dat Thorbecke zijn best had gedaan ‘om profeten uit de Kamer te houen’. Maar nu kreeg politiek voor de partijactivi ten een vrijwel religieuze betekenis. Aan de ene kant doordat religie in de politiek meer dan ooit centraal kwam te staan. De scheidia tussen politieke en kerkelijk-religieuze zaken die de basis van de gedistantieerde liberale politiek had gevormd, verdween en de confessionelen kregen de wind in de zeilen. Maar aan de andere kant was politiek zelf nu ook niet meer de afstandelijke juridische bezigheid die ze voor Thorbecke en eigenlijk ook Groen geweest was. Ze ging nu meer dan vroeger de gehele identiteit van de activisten bepalen. Het meest opvallend is dat bij de vroege socialisten waar de overgang naar het socialisme vaak een bekering heette en de leider de profeet of messias was, met wie men niet door politieke loyaliteit alleen maar door een gemeenschappelijk geloof verbonden was. Politieke meetings hadden iets van religieuze bijeenkomsten waar men genoot van de onderlinge verbondenheid. Bekend is de rol die enkele massale bijeenkomsten met zang en ontroering spelen in Troelstra's beschrijving van zijn bekering tot het socialisme. Troelstra schrijft dat hij zich toen bekeerde maar al voor die tijd ‘buiten de bourgeoisie’ stond en had geweigerd lid te worden van de Groote Societeit zoals in de omgeving van zijn familie gebruikelijk was.Ga naar eind27 Hij plaatste zich dus buiten de fatsoenlijke maatschappij van zijn tijd - de herensociëteit was daarvan een symbool en een belang- | |
[pagina 62]
| |
rijke kern - en ging over naar een nieuwe gemeenschap. De keuze van de politieke activist werd een keuze voor een eigen wereld, heel anders dan de liberale burger die in de politiek voor Thorbecke koos maar wel lid van de sociëteit bleef. Voordien hadden hoofdzakelijk gegoede burgers aan de politiek deelgenomen; grotendeels had dus de sociale groep gedetermineerd of men wel of niet politiek actief werd. Nu werd dit voor de betrokkenen bijna omgedraaid: de keuze voor een politieke stroming ging tegelijkertijd de keuze voor de (anti-revolutionaire of socialistische) sociale groep inhouden. Door socialist te worden plaatste men zich vrijwel buiten de burgerij, zoals Domela bijvoorbeeld ondervond.Ga naar eind28 Nederland heeft minstens drie profeten gekend: Domela Nieuwenhuis, Troelstra en Kuyper. En van deze drie heeft Kuyper zonder twijfel de sterkste positie gehad. Hij is behalve profeet het nadrukkelijkst ook veldheer geweest en werd bovendien kabinetsleider. Hij was de eerste en alleen al om die reden degene die de toon zette en de maatstaf werd in de onderlinge vergelijking: Troelstra was de socialistische Kuyper, Kuyper niet de gereformeerde Troelstra. Na de ‘vergissing’ van Troelstra in november 1918 - toen hij meende dat ook Nederland rijp was voor een revolutie - schreef de vooraanstaande socialist Henri Polak: ‘Wij zijn gewend te smalen op Dr. Kuyper's “van God gegeven leiderschap”, maar het is in onze Partij geen haar beter. Troelstra doet wat hij wil.’Ga naar eind29 Zijn partijgenoot J.H. Schaper meende dat Troelstra zich op belangrijke momenten te veel zag als ‘(om Kuyperi-aansch te spreken) de “van God gegeven Leider”, aan wiens geniale invallen men nu en dan maar eens de zaken moest overlaten’.Ga naar eind30 Troelstra's positie was in zijn partij bovendien minder sterk dan die van Kuyper in de arp: de arp was Kuypers schepping, Troelstra mocht blij zijn dat hij bij de ‘twaalf apostelen’ (oprichters) van de sdap in 1894 kon aanschuiven. Als heer werd hij door arbeiders-socialisten als Schaper en Vliegen aanvankelijk niet echt vertrouwd.Ga naar eind31 En bij Kuypers zeventigste verjaardag in 1907 schreef Domela aan zijn ‘gewaardeerde tegenpartijder’ om op hun overeenkomsten te wijzen; omgekeerd heeft Kuyper dat niet gedaan.Ga naar eind32 Alleen in de jaren tachtig was Kuyper enige tijd de anti-revolutionaire Domela. Domela stond op het toppunt van zijn roem en toen Kuyper zich in 1886 afscheidde van de Hervormde Kerk in de Doleantie en met enkele medestanders in Amsterdam de Nieuwe Kerk openbrak, stelden liberalen hem voor als een oproerkraaier en een revolutionair die minstens zo gevaarlijk was als Domela. Zelfs toen meende de familie van Domela, die toch al vond dat hij ‘geheel in de war’ was en hem met angst en beven steeds verder zag afdrijven naar onfatsoenlijke oproermakerij, dat Kuyper hem ‘een slecht voorbeeld’ gaf.Ga naar eind33 | |
[pagina 63]
| |
Een geval apart is Herman Schaepman. Diens biograaf Brom zegt dat deze katholieke voorman zich door het voorbeeld van Kuyper niet alleen liet ‘inspireren’ maar zelfs ‘modelleren’; Schaepman zelf heeft ook gezegd dat de anti-revolutionairen voor hem ‘altijd een model’ waren.Ga naar eind34 Brom betoogt dan dat voor katholieken, voor wie de Kerk centraal stond, een politiek leider een geheel andere functie had dan voor de anti-revolutionairen, zodat de conclusie moest zijn dat Schaepman zich te veel door Kuyper liet leiden. Inderdaad was voor katholieken politiek zelden zo dominant als voor Kuyper en de zijnen. Bij de anti-revolutionairen was er eerst een partij met een grote eigen betekenis en pas daarna een kerkscheuring. Om deze reden gaat de vergelijking tussen Kuyper en Schaepman altijd mank - en lijkt Kuyper meer op de socialistische leiders - maar de dominante positie van Kuyper wordt er eens te meer door aangetoond. Daarbij kwam dan nog dat de Nederlandse katholieken bang waren voor anti-papisme en zich bedeesder opstelden dan katholieken in de buurlanden. Schaepman zou de positie van een Kuyper voor de katholieken wel krijgen, maar eigenlijk pas na zijn dood. Toen werd hij op het schild gehesen als de grote emancipator, democraat en voorstander van sociale politiek die zijn onwillige medekatholieken de weg had gewezen. Schaepman vertoont in dit opzicht enige overeenkomst met de Engelse conservatief Benjamin Disraeli. Ook die werd vooral na zijn dood tot icoon van zijn politieke stroming; hij werd toen geprezen om zaken waaraan hij meer woorden dan daden had gewijd, zoals sociale betrokkenheid. Ook hij diende als mythologische founding father van een sociaal-politieke gemeenschap: bij Schaepman de katholieke verzuiling, bij Disraeli de conservatieve sociaal-culturele beweging de Primrose League.Ga naar eind35 Van Disraeli wordt wel gezegd dat ‘it is not merely what he actually did that counts but what subsequent generations of Conservatives made of him’.Ga naar eind36 Voor Schaepman richtten katholieken na zijn dood standbeelden op en organiseerden zij herdenkingen, maar de eerste daarvan was veel soberder dan wat bij Kuyper gebruikelijk was. Niet voor niets werd in een herdenkingsnummer van de katholieke Maasbode in 1928 opgemerkt: ‘Wij eeren hem slecht, wanneer wij alleen gedenken wat Schaepman was, niet wat hij is en in de toekomst zijn zal.’Ga naar eind37 Zowel Nederlandse katholieken als Britse conservatieven hadden meer behoefte aan (overleden) inspirerende exempels dan aan activistisch leiderschap. Schaepman gold al in de tijd zelf wel als een Kuypertype. Hij verschijnt regelmatig met Kuyper en Domela in spotprenten als de verbeelding van de nieuwe massale politiek. Vanuit de liberale opvatting van politiek vertoonden ze meer overeenkomsten dan verschillen.Ga naar eind38 | |
[pagina 64]
| |
De jaren zeventig en Kuypers strijd tegen KappeyneDe mythe van politieke leiders wordt vaak sterker na hun dood of aftreden. Dan zijn ze geen gevaar meer voor ambitieuze concurrenten, maar dienen ze als voorbeeld. Achteraf lijkt hun positie dan vanzelfsprekender dan ze in het begin was. Natuurlijk werd Kuyper achteraf voorgesteld als de vanzelfsprekende opvolger van Groen van Prinsterer. Maar zelfs toen Groen hem eigenlijk al had aangewezen, koesterden anderen nog grote twijfels. Kuyper was toch geen ‘leader’ en als hij het was, zou het dan verstandig zijn het van de daken te roepen? Moest dat niet gewoon in de praktijk blijken? Volgens de critici moest een leider zich eerst maar eens bewijzen.Ga naar eind39 Dit was inderdaad de situatie vóór het bestaan van georganiseerde partijen. Het gezag van Thorbecke of Groen berustte niet op aanwijzing of verkiezing. Voorstanders van partijvorming zagen dit als een nadeel.Ga naar eind40 In 1876 gingen de liberalen in de Kamer over tot het officieel kiezen van een parlementaire ‘leader’, Johannes Kappeyne van de Coppello (1822-1895), die overigens al als de aangewezen figuur gold voor een dergelijke rol. Kuyper ambieerde duidelijk eenzelfde positie toen hij in 1874 in de Kamer werd gekozen. Hij verzocht dan ook aan Groen zijn critici de mond te snoeren. Kritiek op zijn werk in de Kamer kwam niet te pas. Als men al iets op te merken had, moest dat binnenskamers blijven en niet op ‘de publieke markt’ worden uitgesproken. Zo deed men dat niet volgens de gebruiken van het moderne partijverband en al helemaal niet onder ‘Christenbroeders’. Groen liet zich door Kuyper overtuigen, schreef een boze brief aan bevriende periodieken en de criticus blies haastig de aftocht.Ga naar eind41 Kuyper heeft zich in de jaren zeventig flink geroerd in de Kamer, maar hij vond zijn draai er niet. ‘Dominé Kuyper begint zijne rol te spelen,’ noteerde de conservatieve liberaal P.P. van Bosse ironisch.Ga naar eind42 Naar eigen zeggen probeerde hij ‘een stille weg’ te gaan om eerst maar eens te bezien of hij eigenlijk wel iets kon beginnen met de conservatieve anti-revolutionaire kamerleden. Al snel bleek dat dat tegenviel: van vereniging op een (door hem opgesteld) program wilde men niet horen.Ga naar eind43 Achteraf is duidelijk dat hij eerst buiten de Kamer zijn positie moest vestigen, voordat hij erin het gezag kreeg dat hij zocht. Hij was een leider van een nieuwe stempel: geen jurist zoals de meeste kamerleden, maar theoloog en daarbij predikant. Er was veel te doen over zijn installatie als kamerlid omdat de grondwet de combinatie van een geestelijk ambt met het kamerlidmaatschap niet toestond. Hoewel er nogal wat vrijzinnige ex-predikanten zitting hadden, was het iets nieuws dat een predikant warm van de kansel de Kamer binnenstapte. Bovendien | |
[pagina 65]
| |
had zelfs Groen bedenkingen tegen het ‘politiseren van predikanten’.Ga naar eind44 De later in beschouwingen over Kuyper veel geciteerde waarnemer Damas (de conservatieve aristocraat F. van Hogendorp) merkte op dat Kuyper ‘de fijnheid van toets, de voornaamheid van toon’ miste die Groens positie in de Kamer hadden gevestigd. ‘Hij bewoog zich meestal eenzelvig in de vergaderzaal, door weinigen toegesproken, door velen gemeden. Blijkbaar gevoelde hij zich niet tehuis onder zijne medeleden, welke trouwens die gewaarwording schenen te delen.’Ga naar eind45 Kuyper wilde als erkend partijhoofd in de Kamer optreden, maar kon de erkenning daar niet afdwingen. Hij zocht meer de gehoorzaamheid van het partijverband dan de collegialiteit van het kamerlidmaatschap. In 1886 merkte hij op: ‘Persoonlijk ben ik van het politieke tooneel voor goed afgetreden, en o, ik verheug er mij zoo van heeler harte in, dat ik aan het Kamerleven ontkwam.’Ga naar eind46 Dat hij met gemengde gevoelens op zijn korte kamerperiode in de jaren zeventig terugkeek, is niet verbazingwekkend als men het oordeel van journalisten leest. In 1881 schreven parlementaire journalisten dat het wel goed was enkele orthodoxe dominees in de Kamer te hebben; het voorbeeld van Kuyper had immers bewezen ‘dat voorstanders van uiterste beginselen minder te duchten zijn in, dan wel buiten de Kamer’. Het debat toonde meteen de zwakke zijden van hun ‘stoute theoriën’. Twintig jaar later waren de bordjes verhangen. Toen kon de liberale journalist Charles Boissevain schrijven dat Kuyper zich thuisvoelde ‘in elken kring, in Tweede Kamer zoowel als in vergaderingen van deputaten’.Ga naar eind47 Toen gingen de partijleiders en de partijen-met-beginselen de Kamer disciplineren. Tijdens zijn ministerschap ten slotte kon Kuyper de agenda van de Kamer bepalen en leed het liberale kamp eronder dat het ‘voortdurend met den Minister Kuyper strijdt op het terrein, waarop hij als debater het sterkst is’.Ga naar eind48 Parlementaire journalisten toonden zich toen enorm onder de indruk van de krachtmens Kuyper die soeverein de Kamer naar zijn hand zette. Politieke discussies zijn zelden volledig open. Er is altijd een agenda en er zijn vergaderregels, en wie die bepaalt, heeft een duidelijk voordeel. In de jaren zeventig stonden de agenda en vooral de regels van de liberale constitutionele politiek nog centraal in de Kamer; pas in de onderwijspolitiek verschoof het accent naar buitenparlementaire actie en ging de politiek de kiezers ook buiten verkiezingstijd structureel bezighouden. De Kuyper van de jaren zeventig moest strijden met wapens die de zijne niet waren. Hoezeer toen het liberalisme nog domineerde, mag eruit blijken dat Kuyper als strijdkreet voor de anti-revolutionairen ‘Christelijk liberalisme’ voorstelde.Ga naar eind49 | |
[pagina 66]
| |
De problemen die Kuyper in de jaren zeventig in de Kamer ontmoette, hebben ongetwijfeld bijgedragen tot de overspanning waaraan hij vanaf 1876 meer dan een jaar leed. Maar hierin speelde ook iets anders een rol. Kuyper is niet alleen Abraham de Geweldige geweest, de formidabele organisator en krachtpatser die een anti-revolutionair leger in elkaar zette. Hij was ook een gevoelige man met sterke religieuze behoeftes. Op den duur vonden die in de vaste structuur van de gereformeerde wereld voldoende houvast, maar hij heeft lang gezocht, niet alleen uit persoonlijk verlangen maar ook omdat hij vertegenwoordiger wilde zijn van iets wat een brede groep meer kon boeien dan de intellectualistische religie van zijn tijd. Kort voor hij instortte, was hij in de ban gekomen van R. Pearsall Smith, een Amerikaanse organisator van evangelische revivals. Hij meende dat iets als de religieuze opwekking die deze beoogde de onbevredigde behoeften van de kerkgangers kon vervullen. Toen hijzelf in 1875 in Brighton in Engeland aan een revival deelnam, had hij de indruk deel te hebben aan een regelrechte religieuze openbaring. Hij beleefde de tijd van de eerste christenen en van de Hervorming opnieuw en leefde op golven van emotie. Dat kon niet goed gaan. Toen Pearsall Smith het aanlegde met een van zijn vrouwelijke volgelingen en van zijn voetstuk viel, stortte Kuyper in. Het was niet alleen het gevolg van de deconfiture van de evangelist - de mislukking in de Kamer speelde ook een rol - maar er is wel een verband.Ga naar eind50 In 1878 was Kuyper geheel hersteld en kreeg hij een ideale tegenstander. Hij hield van grote tegenstellingen. De strijd rond het lager onderwijs was het thema waarop de gelovigen te mobiliseren waren en ook Kuypers liberale tegenstanders verzamelden zich op dat terrein. Kappeyne van de Coppello had in 1874 zijn reputatie in het parlement gevestigd met een rede over de ‘moderne levensbeschouwing’. Nu de grondwet van 1848 definitief gevestigd was, moest onderwijs ertoe bijdragen dat de moderne levensbeschouwing niet beperkt bleef tot de instituties maar de gehele maatschappij zou doordringen. Toen Kappeyne in 1877 een kabinet kon formeren, diende hij dan ook een lager-onderwijswet in, die in 1878 werd aangenomen. Deze moest de kwaliteit van het onderwijs verhogen, maar maakte tegelijkertijd door hogere eisen de positie van het nog ongesubsidieerde bijzonder onderwijs moeilijker. Wat was er mooier als mobilisatiemiddel dan zo'n wetsvoorstel! Kuyper had zich al eerder tegen Kappeyne gekeerd en de termen ‘Decretum horribile’ en ‘Scherpe Resolutie’ waarmee hij hem attaqueerde, werden beroemd. In 1878 begon de anti-revolutionaire victorie. Driehonderdduizend anti-revolutionairen en honderdvijftigduizend katholieken tekenden een | |
[pagina 67]
| |
‘adres’ tegen de wet en de publieke reputatie van Kappeyne heeft zich nooit meer hersteld. Kappeyne is een van de uitzonderlijkste politieke leiders in de Nederlandse geschiedenis. Hij heeft de naam van verdediger van ‘staatsalvermogen’,Ga naar eind51 een rationalist die desnoods met staatsdwang de moderne wereld in Nederland wilde invoeren. Hij miste echter niet alleen alle eigenschappen voor een dergelijke rol, hij miste er ook de overtuiging voor. Hij moest weinig hebben van sociale wetgeving en algemeen kiesrecht wees hij af. Hij geloofde in de rechtsstaat en meende dat iedereen daarbinnen zoveel mogelijk ruimte moest hebben. Ondanks zijn afkeer van katholieke politiek verdedigde hij in 1875 daarom als advocaat het katholieke recht op processies en in de jaren tachtig - dus nog na het conflict rond de onderwijswet - stond hij nota bene Kuyper en de zijnen bij met juridisch advies in het kerkelijk conflict dat tot de Doleantie en later de Gereformeerde Kerken zou leiden. Al in de jaren zeventig onderhield hij een briefwisseling met Kuyper, die hij aanspoorde zijn zaak in de Kamer te komen verdedigen, want op het principiële debat kwam het aan. Met een verwijzing naar de Duitse Kulturkampf tegen de katholieken maakte Kuyper Kappeyne in De Standaard uit voor een Bismarck, iemand die met geweld een religieuze minderheid onderdrukte. De Maasbode realiseerde zich dat de vergelijking wat merkwaardig was, maar zei toch ook dat ‘hij poseerde als een Bismarck’.Ga naar eind52 Kuyper was later wel zo eerlijk te erkennen dat Kappeyne ‘ons, als partij, in 't minst niet kwalijk gezind’ was. ‘Zijn persoonlijke verhouding tot Dr. Kuyper was zelfs intiemer dan ze daarna met eenig liberaal Minister geweest is’, schreef Kuyper zelf.Ga naar eind53 Hij vond het jammer dat de wet zo voorzichtig was uitgevallen omdat hij vreesde dat nu ‘het eminent voordeel van zoo heilzame volksschudding’ achterwege zou blijven. Door vliegensvlug het verzet te gaan organiseren, lukte het toch het boeman-effect van de wet uit te buiten. In de oorsprongsmythe van de anti-revolutionairen speelde het overdreven beeld van Kappeyne een niet te vervangen rol. Zijn wet kwam zo goed uit dat Kuyper die later een ‘politiek mirakel’ noemde.Ga naar eind54 Kappeyne meende dat politiek was gebaseerd op een levendig debat en daarvoor waren uitgesproken standpunten noodzakelijk, ‘want welk beginsel zegeviert, het is wenschelijk, dat elk beginsel krachtig verdedigd wordt’.Ga naar eind55 In theorie had Thorbecke dit wellicht ook gevonden, maar in tegenstelling tot Thorbecke waren voor Kappeyne de standpunten eigenlijk ondergeschikt aan het debat op zichzelf. Zelf had hij zeker opvattingen en die wilde hij verdedigen ook, maar men moest politiek ook weer niet al te | |
[pagina 68]
| |
serieus nemen. Kappeyne had iets van een bohémien. Er werd altijd van hem gezegd dat hij niet ‘ernstig’ was en dat was toen een doodzonde. Het ging in de politiek om beginselen en belangrijke maatschappelijke vragen en hierbij paste geen lichtzinnigheid. In dit opzicht stemden de meeste Nederlandse politici overeen, van Thorbecke en Groen tot Drees en Den Uyl. Toen de anti-revolutionair Theo Heemskerk in 1908 kabinetsleider werd en nogal wat grappen maakte, had Kuyper, die vond dat hij gepasseerd was en op Heemskerks plaats had moeten zitten, een prachtig wapen. ‘Het schijnt nu een soort jolig Christendom en jolige politiek te moeten worden. Als men maar weet, dat ons Christenvolk hier niet mee medegaat en er zich beslist van afkeert.’Ga naar eind56 De Nederlandse politiek verdroeg geen grapjes. Naast Heemskerk was Kappeyne een van de weinige uitzonderingen. Hij wilde geen partijleider zijn als Kuyper en zeker geen regentesk bestuurder, en veel meer rollen heeft de Nederlandse politieke traditie niet ter beschikking gehad voor wie op de voorgrond wilde komen. Hij heeft ook niet zijn leven in de politiek doorgebracht zoals de meeste andere leiders. Zijn gebrek aan ernst werd hem door tegenstanders nagedragen, maar ook door politieke geestverwanten, die hadden gehoopt dat hij hen de weg zou wijzen.Ga naar eind57 Evenals Kuyper wilde Kappeyne de Nederlandse politiek omvormen, maar terwijl de liberaal allereerst de Kamer wilde veranderen - dat vond hij misschien zelfs belangrijker dan de Schoolwet - begon Kuyper in de maatschappij. Kuyper wist de politieke en maatschappelijke mogelijkheden van zijn tijd beter te gebruiken dan Kappeyne, die in de jaren tachtig uit het zicht verdween. Als gids naar de moderne maatschappij was Kappeyne, ondanks zijn reputatie, in het geheel niet geschikt. Op het laatst van zijn leven belandde hij zelfs in de achterhoede. Als bijna postmodern politicus met ironie en gevoel voor spel had hij zijn aantrekkelijke kanten, maar in zijn tijd raakte hij uit de gratie. | |
Modern en bewustKappeyne was in de terminologie van zijn tijd ‘modern’, dat wil zeggen aanhanger van een liberale, rationalistische of empirische wereldbeschouwing, maar in zijn politieke middelen was Kuyper moderner.Ga naar eind58 Vanwege het democratische van Kuyper meenden sommige liberalen al in de jaren zeventig dat ‘de kinderen van de anti-revolutie eene al te groote overhelling naar het moderne hebben. Kuyper of zijne bondgenooten en opvolgers zullen zich hoe langer hoe meer tot het volk “achter de kiezers” wenden.’Ga naar eind59 Thorbecke had van politiek een rationeel parlementair debat willen maken | |
[pagina 69]
| |
dat tot concrete wetgeving leidde, maar de vooronderstelling was dat de kiezers de gekozenen met rust zouden laten. Dat was alleen voorstelbaar zolang enerzijds de politiek zich niet bezighield met zaken die brede lagen van de bevolking direct raakten (zoals de sociale kwestie of kerkelijke aangelegenheden) en er anderzijds nog een standensamenleving bestond waarin politiek als vanzelfsprekend iets van de heren was. Op dit laatste punt stemden Thorbecke, Groen en de conservatieven stilzwijgend overeen. Aan het eind van de negentiende eeuw had deze vooronderstelling haar geldigheid verloren. Kuyper gebruikte de verandering het meest doeltreffend. Nu zou men kunnen zeggen dat Kuyper moderne middelen gebruikte voor een traditioneel doel, maar in zekere zin was zijn hele levenshouding modern. Zij ging namelijk uit van een breuk in de traditie. Kuyper had in Leiden gestudeerd en hier kennisgemaakt met de moderne theologie die wonderen en oude vormen overboord zette in een poging geloof en moderne wereld met elkaar te verzoenen. De kritische methode van de moderne theologie beïnvloedde hem. De vanzelfsprekendheden van een traditionele wereld bestonden niet meer; wie hechtte aan geloof en traditie, moest ervoor strijden en kon die niet langer als vanzelfsprekend aannemen. In een hoekje met een boekje was geen houding die bij Kuyper paste. De strijd voor het orthodoxe geloof moest in de moderne wereld zelf gevoerd worden. Het ging om het bewust onderhouden van de traditie. Het woord bewust keert voortdurend terug in beschouwingen over zijn politieke activiteit. De redenering is dan dat Kuyper zijn aanhang tot bewustzijn verhief en datgene uitsprak wat onbewust bij zijn aanhang leefde. ‘Wat met minder klare bewustheid in u leefde, dat heeft in mijn Standaard zijn klare en heldere uitdrukking gevonden,’ zei hijzelf op het feest van 1897, waar zijn krant niet voor niets ‘een op en top modern blad’ werd genoemd.Ga naar eind60 Bij zijn dood verklaarde Het Volk dat Kuypers historische roem zou blijven een deel van het volk uit ‘dommelende onbewustheid’ tot bewustzijn te hebben gebracht.Ga naar eind61 De terminologie van het sociaal-democratische blad was niet toevallig gekozen. Sociaal-democraten beroemden zich op dezelfde kwaliteit, maar dan ten behoeve van de arbeiders. Er is in dit opzicht grote overeenkomst tussen socialisten en anti-revolutionairen en ook tussen Kuyper en Troelstra geweest. Meer dan katholieken hebben socialisten en anti-revolutionairen een nieuwe gemeenschap moeten vormen waarin de rol van de leider aanvankelijk zeer groot was. Bewustwording impliceerde rationele theorie en organisatie. Ook hierin leken sociaal-democraten wel ‘Calvinisten zonder God’.Ga naar eind62 De anti-revolutio- | |
[pagina 70]
| |
nairen gingen zich baseren op een uitgewerkt program en een uitgekiende organisatie. In de anti-revolutionaire historiografie is graag het beeld gepresenteerd van een gereformeerd volksdeel dat er slechts op wachtte wakker gekust te worden en Kuyper gebruikte de metafoor van het wakker schudden. Er werd echter vooral een nieuwe wereld geschapen. De hele sfeer van de gereformeerden was er een van meedoen in de moderne wereld, aanpakken en doortasten. Toen de vooraanstaande arp'er Anne Anema na Kuypers dood de balans opmaakte, sprak hij zonder voorbehoud over ‘een zoo actief geaard volksdeel als het onze’. Dit was geheel in tegenspraak met de lijdelijkheid onder de traditionele gelovigen en zeker onder het bevindelijke deel daarvan. Toen in de huldigingsrede van 1897 werd gezegd ‘dat de knobbel der strijdhaftigheid bij de Calvinisten meer dan bij andere menschen ontwikkeld is’, ging het vooral over de assertieve houding van de nieuwe anti-revolutionaire groep.Ga naar eind63 Bewustwording is eigenlijk een eufemisme voor radicale vernieuwing, voor het ontstaan van een groep met een nieuwe en moderne mentaliteit. Kuyper heeft overigens de meerderheid van de protestanten niet meegekregen en zelfs een substantieel deel van de orthodoxen niet. Groen was er niet in geslaagd de weerzin tegen politiek onder de orthodoxen te overwinnen, en na hem heeft Kuyper tegen de ‘politicophobie’ gestreden, maar Anema constateerde in 1921 nog steeds maar weinig belangstelling voor ‘zuiver politieke aangelegenheden’, waarmee hij de niet strikt-religieuze aangelegenheden van de staat bedoeld zal hebben. Ook in de democratie is actieve politieke betrokkenheid altijd iets van een minderheid geweest. De meerderheid beperkt zich tot bezoek aan het stembureau en soms het papieren lidmaatschap van een organisatie. Maar de actieve kern is wel breder en pluriformer geworden. Anema typeerde het resultaat van Kuypers actie wat aarzelend als een dominantie van het harde en verstandelijke dogma. Dit is het beeld van de gereformeerden en van de arp dat lang zou blijven bestaan. Het was de uitkomst van de bewustwording, maar in de periode waarnaar Kuyper later verwees als de tijd van ‘heilige geestdrift’, de jaren tachtig, was die uitkomst nog niet bereikt. Toen verwoordde Kuyper, zoals hij het zelf omschreef, wat bij zijn aanhang ‘onbewust’ aanwezig was. Ten opzichte van de generatie van Thorbecke en Groen was dat vrijwel een omkering van de voorstelling van politieke vertegenwoordiging. Groen was vertegenwoordiger zonder spreekbuis te willen zijn, om over Thorbecke maar te zwijgen. Kuyper had de pretentie te zeggen wat zijn achterban bedoelde. Dat was niet gemakkelijk. De essentie was misschien dat het vertrouwen waar politieke vertegenwoordiging altijd om draait, van karakter veranderde. In de tijd van de constitutionele, par- | |
[pagina 71]
| |
lementaire politiek had vertrouwen betekend dat men de politiek overliet aan lieden met kennis en gezag. Nu ging het erom dat men iemand koos in wie men zich herkende, een lid, zij het vooraanstaand lid, van dezelfde gemeenschap. Het ging hierbij om concrete politieke thema's: zonder de onderwijskwestie is de anti-revolutionaire politiek bijna niet denkbaar. Maar vervolgens was de sfeer essentieel. Kuyper streefde een gemeenschap na van gelijkgestemden. Het treffen van de juiste toon en het kiezen van het goede woord waren daarvoor zeer belangrijk. De toon van de Kamer wist hij in de jaren zeventig niet goed te vinden, maar met het orthodox-protestantse publiek erbuiten was dat geen probleem. Damas constateerde zijn ongemakkelijkheid in de Kamer: ‘Hij was de man niet voor kamermuziek, maar hij voelde zich geboren virtuoos op het breede klavier der volksconscientie, waarop hij met forsche hand zou kunnen hameren.’Ga naar eind64 Het beroemde ‘spelen op het klavier der volksconscientie’ lijkt een depreciërende metafoor, maar ook zijn vereerders en zijn zoon gebruikten haar.Ga naar eind65 Kuyper was een taalvirtuoos die volgens de tijdgenoot misschien wel meer invloed op het Nederlands had dan de Tachtigers. Hij wilde aansluiting vinden bij de gelovigen die politiek als iets van een andere wereld beschouwden en hij deed dat met een taal die voor bevindelijke en orthodoxe protestanten meteen herkenbaar was, maar die ook doorspekt was met beelden ontleend aan elektriciteit of telefoon. Telkens wekte Kuyper ook op tot strijd.Ga naar eind66 Gods water over Gods akker laten lopen was wel het laatste dat hij wenste. Aanpakken, dat was de boodschap, hoe moeilijk men het ook persoonlijk had. Daartoe was een overtuigde gemeenschap van gelijkgestemden onontbeerlijk en Kuyper gebruikte innige en persoonlijke beschouwingen voor het afpalen van die gemeenschap en voor de scheiding tussen de ‘helen’ en de ‘halven’ zoals het heette. | |
Privé doordringt politiekWederzijdse doordringing van staat en maatschappij is de aanduiding die voor de periode rond 1900 in navolging van Jan Romein vaak gebruikt wordt. Het gaat dan om de eerste sociale wetgeving waardoor de staat zich meer met de maatschappij ging bemoeien, en tegelijk om kiesrechtuitbreiding die de invloed van de maatschappij op de staat vergrootte. Het moment waarop de naar verhouding nog steeds zeer kleine staat zich ingrijpend met het privé-leven van de burger ging bemoeien was nog ver weg, maar er is wel een parallel in het leven van politieke activisten en vooral van politieke leiders. De grenzen tussen privé en politiek werden daar, althans voor deze | |
[pagina 72]
| |
generatie, doorbroken op een manier die sterk afweek van wat liberale parlementariërs, die hechtten aan de scheiding van de domeinen van het leven, normaal hadden gevonden. Enerzijds ging de individuele, morele motivatie van de leider een grote rol spelen in de politieke mobilisatie, en doordrong privé dus in zekere zin politiek. Anderzijds stond het gehele gezinsleven van de leider in dienst van de politiek, en doordrong politiek dus in zekere zin privé. Kuyper legde zijn ik op tafel, op een geheel andere, veel intiem-biografischer wijze dan Groen. Groens ingetogen autobiografie is niet voltooid en is manuscript gebleven,Ga naar eind67 maar Kuyper begon al voor zijn veertigste met autobiografie, in een eigenaardige mengvorm van het publieke en het private. Zoals wel vaker vertoont Kuyper hier meer overeenkomst met het vroege socialisme dan met de ingetogen Groen: ook de eerste geschiedenis van de sdap is door Vliegen en Troelstra in de vorm van een halve autobiografie gegoten.Ga naar eind68 Kuyper presenteert zijn autobiografische beschouwingen als een bekeringsgeschiedenis waarvan de beweging als van een soort parabel profijt moet trekken. Een voorloper ervan is een brief aan Groen waarin hij dramatische details geeft van zijn bekering en de ziekte die daaraan natuurlijk voorafging.Ga naar eind69 Zijn Confidentie van 1873 is vervolgens een in de vorm van autobiografie gestoken kerkpolitiek betoog. Ook in deze publicatie maakt hij zich ongrijpbaar voor zijn critici. Als redacteur van De Standaard, zo schrijft hij, is hij nu eenmaal aan het standpunt van de redactie gebonden en dus niet vrij om te schrijven wat hij wil en ook niet persoonlijk verantwoordelijk voor alles wat erin geschreven wordt. Hij gaat ook niet rechtstreeks en zakelijk op zijn tegenstanders in, maar geeft een ontboezeming van zijn persoonlijke ontwikkeling en bekering. Hij laat dus zien hoe ‘echt’ zijn betrokkenheid is en maakt zich hiermee bijna tot orakel. Helaas moet het orakel zo nu en dan een tegenstander vermorzelen, maar dat is de prijs die voor de grote, principiële zaak betaald moet worden. Hoeveel moeite hem dit kostte, beschreef hij in 1897 (weer een gelegenheid voor autobiografische bevestiging van de anti-revolutionaire gemeenschap): ‘Zij die mij persoonlijk en meer van nabij kennen, weten, hoe sympathétisch mijn hart is aangelegd. Dit is zelfs zoo waar, dat ik aan mij zelven overgelaten, meer dan eens groot gevaar zou hebben geloopen, een scherf van de beginselen te laten afspringen, alleen uit zucht om de gemeenschap met al onze broederen te behouden.’Ga naar eind70 Zijn gehoor begreep natuurlijk dat zoiets niet kon, want de beginselen gingen boven alles, en het voelde mee met zijn bloedend hart. | |
[pagina 73]
| |
Kuyper publiceerde zijn particuliere klaagzangen als de persoonlijke toets het klemmende van een kerkelijke of politieke kwestie beter kon laten uitkomen. Hij benadrukte bijvoorbeeld in een polemiek de persoonlijke band met zijn tegenstander en de intensiteit van zijn gevoel. De ingetogen liberale intellectueel J.Th. Buys stond erbij en keek ernaar. Zo'n polemisch geschrift was naar zijn ‘bescheiden meening een stuitend boek bij uitnemendheid. Die openbare tentoonstelling van zoogenaamde zelfvernedering, dat schrille contrast tusschen het duizendwerf herhaalde “lieve Broeder” en “Amice” en de snerpende slagen, welke men dien goeden broeder toebrengt; dat smeekend vragen of men het hem vergeven wil wanneer hij, werktuig in hooger hand, den lieven vriend met duizend speldenprikken martelt.’ Buys kon er niet tegen. Hij wist wel dat Kuyper voorstander van de doodstraf was, maar pas nu bleek hem ‘dat zijne voorliefde voor de oude strafrechtspleging zich ook tot de middeneeuwsche foltertuigen uitstrekte’.Ga naar eind71 Kuyper geloofde in wat hij zei, maar hij zei het op een moment waarop het effect had. Hij achtte zijn strijd zo belangrijk dat politieke trucs geoorloofd waren, maar als persoon was hij zo verbonden met zijn groep dat cynische manipulatie daarvan ondenkbaar was. Zijn persoonlijke identiteit werd in zijn geloof uitgedrukt en zijn geloof was onverbrekelijk verbonden met zijn aandacht voor de kleine luyden die naar zijn overtuiging het geloof van de vaderen nog ongeschonden hadden bewaard. Op het eind van zijn leven heeft hij de verbondenheid met het geloof van de eenvoudigen geconcentreerd op de betekenis van Pietje Baltus voor zijn bekering. Deze bevindelijke en orthodoxe vrouw uit zijn eerste gemeente kreeg vanaf dat moment in anti-revolutionaire kring de status van een bescheiden icoon.Ga naar eind72 Het lijkt een constructie achteraf om zijn boodschap te presenteren, zoals hij wel vaker belangrijke ontwikkelingen in één gebeurtenis samenbalde om ze dramatisch zichtbaar te maken.Ga naar eind73 Ook Troelstra heeft in de eerste versie van zijn ‘bekeering’ tot het socialisme het voorgeleefde voorbeeld van de eenvoudige arbeider Jan Stap benadrukt.Ga naar eind74 Leiders als Kuyper en Troelstra werden zo hartstochtelijk vereerd omdat zij van hun kant ook zo'n grote behoefte hadden aan contact met het volk waarop zij zich richtten. Essentieel in Kuypers autobiografische ontboezemingen is de combinatie van lijden en strijden. Tegenwoordig kan zoiets op zelfmedelijden lijken, maar toen maakte het de tegenovergestelde indruk. ‘Van klagen en zuchten heb ik nooit gehouden,’ schrijft Domela Nieuwenhuis aan het eind van zijn gedenkschriften, die grotendeels bestaan uit het verhaal van het lijden dat hij heeft moeten doorstaan. Maar wie hierbij de indruk van particulier gezeur zou krijgen, wordt meteen gecorrigeerd door de vraag: ‘Wat beteekende mijn | |
[pagina 74]
| |
lijden, als ik het vergeleek met het naamloos wee, waaronder de menigte gebukt ging?’ En Troelstra schrijft in niet zijn allerbeste gedicht: ‘Wat ik moet dragen, is niets bij wat gij lijdt; ik wil dus niet meer klagen, o volk, waarmee ik strijd.’Ga naar eind75 De leider streed samen met zijn achterban en offerde alles voor die strijd. Enerzijds kon deze voorstelling dienen om de grote dramatische kracht van de politiek in het fin de siècle duidelijk te maken: dit was geen parlementair spel maar een strijd om de grote volksbelangen met inzet van alle krachten. Anderzijds diende het beeld als legitimatie van het leiderschap: de leider had recht op de positie omdat hij zich als ‘zelfofferaar’ ook het meeste gaf in de strijd.Ga naar eind76 Zijn lijden bevorderde de identificatie door en met de aanhang. Hoe meer de leider leed, hoe beter het was. ‘Ik beklaag mij de harde leerschool niet, die mijne vijanden mij hebben doen doorloopen: in de bitterheid van armoede en vernedering is de onbreekbare band gesmeed, die mij aan het vertrapt proletariaat verbindt.’ Dit schreef Troelstra toen arbeiders hem nog niet helemaal accepteerden. Een gevangenisstraf was onprettig maar had voor socialisten ook zo zijn voordelen, zoals vooral Domela merkte, toen hij een straf wegens majesteitsschennis uitzat. De solidariteit van zijn aanhang bereikte een hoogtepunt toen Domela zijn weg vergeleek met de via dolorosa van Jezus en opmerkte dat zijn ‘lijden in de gevangenis nooit zoo groot’ kon zijn als het lijden van zijn aanhang.Ga naar eind77 In het algemeen versterkte een leider zijn positie door zijn ellende te tonen. Dat gold niet alleen voor gevangenschap die de achterban meteen als offer voor de zaak zag, maar zelfs voor falen en puur persoonlijke kwalen. Waar een hedendaags publiek misschien masochisme of pathologisch martelaarschap zou zien (Domela), gebrek aan maat en burn out door ambitie en werkverslaving (Kuyper) of ineenstorting als camouflage van eigen falen (Troelstra), zag hun toenmalige aanhang een lijdende held. Terwijl de naaste politieke omgeving zich op den duur geweldig stoorde aan het egocentrisme van Troelstra en Kuyper, bleven zij ook na grote fouten immens populair. Kuyper zat niet in de gevangenis, maar hij moest wel schandalen doorstaan. De belangrijkste was de lintjesaffaire van 1909, toen Kuyper ervan beschuldigd werd als minister een lintje te hebben verleend in ruil voor financiële steun aan de arp. Beroemd werd zijn ‘het boetekleed ontsiert den man niet’ toen hij op zijn eigen wat theatrale manier moest bekennen onvoorzichtig te zijn geweest. In de nationale politiek was Kuyper na de affaire grotendeels uitgespeeld. Hoe omzichtig de kwestie ook werd behandeld, er bleef toch een nasmaak achter. Voor de anti-revolutionaire activisten buiten Den Haag maakte het echter weinig verschil uit. Kuypers naaste omgeving | |
[pagina 75]
| |
had veel te stellen met zijn ijdelheden en eigenaardigheid, maar de aantasting van zijn goede naam versterkte alleen maar het solidariteitsgevoel onder de achterban. In 1912 maakte Kuyper een tournee langs enkele steden. ‘Kerelen van 60 jaar met tranen in de oogen. Een liefde om nooit genoeg voor te danken,’ meldde hij aan zijn trouwe vriend en anti-revolutionair politicus A.W.F. Idenburg. Een partijman schreef hem uit Friesland: ‘Den man voor ons te zien, die voor ons gestreden, maar ook geleden heeft, die ons gebracht heeft, waar we zijn, die in Gods hand het middel is geweest, om uit het diensthuis ons uit te leiden, - het bracht in ons een ongekende ontroering te weeg.’ Het had zelfs geleid tot wanordelijke taferelen in het station te Leeuwarden, maar het ‘antirevolutionaire volk, dat dikwijls pijn leed door den smaad, U aangedaan, had behoefte, zich te uiten’. Dat de oude man inmiddels wat gekreukt was, verhoogde duidelijk de strijden-en-lijden ontroering.Ga naar eind78 Het was vergelijkbaar met wat Troelstra na zijn vergissing in 1918 overkwam. Toen hij per ongeluk de revolutie had afgekondigd, had hij veel van zijn politieke gezag verspeeld, ook voor partijprominenten die de brokken moesten opruimen. De liefde van de provinciale activisten voor de lijdende held was echter alleen maar toegenomen: ‘je hoeft maar weinig met proletariërs te hebben gesproken om te weten dat hij, en hij alleen voor de massa het symbool van 't Socialisme is’, schreef H.B. Wiardi Beckman nog in 1927.Ga naar eind79 Verbluft beschreef een kritische beschouwer Troelstra's ontvangst te midden van de partijmassa, meteen na zijn vergissing: ‘Vroeger heette het, dat “het boetekleed den man niet ontsiert”, maar volgens de laatste mode is er niets, dat hem zoo flatteert. [...] Nimmer voelden zij sterker, dat hij tot de hunnen behoorde, nimmer stond hij hen nader dan juist nu.’ Troelstra wist het zelf maar al te goed en zei daarom natuurlijk dat hij niet wilde profiteren van zijn persoonlijke populariteit na het echec, maar gebruikte ondertussen Kuypers methode maar al te graag.Ga naar eind80 Neurose en overspannenheid die voor latere politici beslist geen aanbeveling zouden zijn geweest, konden toen een politiek voordeel zijn. De positie van gebutste held paste Kuyper wel. Hij sprak graag over zijn ongesteldheden en daarover deden veel anekdotes de ronde, zoals over zijn migraine: hoe hij zat te werken met een natte doek over zijn hoofd en het hoofd in een ton met water stak. Kuyper was wat hypochondrisch en er zijn verhalen bekend dat hij 's ochtends dacht nauwelijks de avond te zullen halen terwijl hij 's middags weer vrolijk rond liep.Ga naar eind81 Bovendien lopen zijn brieven over van verwijzingen naar zijn kwalen. In de briefwisseling met Groen schreef hij dat hij ‘lijdende in de ingewanden’ en ‘in het hoofd’ was - ‘mijn hoofd | |
[pagina 76]
| |
blijft nog zwak’ - en last had van ‘geschokte zenuwen’, slapeloosheid, nerveuze ‘keelaandoening’, ‘tic douloureux’ (migraine) en zelfs ‘rheumatiek’.Ga naar eind82 De stap naar publieke, misschien zelfs exhibitionistische voorstellingen van zijn overspannenheid was van daaruit niet groot. Kuyper was er erg goed in zin te geven aan de periodes van grote overspannenheid die hij meemaakte, eerst tijdens zijn studententijd, en daarna tussen 1875 en 1877. Die waren voor hem tekenen dat hij geleid werd en crises die zijn ‘weg’ duidelijk maakten. Zo verklaarde hij tijdens de genezing van zijn overspannenheid in Frankrijk omstreeks 1876 tot nieuw inzicht te zijn gekomen. ‘In de stille eenzaamheid van het lijden, dat ik te Nice doorleed, was mijn ziel overgezet naar de beslistheid van de besliste en doortastende religie onzer vaderen.’Ga naar eind83 Kuyper had inspiratie gezocht, maar kwam er nu definitief achter dat hij daarvoor de stabiele basis van een kerkelijke organisatie behoefde. Het was de definitieve uitkomst van een ontwikkeling die na zijn studietijd had ingezet. Er is hier een parallel met zijn persoonlijk leven. Ook hierin wist hij orde te brengen door een zeer streng regime, zodat de periodieke overspannenheden op den duur wegbleven. Vroeger had hij wel halve of hele nachten doorgewerkt, tot hij er letterlijk bij neerviel, maar nu ging hij zich houden aan een pijnlijk nauwkeurig dagschema. Als we zijn dochter moeten geloven, dan moest zij, als ze hem 's avonds een kopje thee bracht, weleens wachten. Nog vier minuten, zei Kuyper dan, werkte nog vier minuten door, en pas daarna werd de thee geaccepteerd.Ga naar eind84 Het typeert Kuyper dat het onderscheid tussen privé en openbaar vrijwel verdween. Hij was het die bepaalde waar eventueel nog een grens lag tussen wat geschikt was voor de openbaarheid en wat in besloten kring moest blijven. Zaken die een ander liever particulier had uitgedobbeld, zette hij in de krant, maar kritiek op zijn functioneren diende juist weer binnenskamers te blijven. ‘Ge moogt wel met hem praten bij hem aan huis, maar niet publiek.’ Zo karakteriseerde De Savornin Lohman het conflictmanagement van Kuyper.Ga naar eind85 Op deze manier werd hij in zijn kring de enige die de grenzen van het besloten gebied kon vaststellen, maar zijn beroep op echtheid kende wel de voor de hand liggende prijs. Weinig Nederlandse politici zijn zo vaak voor manipulator, huichelaar en komediant uitgemaakt als hij. Zoals Guizots tegenstanders hem voor hypocriet uitmaakten terwijl hij hen van hetzelfde beschuldigde, zo gold Kuyper die zijn tegenstanders van onechtheid, spel en lichtzinnigheid beschuldigde, zelf als iemand die speelde. Hij hanteerde op verschillende terreinen een geheel andere stijl, zodat critici zich afvroegen of men een stijl wel kon afleggen zoals men een jas uittrekt.Ga naar eind86 De Savornin Lohman schreef dat Kuyper ‘de grootste toneelspeler is dien ik op politiek | |
[pagina 77]
| |
gebied heb ontmoet’.Ga naar eind87 Toen de lintjesaffaire losbarstte, werd gezinspeeld op Kuypers ‘verwarring van politieke en private persoonlijkheid’ en schreven tegenstanders dat nu ‘het ware, het geheime leven’ ‘het valsche, het onechte’ verdrong.Ga naar eind88 Moraal heeft in de politiek iets van een boemerang. | |
Politiek doordringt privéOmdat de beginselen en de groep vooropstonden, kon Kuyper onbekommerd autobiografisch te werk gaan. Nadrukkelijk wezen hij en zijn aanhang ‘menschvergoding’ van de hand. Doordat hij verwees naar iets wat groter was dan hijzelf, kon hij dan verder zonder reserve bejubeld worden. Zo was het mogelijk dat ideologie en levensbeschouwelijke groep de politiek gingen domineren, maar dat tegelijkertijd de persoon van de leider centraler stond dan ooit tevoren. Voor de vorige generatie was politiek iets van een apart domein met eigen regels geweest waar men maar een deel van zijn persoon liet zien. Staatslieden als Thorbecke en Guizot zeiden dat zij de voorkeur gaven aan het privé-leven boven de politiek, en de relatie met hun partner had voor hen een (romantisch) tegenwicht betekend tegen het koele politieke bestaan. Voor Thorbecke was ‘de wereld’ uiteindelijk niet meer dan ‘apenspel’. ‘Het eenige zuivere geluk smaakt men in de harmonie van den huisselijken kring.’Ga naar eind89 ‘Mon activité politique et ma vie intime sont en moi profondément, invinciblement séparées’, schreef Guizot in dezelfde tijd. Zolang hij ervan kon genieten, was de intimiteit van het gezin voor hem een toevlucht, en toen de dood van zijn tweede vrouw hem bijna te veel werd, zocht hij redding in zakelijk werk en in een absolute scheiding tussen zijn ‘vie extérieure’ en zijn ‘vie intérieure’.Ga naar eind90 De houding van Guizot en Thorbecke strookt met hun opvatting van politiek als een bedrijf dat zich in een duidelijk afgebakende ruimte aan strikte regels hield. Voor Kuyper was het allemaal anders. Toen zijn vrouw Johanna Hendrika Kuyper-Schaay overleed, was ook hij zwaar getroffen, maar hij doorbrak juist zeer opvallend de scheiding tussen publiek en privé. Hij schreef er een ‘meditatie’ over. De zondagse, bevindelijk gekleurde meditaties publiceerde hij in zijn weekblad De Heraut, dat voor kerkelijke en religieuze aangelegenheden bedoeld was. Kuypers vrouw stierf op 25 augustus 1899. Op 3 september legde hij zijn ziel bloot: ‘En dan stondt ge daar, het hart gebroken, bij de stervenssponde. En dan lag daar uw gestorvene, zielloos, levenloos. Ja, wel waarlijk, zoo het scheen, door den Dood verslonden.’Ga naar eind91 Tegenwoordig wordt er niet vaak meer naar de meditaties verwezen en worden ze afgedaan als ‘vrome mooischrijverij’, maar velen uit zijn aanhang beschouwden | |
[pagina 78]
| |
ze als het voornaamste dat hij geleverd had.Ga naar eind92 Ook voor hemzelf waren ze essentieel. Zijn dochter getuigde dat alles stil kon staan, maar dat hij hoe dan ook zijn wekelijkse meditaties moest schrijven. Volgens haar waren ze voor hem een band met zijn gemeenschap.Ga naar eind93 Ze zijn voor het welslagen van zijn werk belangrijker geweest dan men zich nu meestal realiseert. Hier stelde Kuyper zich kwetsbaar op en smeedde hij een gevoelsgemeenschap die verder ging dan politieke of zelfs kerkpolitieke strijd. Hier toonde hij hoe zijn meest publieke werk samenhing met zijn meest intieme (religieuze) gevoelens. Hier trok hij de knoop tussen het publieke en het private aan tot een onverbrekelijk geheel. Hij wilde ermee demonstreren dat persoonlijk geloof en politiek niet zover van elkaar lagen als bevindelijke gelovigen (en, in tegenovergestelde richting, liberalen) meenden. Met zijn meditaties bereikte hij de mensen die hij door zijn harde polemiek afschrikte. Hij trad binnen ‘in het maatschappelijk en godsdienstig leven der huisgezinnen’. In het ‘kleine heiligdom’ van het gezin sprak hij hen toe op hun eigen manier.Ga naar eind94 De meditaties na het overlijden van zijn vrouw draaiden in de jaren 1899 en 1900 om sterven en dood. Zoals gebruikelijk bundelde Kuyper ook deze reeks, ditmaal onder de titel In Jezus ontslapen (1902). In het voorwoord legt hij uit dat er een groot verschil is tussen de schijn van kunstzinnige beschrijving van rouw en dood en de waarheid van werkelijk doorleefd verdriet. Alleen in het laatste geval kon men ‘den juisten toon treffen’. Kuyper gebruikt dus zijn eigen ervaring als argument voor de waarachtigheid van zijn meditaties. Het is een extreem voorbeeld van de hierboven geschetste autobiografische methode en het geeft ook het grote belang aan van echtheid of authenticiteit voor Kuyper. Met al zijn gevoelens stond hij als het ware garant voor de waarheid van de zaak waarvoor hij streed. Het beroep op echtheid is niet gemakkelijk vol te houden. Ook het meest persoonlijke wordt deel van de politieke strijd en niets is meer vrijblijvend. Het persoonlijke optreden dreigt daarbij het ongedwongene te verliezen en iets theatraals te krijgen. Misschien was dit echter al Kuypers habitus. P. Kasteel, een van Kuypers biografen, merkt op dat hij in zijn brieven vaak plechtig en weinig persoonlijk is en contrasteert hem met De Savornin Lohman die in het publiek stijver en afstandelijker was maar in brieven persoonlijker.Ga naar eind95 De brieven van Kuyper wemelen van de grote woorden. Toen Groen wat moedeloos was, zoals hem wel vaker gebeurde, en zijn publicistische werk wilde staken, zei Kuyper niet gewoon ‘kop op’, maar zette hij meteen flink geschut in: ‘Jezus zag vóór zijn sterven nog minder dan gij reeds aanschouwt. Ook Mozes zag Kanaän slechts van verre.’Ga naar eind96 Ook | |
[pagina 79]
| |
zijn vriendschapsbetuigingen hadden dikwijls iets dramatisch. Aan een politieke vriend schreef hij: ‘In alles had ik U lief’. En toen een breuk dreigde: ‘Twee nachten sliep ik niet van het hartzeer, dat Ge mij aandeedt.’Ga naar eind97 Nu zijn dit particuliere brieven, maar daarin mengt hij het persoonlijke en het politieke. Toen hij in gekwetste ijdelheid constateerde dat zijn partijgenoot minister A.S. Talma de zaken net anders aanpakte dan hij voor wenselijk hield, schreef hij: ‘Als men in iemand een vriend heeft lief gehad, is het zoo bitter, als hij van achteren een vreemde voor U wordt’.Ga naar eind98 Zoals velen uit zijn politieke generatie wilde Kuyper politiek en maatschappij in innig verband met elkaar brengen en mede daarom doorbrak hij de grenzen tussen het publieke en het private. Terwijl het voor een Thorbecke een onzinnige gedachte zou zijn geweest dat hij thuis ‘liberaal’ moest zijn - behalve in een algemene, morele zin - voegde Kuyper aan zijn verantwoording van de verlangens van de arp, ‘Ons Program’, een hoofdstuk toe met de titel ‘Antirevolutionair óók in uw huisgezin’. Hij legt hierin uit dat de anti-revolutionaire principes ook consequenties hebben voor het gezinsleven en dat omgekeerd het gezinsleven de kern van de maatschappij is en dus de basis van de politiek. De mobiliserende bedoeling die in Kuypers werk nooit ver weg is, is ook hier aanwezig. Giet politiek in de vorm van staatsrechtelijke redenering en de massa luistert niet, maar begin bij het gezin en iedereen is een en al aandacht! Meer dan een Guizot en een Groen voorheen hadden gedaan, zo schreef Kuyper, moest men ‘den samenhang tusschen het familie- en het Staatsleven’ tonen.Ga naar eind99 Kuyper ging dan ook door voor verdediger van het huisgezin. ‘Wij noemen u den man van het gezin,’ zei men bij zijn huldiging, ‘die het eerst [!] in ons hart heeft doen trillen de liefde voor het gezin.’Ga naar eind100 Dit klinkt wat merkwaardig voor wie de eerste zin van het boek van Kuypers dochters leest: ‘Van mijn vroegste jeugd heb ik moeten leeren, dat mijn Vader in de eerste plaats aan zijn levensroeping voor Neerlands volk, en eerst in de tweede plaats aan zijn gezin toebehoorde.’Ga naar eind101 In de praktijk betekende de doorbreking van de grens tussen publiek en privé in Kuypers geval dat zijn hele privé-omgeving in dienst stond van zijn openbare werk. De praktijk was dat Kuyper zijn gezin alleen bij de maaltijden zag, en voor de rest ‘slechts enkele avonden in het jaar’.Ga naar eind102 Af en toe was zijn vrouw dan ook wel ‘een beetje verdrietig’ dat Kuyper zo weinig tijd had voor ‘het huiselijk leven, dat hem zoo dierbaar was’, maar ‘ter wille van de zaak’ legde zij zich er natuurlijk bij neer.Ga naar eind103 In een notendop staat hier waar het om draait. De ‘zaak’ was namelijk niet iets wat men ook aan de kant kon zetten, maar iets van werkelijk godsdienstige betekenis. Als leider bracht Kuyper hieraan | |
[pagina 80]
| |
enorme ‘offers’ en het was dan niet meer dan logisch dat zijn echtgenote zich vervolgens weer in zijn dienst stelde, en op een manier die ook in de maatschappij van die tijd voor vrouwen hooguit in een godsdienstige context werd voorzien. In de politiek trad het in Nederland nu voor het eerst op en het zou ook later vooral dan voorkomen wanneer politiek eenzelfde lading had en zich concentreerde rond een morele gemeenschap.Ga naar eind104 Omdat de politiek in deze periode zo'n religieuze lading had, kon de leider ook een beroep doen op zijn gehele omgeving. Evenals de partij was het gezin een gemeenschap rond de leider. In dit opzicht was er amper een verschil tussen echtgenote en kinderen en was de partner vooral onderdeel van het gezin, iets wat, toevallig of niet, noch voor Thorbecke, noch voor Guizot had gegolden. Kuyper was vijf jaar ouder dan zijn vrouw en tijdens hun verloving gedroeg hij zich soms als een pedante vader, die bijvoorbeeld haar brieven beoordeelde: ‘De vorm was netjes, het schrift oneindig veel beter dan vroeger: de taalfouten minder [...] alles was zooals het van een meisje wezen moet, zooals ik het altijd gewenscht heb; en God geve, dat het blijven moge.’ Hij nam haar ‘leiding en vorming’ op zich en was blij dat zij ‘vatbaarheid’ toonde om zich te ontwikkelen.Ga naar eind105 Kuypers dochter Henriette schreef dat alle kinderen hun ‘offer aan gezelligheid en huiselijk verkeer moeten - en van harte gaarne willen - brengen op het altaar van de groote zaak, waaraan mijn Vader zijn leven gewijd heeft’.Ga naar eind106 Het gehele gezinsleven stond in zijn teken. Als theologen traden twee van zijn zonen in zijn voetstappen en bleven ze in zijn ban - zijn oudste zoon volgde zijn werk op de voet en verving hem zelfs zo nu en dan - en na de dood van zijn vrouw hebben zijn dochters zich in zijn dienst gesteld. Henriette regelde ontvangsten, nam tijdens Kuypers ministerschap een aantal representatieve taken op zich, en zou met haar zuster Johanna Hendrika later de erfenis van haar vader beheren door het uitgeven van allerlei herinneringen aan hun vader.Ga naar eind107 Johanna Hendrika verpleegde haar vader in het laatste gedeelte van zijn leven. Na zijn dood meenden de dochters dat ze hem in zijn ziekteperiode nader waren gekomen, maar natuurlijk slechts ‘zoo goed als mogelijk is bij den ontzaglijken afstand die gewone menschen van het genie gescheiden houdt’.Ga naar eind108 De zware hand van Kuyper lag over zijn gezin. Hij vond het vanzelfsprekend dat al zijn dochters voor hem klaarstonden. Toen hij de mogelijkheid overdacht dat zijn jongste dochter Too of Cato - die in de verpleging ging en directrice werd van het Hospitium van de Vrije Universiteit - het huis zou verlaten door huwelijk of werk, meende hij dat het voor hem persoonlijk toch wel een groot verlies zou betekenen ‘want ze heeft in zich een element | |
[pagina 81]
| |
dat mijn andere twee [die hij nog bij zich had] niet in die mate bezitten’.Ga naar eind109 Er was waarschijnlijk wel warmte in het gezin - Idenburg schreef aan zijn vrouw ‘hoe innig teeder de omgang is tusschen Vader en kinderen’ -, maar alles draaide om de grote leider. In 1897 vertelde een van Kuypers dochters over diens ochtendritueel. Om negen uur maakte hij zijn ‘entrée de chambre’, voorafgegaan door ‘het welbekende slofje’ in de gang. ‘De deur gaat open en ieder verrijst van zijn of haar zetel’, waarna ‘de gewone ochtendbegroeting’ volgde. Een anti-revolutionaire vrouw die na de dood van Kuypers vrouw een keer in zijn gezin dineerde, zag ‘iets aartsvaderlijks’ in ‘de toegenegenheid, de eerbied bijna, waarmede de heer des huizes zelve door al de aanwezigen behandeld werd’.Ga naar eind110 De invloed van de grote zaak op het gezin is geen eigenaardigheid van Kuyper alleen. Voor socialisten speelde het gezin theoretisch geen grote rol en Troelstra's kinderen hebben ook niet als zijn secretariaat gefungeerd, maar zoontje Jelle moest niettemin weleens een pak slaag van socialistenhaters incasseren. Hij sprak dan ook evenals Kuypers dochter over ‘de offers die ons gezin bracht voor de zaak die mijn ouders voorstonden’, en ook in dit geval gold deze ‘last’ als ‘vanzelfsprekend’ door ‘het bezielend voorbeeld dat zij ons gaven’.Ga naar eind111 Ook hier is politiek een wereld die al het andere min of meer opslokt. Nu geeft Troelstra's zoon in zijn herinneringen wel de indruk dat hij enige aandacht van zijn vader heeft gehad, maar daar staat dan weer tegenover dat deze in zijn Gedenkschriften een eigenaardige brief van zijn toenmalige vrouw Sjoukje Bokma de Boer (de kinderboekenschrijfster en actieve socialiste Nienke van Hichtum) aan het sdap-bestuur durfde op te nemen. Zij schreef dat zij zich bescheiden terugtrok om zijn zo belangrijke politieke werk door haar ‘eeuwig ziek-zijn’ niet meer in de weg te staan. Troelstra bevestigde in zijn memoires graag dat dit helaas onvermijdelijk was omdat hij jammer genoeg in zijn gezin tot dan toe ‘niet den steun vond, waaraan [hij] bij [zijn] strijd in en voor de beweging behoefte had’. Hiermee toonde hij dat de leider zich in deze tijd met een beroep op zijn politieke roeping bijna alles kon permitteren: zelfs een scheiding, die toen ook voor socialisten problematisch was. Zijn nieuwe vrouw was zich goed bewust van ‘de belangrijkheid harer taak, mij zooveel en zoolang mogelijk in staat te stellen, mij aan mijn levenswerk te wijden’.Ga naar eind112 De houding van Domela Nieuwenhuis tegenover vrouwen en zijn huwelijkspraktijk waren anders, maar de termen waarin hij zijn derde echtgenote Johanna Frederika Schingen Hagen - de eerste twee waren hem door ziekte ontvallen - beschrijft, zijn vrijwel identiek. Over haar schrijft hij dat ‘zij het door haar liefdevolle zorg voor mijn kinderen mij mogelijk maakte onbe- | |
[pagina 82]
| |
zorgd mijn taak te verrichten’. ‘Zij bezat de toewijding en zelfopoffering die in haar omstandigheden noodig waren.’ Domela suggereert dat dit betrekking heeft op haar publieke taak maar door de rangschikking van de zinnen ligt het accent toch wel sterk op haar toewijding aan hemzelf.Ga naar eind113 Nu kan men zich politieke leiders die zich zo op hun roeping stortten als Domela of Troelstra ook moeilijk voorstellen met een vrouw die veel ruimte voor zichzelf zou opeisen - het was hier schikken of opstappen - maar de vrijwel gelijkluidende manier waarop de echtgenote beschreven wordt, toont de rol die zij haar als vanzelfsprekend toedichtten. Ook voor August Bebel die over de rol van de vrouw schreef en wiens echtgenote een grote bijdrage leverde aan zijn politieke werk, was dit het grootste compliment dat hij kon bedenken: ‘Eine liebevollere, hingebendere, allezeit opferbereitere Frau hätte ich nicht finden können.’Ga naar eind114 Bij Troelstra was het gezin evenals bij Kuyper ondergeschikt aan de politieke strijd, maar de parallel tussen Kuyper en de Britse evangelische liberaal Gladstone is veel sprekender en dat valt des te meer op omdat er ook in ander opzicht veel overeenkomst tussen beiden is. Kuyper verwees zelf wel naar Gladstone als voorbeeld en geestverwant en hij werd door anderen met hem vergeleken als christelijk staatsman en ook als redenaar en literator.Ga naar eind115 Het gezinsleven van Gladstone was even sterk rond zijn werk georganiseerd als dat van Kuyper: ook in het geval van Gladstone waren er de zonen die niet los kwamen van hun vader, de behulpzame dochters die laat of niet trouwden en de boeken van de kinderen over hun ouders.Ga naar eind116 Herbert Gladstone schreef over zijn politieke loopbaan: ‘I came into Parliament as a youngster heart and soul with his father.’Ga naar eind117 Natuurlijk gaf de ene dochter haar universitaire carrière op en kwam ze als oppas thuis toen de andere uiteindelijk toch trouwde, maar wel bij de hand bleef. De biograaf van de politieke organisator Joseph Chamberlain die in het gezin van zijn onderwerp dezelfde ongetrouwde dochters en laat trouwende zonen aantreft en naast Gladstone nog een voorbeeld van het patroon weet te vinden, concludeert: ‘the father statesmen of Victorian England tended to drain their children of autonomy and sometimes individuality.’Ga naar eind118 Voor de betrokken dochters betekende het echter niet alleen beknotting van hun mogelijkheden. Ze stelden zich in dienst van hun vader; de Cerberus-kwaliteit van Kuypers dochters beviel niet iedereen.Ga naar eind119 Als secretaresse en beheerster van de vaderlijke erfenis en dragers van zijn naam vonden zij echter wel gemakkelijker dan veel van hun tijdgenotes een plaats in het openbare leven. Zo richtte Henriette de gereformeerde meisjesvereniging op en leefde zij als publiciste in een anti-revolutionaire wereld waarin | |
[pagina 83]
| |
vrouwen nogal op de achtergrond stonden. Ze schreef ook het hoofdstuk over vrouw en politiek in het gedenkboek bij vijftig jaar arp. De man streed in het openbaar, dat was zijn kracht. ‘De vrouw brengt het offer in de stilte van de binnenkamer’; zij verzorgde haar man en moest hem ook nog voortdurend missen. Zij bracht ‘groote en gedurige offers van rust en huiselijke gezelligheid’. Dit had zij letterlijk ooit over het gezin van haar vader gezegd. Henriette Kuyper beklemtoonde overigens de ongeschiktheid van de vrouw voor de politiek, onder meer doordat de vrouw minder op beginselen dan op personen lette; de man was veel beter in staat tot ‘stipt onderscheiden van personen en zaken’. Ze zei het er niet bij, maar ze zal wel gemeend hebben dat ook haar vader uitblonk in deze deugd.Ga naar eind120 Draaide in de familie Kuyper na de dood van de moeder alles om de egocentrische vader, bij de Gladstones stond de vader zeker even centraal, ook al omdat Catherine Gladstone het werk van haar man een zo heilige roeping achtte dat alles ervoor moest wijken. Zij spoorde hem bij verschillende gelegenheden aan in de politiek te blijven en ze speelde zelf ook een rol in het politieke leven. Ze was de eerste vrouw die bij politieke massabij-eenkomsten naast haar man bij het spreekgestoelte ging zitten en ze was de eerste voorzitter van de Women's Liberal Federation.Ga naar eind121 Gladstone zelf was zo overtuigd van zijn missie en roeping dat bij hem het persoonlijke en het politieke volstrekt door elkaar liepen, zonder dat hij overigens de genoegens van een privé-leven zou willen opgeven. Vaak wordt gedacht dat de grote aandacht voor de privé-persoon van de politicus een recent verschijnsel is dat zich bovendien vooral in de Verenigde Staten voordoet. Het gold echter al in het geval van Kuyper. Men kan Oliviers Herinneringen aan Mr. J.R. Thorbecke (1872) wellicht beschouwen als een eerste uiting dat ook in Nederland de aandacht voor het privé-leven van politieke leiders ging toenemen, maar het is niet te vergelijken met de aandacht voor Kuypers persoon. Een ludiek maar daarom niet minder typerend voorbeeld is het speciale nummer van De Standaard dat bij het jubileum op 1 april 1897 verscheen. Dit ‘eenig nummer’ dat niet bij het gewone dagblad hoorde maar in niets van andere nummers te onderscheiden is, werd gevuld door Kuypers zonen en dochters en het bevat beschouwingen over Kuyper in zijn huiskamer, op zijn wandelingen, in zijn studeerkamer en op reis. Het doet wat denken aan het gebruik van de liberale directeur van het Algemeen Handelsblad, de als persoonlijkheid enigszins met Kuyper vergelijkbare Charles Boissevain, om bij ieder huwelijk van zijn talrijke kinderen een speciale editie van zijn krant te maken.Ga naar eind122 Maar dit was toch voor privé-doeleinden en hierin stond niet de vader centraal. In het | |
[pagina 84]
| |
speciale nummer bejubelden de kinderen hun vader maar ook de politieke leider. Het is een van de vroegste voorbeelden van systematische aandacht voor het persoonlijk leven van politici, zeker levende en actieve. In Groot-Brittannië manifesteerde deze interesse zich niet eens zoveel eerder. Nog omstreeks 1885 noteerde Gladstones secretaris dat ‘the practice of questioning the private actions of public men is an entirely novel growth’. Hij noteerde dit toen er veel kritiek werd geuit op Gladstones aanwezigheid bij een toneelstuk, direct nadat bekend was geworden dat generaal Ch.G. Gordon in 1885 in de Soedan bij een onbezonnen militair-imperialistische actie het loodje had gelegd.Ga naar eind123 Gladstone plukte toen de wrange vruchten van de belangstelling voor zijn persoon waar hij tevoren zo van had geprofiteerd. In de late jaren zeventig was hij na een korte onderbreking weer in de politiek teruggekeerd en nu als werkelijk publiek man. Rijen dik stonden de dagjesmensen in zijn buitenverblijf zijn beroemde activiteit als houthakker te bewonderen. Er verschenen foto's waar hij, als een latere filmster, geleund op een bijl poseerde. De kritiek op Gladstone in de Gordon-kwestie beperkte zich niet tot theaterbezoek. Het publiek meende dat Gladstones liberale regering veel meer had moeten doen om het sneuvelen van de nationale held te verhinderen. Hier toonde zich andermaal de boemerangkwaliteit van moraal in de politiek. Het emotionele morele appel waarmee Gladstone contact met de massa onderhield, was precies dat wat de populariteit van de vrome imperialist-met-een-heilige-missie Gordon had uitgemaakt. Gladstone vond de opwinding rond Gordon maar overdreven en bovendien was de man toch eigenlijk ‘half mad’. Dit nu waren precies de argumenten die tegen hemzelf altijd werden gebruikt. Koningin Victoria vond de soms wat dweperige Gladstone ‘a half mad firebrand’ en velen vonden het gedoe rond zijn persoon overtrokken. Gladstone en Gordon waren laat-Victoriaanse helden die hun emoties en passies toonden en grote aandacht voor hun persoonlijk leven als het ware uitlokten.Ga naar eind124 | |
Leider en massaHet door elkaar lopen van politieke en private persoon uitte zich ook in de identificatie van de leider met de partij. De twee waren niet meer te scheiden. ‘Le Parti, c'est moi’, zo omschreef MichelsGa naar eind125 het verschijnsel voor de internationale sociaal-democratie; in Nederland was het bij Kuyper nog duidelijker te zien dan bij de socialisten. Hij was nu ook een echt publieke figuur. Voor het eerst werd zijn gezicht algemeen bekend. ‘Zijn gelaat is | |
[pagina 85]
| |
bekend, het is vereeuwigd in politieke spotprenten,’ merkte de conservatieve liberaal W.H. de Beaufort laconiek op over Kuyper.Ga naar eind126 Tegenwoordig zou De Beaufort zoiets niet hebben geschreven, want iedereen kent nu de politici, maar van televisie, niet van de cartoons. Er bestond toen een bloeiende dagbladpers met een groeiend lezersbestand, maar nog zonder foto's en film was er nog nauwelijks. De gezichten van politici waren nog tamelijk onbekend. Ex-minister van Buitenlandse Zaken De Beaufort zelf, die met zijn lange baard toch een opvallend uiterlijk had, kon in de trein ongestoord gesprekken van andere notabelen afluisteren omdat men hem niet herkende. August Bebel vertelt in zijn memoires dat hij gesprekken heeft met klanten en zelfs gesprekken afluistert waarin hij besproken wordt zonder dat men hem herkent. De Groningse sociaal-democraat Schaper kende Troelstra al jaren uit zijn werk voordat hij hem in persoon ontmoette; pas toen kwam hij erachter dat hij hem van gezicht al kende uit diens studententijd in Groningen. Bij straatrelletjes met de politie konden socialisten zich dus ook gemakkelijk als Troelstra voordoen. ‘Maar wie is u dan toch? vragen de mannen van het “gezag” in koor. Ik? Ik ben advokaat Troelstra. Het publiek juicht - de deurwaarder wordt bleek.’Ga naar eind127 Zoals soms gebeurde bij populaire predikanten, waren er van Kuyper in de jaren zeventig, toen hij dominee was te Amsterdam, wel verschillende portretten uitgegeven, maar dat bleef toch grotendeels beperkt tot zijn gemeente. Zijn gezicht was zelfs in de geweldige kerkelijke conflicten van de jaren 1880 niet overal bekend. De zachtaardige orthodoxe dominee S.H. Buytendijk bezocht een hervormde kerkenraad en een van de leden ervan zei achteraf: ‘Ik wist niet dat die Dr. Kuyper zoo'n vriendelijk en meegaand man was; wat is hij me meegevallen.’Ga naar eind128 De gezichten van publieke personen werden bekender door de spotprent, die in Nederland omstreeks 1900 bloeide en in groeiende oplages verscheen. Ook van Thorbecke zijn spotprenten bekend, maar nu gebeurde alles op een nieuwe schaal. De socialist Albert Hahn heeft Kuyper eindeloos vaak getekend. Hij heeft bijgedragen aan Kuypers imago als politicus en tot op de dag van vandaag valt het beeld van Kuyper deels samen met Hahns karikaturen. Er bestaan vrij veel boekjes met karikatuurverzamelingen over politici zoals Troelstra, Colijn of Drees. De eerste daarvan is Dr. Kuyper in de caricatuur dat in 1909 verscheen, met op de omslag ‘Abraham de Geweldige’ van Albert Hahn. Het bevat een voorwoord van Kuyper. Hij constateert de bloei van de karikatuur en meent dat hij daaraan zijn steentje heeft bijgedragen: hij leverde toch maar mooi de stof voor al die tekeningen! Hij vindt het ook een goed idee dat het boek ‘ter correctie van de caricaturen’ | |
[pagina 86]
| |
begint met een foto. De samenstellers van het boek hadden overigens Hahns scherpste tekeningen weggelaten, wat ze achteraf nog op een ingezonden brief van de gepikeerde tekenaar kwam te staan. De sdap'er Hahn had een hekel aan de politiek die Kuyper voorstond. Maar in zekere zin leefde hij ook van Kuyper. Bij diens tachtigste verjaardag maakte hij daarom een prent met als onderschrift: ‘De Nederlandsche Karikaturisten wenschen Dr. Abraham nog een lang leven toe, in het belang der Hollandsche spotprentkunst’. Hahns karikaturen verschenen in De Notenkraker. Toen Kuyper was overleden, schreef Hahns partijgenoot A.B. Kleerekoper daarin: ‘Hield Hahn van Kuyper? Ja, zonder twijfel! [...] En in “Abraham de geweldige”, zijn prachtigste Kuyper-prent, leeft een geweldige Abraham. Géén der vleiende epigonen heeft hem óóit met zulk een volledige omvatting zijner grootheid voor ons opgeheven.’Ga naar eind129 Het ging Hahn niet om de persoon Kuyper maar om datgene wat deze ‘symboliseert’, zoals hij het uitdrukte. Hiermee omschreef hij de paradox van de moderne politieke karikatuur. Die ontstond volgens een vroege sociaal-democratische analyse door ‘scherp gescheiden, duidelijk waarneembare vijandige partijen, beide georganiseerd’.Ga naar eind130 Karikatuur is scherp en polemisch en veronderstelt een tegenpartij. Ze ontstaat dus in een situatie waarin de persoon in principe in het niet valt bij de groep, maar richt zich het meest succesvol juist tegen personen. De karikatuur maakt nog eens duidelijk dat de politiek wordt gesymboliseerd en vertegenwoordigd door personen en dat personen er dus altijd een centrale rol hebben. De persoon van de leider stond in deze tijd ook daarom centraal, omdat hij het contact met de achterban onderhield. Daarvoor bestonden voornamelijk twee methoden: het gesproken en het geschreven woord. De politieke leiders hadden hun eigen orgaan. Kuyper had De Standaard, De Savornin Lohman die de arp verliet en uiteindelijk leider werd van de Christelijk-Historische Unie (chu), had De Nederlander, Domela had Recht voor Allen, Schaepman had Het Centrum. Kuyper spande de kroon. Vriend en vijand beschouwden hem als de belangrijkste journalist van zijn tijd. ‘De journalist in dr. Kuyper is zóó overheerschend,’ zei de liberale journalist C.K. Elout, ‘dat wij, hem beschouwend als publieke figuur, ons vragen: Is hij eigenlijk wel iets anders?’Ga naar eind131 Hij vertoonde de deugden en ondeugden die velen aan journalisten toeschreven: de snelheid en ijzeren discipline, maar ook de onnauwkeurigheid en vluchtigheid. Hij was journalist in het geweldige gemak waarmee hij dagelijks zijn stukken schreef. Hij was ook een moderne journalist, die niet de notulist van het politieke leven wilde zijn - zoals veel journalisten voor hem - maar die het publiek wilde boeien en meeslepen. | |
[pagina 87]
| |
Met zijn korte, prikkelende en opiniërende commentaren, de ‘driestarren’, was Kuyper misschien wel de eerste columnist in Nederland. Hij is voorzitter van de Journalistenkring geweest en beschouwde journalisten als zijn collega's. Journalisten waren zeer vereerd dat iemand die zo hoog was gestegen hen in zekere zin als gelijke wilde beschouwen. De vooraanstaande liberale journalist Doe Hans schreef bij Kuypers dood: ‘Hij heeft veel last gehad van zijn ambtsbroeders-journalisten, maar hij hield toch altijd van ze, en hij deed iets in mij tintelen, toen hij me, nog kort geleden een briefje schrijvend, met “collega” aansprak. Collega, van dèzen grooten man, van dezen gigantischen journalist? Het streelde mij wáárlijk.’ Volgens De Beaufort had Kuyper in 1902 alle jonge journalisten ‘gehypnotiseerd’. Hij schreef dit toen Kuyper op het toppunt van zijn roem stond: toen hij al kabinetsleider was, maar nog voor de spoorwegstaking die in 1903 zijn imago een flinke deuk gaf. De journalisten beschouwden hem toen als ‘den grooten profeet van de democratie’.Ga naar eind132 Naast het geschreven was er het gesproken woord. Als men naar termen zocht om Kuypers invloed te typeren, dan werden vaak woorden gekozen als ‘betooveren’ of, met een toen moderne metafoor, ‘electriseeren’. Het meest werd het woord ‘suggestie’ gebruikt, een begrip dat de contemporaine psychologie gebruikte om aan te duiden dat iemand buiten zijn wil onder de invloed van een ander raakte.Ga naar eind133 Nu zou men kunnen denken dat alleen Kuypers tegenstanders naar dergelijke woorden grepen om uit te leggen hoe hij ondanks zijn verkeerde politiek toch de massa beheerste, maar dat is niet het geval. Een oud-student van Kuyper schreef dat hij en zijn vrienden door hem bezield waren en ‘onder de suggestie van zijn machtigen geest’ waren gekomen.Ga naar eind134 Toen zijn vriend Idenburg, die Kuyper graag als zijn opvolger had gezien, probeerde uit te leggen waarom hij zichzelf niet als een goede leidersfiguur beschouwde, schreef hij dat hij niet ‘suggestief’ was zoals Kuyper (en Colijn).Ga naar eind135 Idenburg had overigens wel oog voor de schaduwzijden van modern politiek leiderschap. Elkaar uitschelden in verkiezingstijd was niet zijn liefhebberij en kleine verschillen tot principiële tegenstellingen opblazen, daar hield hij niet van. Toch meende hij dat een politieke partij niet zonder harde leidersfiguren kon en hij was zeer onder de indruk van Kuyper. In de nieuwe georganiseerde partijen gingen politici zich realiseren dat ze niet alles wat buiten de stijl van de deftige burgerij viel, konden afdoen als onfatsoenlijk en primitief. De ‘suggestie’ door de leider is een poging om de voor het bijeenhouden van een politieke gemeenschap zo belangrijke buitenrationele krachten aan te duiden van de grote bijeenkomst. Na de ervaring met fascisme en | |
[pagina 88]
| |
nationaal-socialisme worden deze krachten met gepast wantrouwen beschouwd, maar het is te gemakkelijk ze als alleen demonisch af te doen. Liberalen en conservatieven beschreven als niet begrijpende buitenstaanders met afschuw en verbazing de betoverende werking die een rede van de leider op de aanhangers van Domela of Kuyper had. Huiverend gaven ze een indruk van de slaafse devotie of de oproerige stemming die er bij dergelijke gelegenheden naar hun gevoel heerste. Er ontstaat dan maar al te gemakkelijk een beeld van roerige bijeenkomsten met brullende sprekers. Dit cliché is overdreven. Het vroege socialisme kende ruige vormen, maar Domela was juist een rustig spreker. Zijn werking berustte niet op opzweping maar op een kalme betoogtrant in de stijl van de ziener die in hoger sferen verkeert. Domela was (luthers) predikant geweest en in de negentiende eeuw was de predikant een drager van de maatschappelijke orde en moest hij zich waardig gedragen. Door de toenemende concurrentie van de orthodoxie moesten de predikanten van de gevestigde kerken geleidelijk aan wel meer hun best doen hun gehoor niet alleen te imponeren maar ook te boeien, maar de oude voorschriften van een eerder deftige dan meeslepende retorica werkten nog door. Predikanten leerden dat zij hun (rechter)arm niet hoger mochten verheffen dan ooghoogte: geen geheven vuist of arm dus.Ga naar eind136 Domela hield zich ook als socialist nog aan dit voorschrift. Bovendien was zijn dictie ingetogen. Niet alleen deftige liberalen, maar ook arbeiders waren soms verbaasd als ze in zijn presentatie weinig terugzagen van het cliché van de revolutionaire woesteling. In de terugblik van een overtuigde aanhanger die een propagandareis meemaakte: ‘Schijnbaar zeer kalm en overtuigend, meer overredend dan agiteerend, met de somwijlen plechtige houding van den oud-predikant, stond hij te midden der Twentsche slaven, die, zooals ze mij herhaaldelijk zeiden, iets geheel anders verwacht hadden.’Ga naar eind137 Domela's klassieke predikantenmiddelen overtuigden omdat hij de arbeiders politiek serieus nam. Daarbij kwamen zijn uiterlijk en houding die op de tijdgenoot de indruk van een Jezusfiguur maakten. In de toenmalige massabijeenkomsten zonder geluidsversterking was het gevoel samen te zijn soms belangrijker dan de rede zelf die men toch nauwelijks kon verstaan. Duidelijk is dat ook internationaal een rustige betoogtrant met een doordringende blik succes had.Ga naar eind138 Belangrijk was ook dat de redes tweemaal functioneerden: eenmaal voor de aanwezigen, maar een tweede keer voor het snel toenemende lezende publiek, dat de rede in de krant kon nalezen. Zo schreef The Daily Telegraph op 8 september | |
[pagina 89]
| |
1876: ‘In the open air, it is questionable whether more than 1000 to 1500 persons, in a gathering which may possibly exceed 30,000, will catch all that is said; but the mere assemblage is in itself an eloquent utterance of popular feeling; and, as all present will be assured, the next morning's papers are certain to contain full reports.’Ga naar eind139 Zelfs de beste spreker met de hardste stem, zo meende men, kon in een zaal door niet meer dan maximaal tienduizend toehoorders gehoord worden,Ga naar eind140 in de openlucht was het nog veel minder, al verkeerden politici zelf weleens in de veronderstelling dat ze vele duizenden meer konden bereiken. Maar een spreker was meer dan zijn woord, hij was ook een schouwspel: volgens zijn vriend en biograaf Morley was Gladstones ‘gesture so strong and varied as to be almost as interesting as the words would have been’.Ga naar eind141 De bijeenkomsten moesten niet oproepen tot revolutie of directe actie. Directe actie was de oude vorm van volkspolitiek. Ruiten van politieke tegenstanders ingooien was een van de populairste rituelen op het ‘repertoire van collectieve acties’, zoals de historisch socioloog Charles Tilly het heeft omschreven.Ga naar eind142 In Nederland speelde de directe actie nog een rol in het vroege socialismeGa naar eind143 en in bescheiden vorm ook in de orthodox-protestantse Aprilbeweging van 1853. In de sociaal-democratie of in de arp moest de behoefte aan actie worden gesublimeerd. Hier stonden bekering tot actief lidmaatschap en bevestiging van de groepseenheid centraal. Daarbij hoorde een soort van religieuze ‘wijding’, zoals het effect van Troelstra's redes wel is beschreven.Ga naar eind144 Troelstra bediende zich van een heftiger retoriek dan Domela maar functioneerde tegelijkertijd in een strakker georganiseerde partij. Het eigenaardige is intussen dat Domela die zich resoluut van de kerk had afgekeerd, in zijn retorica meer de dominee bleef dan Kuyper. Kuypers spreekstijl had volgens de één weinig van de kanseltoon, een ander meende dat hij eigenlijk wel iets van een operazanger had, weer een ander schreef dat hij het uiterlijk, ‘de afgeronde gebaren’ en de ‘kunstig bestuurde stem’, zelfs de ‘ietwat plebejische uitspraak’ van een toneelspeler had.Ga naar eind145 Zijn taal was volgens tijdgenoten een mengeling van de orthodoxe tale Kanaäns met zeer bijdetijdse woorden en zinswendingen. Het wat populistisch-democratische dat hij in de politiek bracht, straalde hij ook in zijn optreden uit. ‘Kuyper is grof en ruw - geen meneer,’ schreef Idenburg. Hij vond daarbij dat zijn vriend als minister te gretig deelnam aan pompeuze plechtigheden en ontvangsten. In zijn spreekstijl en optreden maakte Kuyper op de tijdgenoot eerder de indruk van een ‘modern’ man, misschien zelfs met iets van de nouveau riche, dan van een ouderwetse dominee uit een volksdeel dat de weg naar de moderne tijd niet had gevonden. | |
[pagina 90]
| |
Kuyper was zich scherp bewust van de werking van de grote bijeenkomsten waar hij het woord voerde. De socialist Schaper merkte op dat men het in een massabijeenkomst nu eenmaal anders moest zeggen dan in de Kamer. De massa was geen debatgezelschap.Ga naar eind146 ‘Ieder weet, hoe verreweg de meesten zich anders voelen, anders uiten en anders handelen, wanneer ze met een hoop gelijkgezinden samen zijn, dan wanneer ieder op zich zelf staat,’ schreef Kuyper in Ons instinctieve leven (1908).Ga naar eind147 Met deze beschouwing trachtte hij de kritiek te pareren op zijn leiderschap en op het gebrek aan interne discussie in de arp. Hij legde uit dat de oudere liberale kiesverenigingen gebaseerd waren op intellectueel debat onder ‘sociëteits-heeren’, maar de arp was een massaorganisatie die stoelde op het ‘instinctieve volksleven’, een model dat de socialisten volgens hem sinds kort ook gebruikten. De massale bijeenkomsten van soms duizenden vertegenwoordigers, de Deputatenvergaderingen, vormden het hoogtepunt van het partijleven. De indruk ervan was ‘zoo ingrijpend en overweldigend, dat men straks niet alleen bemoedigd, maar tot elk offer bereid, huiswaarts keert’. Kuyper was zich bewust van de risico's van het enthousiasme van de menigte. Om het effect van dat enthousiasme te verduidelijken verwees hij niet alleen naar religieuze revivals maar ook naar opstanden en muiterijen. In de arp was het echter volgens hem alleen een kracht ten goede. Om het verschijnsel te duiden verwees Kuyper naar ‘wat men sinds kort gewoon is te noemen: de zielkunde van de menigte, meer bekend naar den Franschen titel van een belangrijk geschrift: La psychologie de la foule’. Hij verwees hier naar de internationale bestseller Gustave Le Bon, Psychologie des foules, voor het eerst verschenen in 1895 en daarna talloze malen herdrukt. Feitelijk was het grotendeels een popularisering van het werk dat massapsychologen op dat moment in Frankrijk en Italië deden, maar het verscheen op een goed moment. Zoals de onnauwkeurigheid van Kuypers verwijzing suggereert, was het een van die modeboeken zoals iedere tijd die kent en waarnaar ook menigeen verwijst die er niet echt studie van heeft gemaakt. Kuypers notities wekken overigens wel de indruk dat hij het boek gelezen had, maar hij bekommerde zich niet erg om precieze titelvermeldingen. Het boek van Le Bon werd populair omdat het beknopt en toegankelijk is en niet alleen het verschijnsel van de massa beschrijft maar ook de vraag behandelt hoe de leider ermee om kan gaan.Ga naar eind148 Omdat de studie betoogt dat de leider met simpele beelden een massa in zijn greep kan krijgen, was het later een lievelingsboek van Benito Mussolini. Tegen deze achtergrond | |
[pagina 91]
| |
is afwijzing en afschuw de eerste reactie van de huidige lezer. De receptie van het conservatief getoonzette boek in Nederland was echter opmerkelijk genuanceerd. Zo verweet de linkse socialiste Henriette Roland Holst Le Bon in De revolutionaire massa-aktie (1918) te grote nadruk op de negatieve kanten van het massaverschijnsel, maar haalde ze hem ook met instemming aan. Zonder de verzwakking van de ratio in de massa zou het immers nooit tot een revolutie komen? Waren niet de ‘heerlijke exaltatie’ en ‘oneindige offervaardigheid’ van de massa de mooie eigenschappen waarvan het revolutionaire socialisme het moest hebben?Ga naar eind149 Nu bevond Roland Holst zich aan een uiteinde van het politieke spectrum en hadden rustige sociaal-democraten niet veel op met een ongecontroleerde volksmassa; aan den lijve hadden ze in de strijd met de Domela-getrouwen ondervonden dat ‘het volk’ zich ook tegen hen kon keren.Ga naar eind150 Maar de rustige Vliegen gebruikt het begrip van de ‘psychologie de la foule’ ook om het ‘schier onbegrensde vertrouwen’ van de massa in Troelstra te omschrijven.Ga naar eind151 De receptie van Le Bon wijst erop dat velen gingen nadenken over de nieuwe elementen die het contact met een massale aanhang in het werk van de politicus introduceerde. Le Bon beschouwde politiek als een grotendeels irrationele zaak: ook het parlement was volgens hem onderhevig aan de wetten van de massa-psychologie; ook hier gold dat de groep minder in staat was tot rationele besluiten dan het individu. Hij draaide daarmee het standpunt van het klassieke liberalisme om. Voor liberalen was de discussie in het parlement het hoogste goed geweest, omdat zij uit de botsing van de meningen de waarheid verwachtten te zien opduiken, maar Le Bon zag groepsdwang en onverstand. Hij besteedde verder veel aandacht aan de ‘suggestieve’ werking van het leiderschap. Roland Holst verweet hem de massa daarbij voor te stellen als ‘een klomp weeke klei, waarin de wil der leiders bepaalde stemmingen en impulsies opwekt’. Zij erkende weliswaar het belang van de geweldige wilskracht van de leiders en hun bereidheid ‘alles te offeren’, maar meende toch dat hun ‘suggestieve kracht’ berustte ‘op de overeenstemming van hun eigen wil en aspiraties met die der massa: zij dringen aan deze geen vreemde doeleinden op, maar doen haar hare eigen doeleinden beseffen’.Ga naar eind152 Kuyper zou dit geheel met haar eens zijn geweest. Altijd legde hij er immers de nadruk op dat hij niet meer was dan degene die in woorden vatte wat zijn achterban intuïtief al had gevonden. Le Bon lijkt leiderschap als manipulatie op te vatten, maar Kuyper gebruikte Le Bon niet om te laten zien hoe een massa kon worden gekneed. Het ging hem om de grote kracht die massabijeenkomsten van gelijkgestemden opriepen. | |
[pagina 92]
| |
Voordat de partij gevormd was, had Kuyper al gezocht naar middelen om een massa-enthousiasme los te maken. Toen hij omstreeks 1870 als journalist begon op te treden, had hij om die reden nog gebruik willen maken van historische protestantse driften. Het eerste nummer van De Standaard op 1 april 1872 opent met een artikel over de watergeuzen van Den Briel. Plastisch beschrijft Kuyper daarin de vervolging waaraan zij blootstonden. Deze ‘ruwe zeerobben, met stukgeknipte ooren en afgesneden neuzen [...] hadden niet, als wij, een Martelaarsboek gelezen, maar het angstgegil der gemartelden, het akelig doodsgekreun der geworgden gehoord. Geen zwarte prent, maar het akelig schavot, rood met bloed geverwd, had hun het beeld van den Martelaar getoond. [...] Van een lieve moeder, een dochter die hun hope, een bruid die hun verlustiging was, hadden ze het beleefd, dat men ze voor hun oogen “met de hairen gesleipt, bij de borsten gegrepen, onder de okselen gebrandt en met stroppe en korde mishandelt en gepijnigt, jae, ze verkracht, gewondt, gedoodt hadde.” Toen werden ze Geuzen.’ Nog in hetzelfde jaar deed hij het dunnetjes over bij de herdenking van de moorden op de Franse protestanten in de Bartholomeusnacht (1572). Zo komen de helden in zijn verhaal aan hun einde: ‘Een hellebaard vlijmt door zijn ingewand. Daar spat het bloed zijner vrouw hem op de bleeke lippen. Nog stervend hoort hij een gil - nog één, nog één. Het is de stervensgil zijner kinders, door denzelfden woestaard vermoord!’ En even verder: ‘Ja, het was niet een eenige maagd, die men, nog bij het reutelen van den doodsnik, in vuigen lust schoffeerde.’Ga naar eind153 Met dergelijke passages doorbrak Kuyper ruw de conventies van zijn tijd waarin zulke afschuwelijkheden niet werden getoond, hooguit omzichtig aangeduid.Ga naar eind154 Het lijdt geen twijfel dat hij de toon bij zulke belangrijke gelegenheden als zijn eerste hoofdartikel en de Bartholomeusherdenking bewust koos, en dat die erop gericht was emoties los te maken. Waarschijnlijk is het anti-katholieke element erin voor Kuyper eigenlijk bijzaak geweest; het ging er vooral om de groep die hij wilde mobiliseren zo direct mogelijk te bereiken. Door het verleden zo beeldend te presenteren, wilde hij betrokkenheid en strijdbaarheid stimuleren. Hij kon het anti-katholicisme vrij gemakkelijk naar de achtergrond schuiven toen hij een andere manier had gevonden om zijn groep bijeen te houden. Men kan dat zien als manipulatie, maar het was in ieder geval een teken van het tastende dat zijn politieke optreden aanvankelijk kenmerkte. Op dezelfde manier moeten waarschijnlijk de stappen gezien worden die hij in dezelfde tijd in het spoor van het anti-semitisme zette. Even leek het erop dat hij dezelfde weg zou inslaan als de christelijk-sociale beweging van de lutherse Adolf Stoecker in | |
[pagina 93]
| |
Duitsland. Maar terwijl het lutheranisme zo sterk met de Pruisische staat vervlochten was dat Stoecker alleen met een populistisch anti-semitisme de massa dacht te kunnen bereiken, merkte Kuyper al snel dat hij met het anti-semitisme niet veel succes had en dat hij het niet nodig had om de Nederlandse orthodoxe protestanten te mobiliseren.Ga naar eind155 Kuypers beschouwingen over het instinctieve leven zijn geen pleidooi voor een politiek van intuïties en emoties zonder structuur. Ze vormen een verdediging van de moderne partij. Die partij was een goed georganiseerd geheel, gebaseerd op een ambitieus program, maar ze was ook een morele gemeenschap die haar kracht ontleende aan de onderlinge band, culminerend in de massale partijbijeenkomsten die de krachten verdubbelden. Kuypers interne critici meenden dat hun partij rijp was voor debat en openheid. Pas onder Colijn zou er echter meer ruimte in de arp komen en zou in de top de onderlinge verstandhouding verbeteren. Nu legde Kuyper alleen nogmaals de waarde van het partijverband uit. Eigenlijk zei hij ook dat de partij niet zonder zijn bezielende leiding kon: ‘Le parti, c'est moi’, dat was nog een keer de boodschap. | |
Charisma en GladstoneHet succes van de volksleiders berustte op wisselwerking. Ze vormden een groep maar werden ook door die groep gevormd. Het gemeenschapsgevoel tussen leider en aanhang was een geloof dat bergen verzette en de stemming in het vroege socialisme en in vergelijkbare politieke bewegingen als de arp werd in religieuze termen beschreven. Socialistische leiders in Nederland en elders verwezen zelf vaak naar het vroege christendom om te beschrijven wat zij meemaakten.Ga naar eind156 Domela Nieuwenhuis: ‘Het geloof aan de wederkomst van Jezus heeft ontegenzeggelijk aan de oudste christenen zulk een groote dosis geloofsvertrouwen en moed gegeven, dat zij in staat waren tot een weergalooze zelfopoffering. [...] Datzelfde geloof aan de spoedige komst der nieuwe maatschappij had ook nu weer dezelfde gevolgen.’ Lassalle: ‘Ich hatte beständig den Eindruck, so müsse es bei der Stiftung neuer Religionen ausgesehen haben!’ De socialistenvervolging, aldus Bebel, ‘erinnert an die Verfolgung der Christen in den ersten Jahrhunderten unserer Zeitrechnung’. Ook Le Bon, die men eerder als hun tegenstander moet beschouwen, besteedt veel aandacht aan het ‘religieuze’ karakter van de massapolitiek, maar bij hem is de echte schepping van een ‘geloof’ het kenmerk van leiderschap. Iets dergelijks zou men wellicht staande kunnen houden voor de leider in het nationaal-socialisme, maar zeker niet voor het einde van de | |
[pagina 94]
| |
negentiende eeuw. Niet alleen plaatsten de leiders zich toen vaak bewust in een traditie, maar ook werden zij vaak door hun aanhang uitgekozen in plaats van andersom. Er was een beroemd geworden brief van arbeiders voor nodig om Lassalle tot leider van de socialisten te maken; Gladstone begon aan zijn eigenlijke carrière als volksleider doordat een volksbeweging hem meesleepte; Domela schrijft dat hij in de socialistische beweging was voor hij het zelf goed in de gaten had: hij werd erin getrokken; de anti-revolutionaire werkliedenvereniging Patrimonium zocht Kuyper op in plaats van omgekeerd. Natuurlijk lieten zij zich maar al te graag meevoeren, maar het feit ligt er. Ze vormden maar werden ook gevormd. De nieuwe gemeenschap ontstond rond de leiders. Een vast onderdeel was de uitvergroting van de politieke held tot bovenmenselijke proporties. Hij werd een profeet en een popidool tegelijk. ‘Moeder daar is onze Heiland!’ riep een man uit toen hij de deur opendeed en opeens Domela zag staan. Bekers waaruit hij had gedronken en zeep waarmee hij zich had gewassen, werden als relieken bewaard.Ga naar eind157 Snippers van de bomen die Gladstone omhakte, werden door devote aanhangers gekoesterd. Lassalles route werd bij ontvangsten met bloemen bestrooid, erepoorten werden voor hem opgericht. ‘Es wurde einem ernstlich angst und bange,’ schrijft een toeschouwer over het mateloze enthousiasme dat er in de bijeenkomsten rond hem ontstond.Ga naar eind158 Vandaar dat de Duitse sociaal-democraten zo'n moeite hadden de Lassalle-cultus na diens dood te overwinnen, zoals hun Nederlandse tegenhangers jarenlang niet tegen de Domela-mythe op konden. Zij spraken dan natuurlijk van onvolwassen persoonsverering, maar Troelstra en Bebel vervulden op hun beurt deze rol. Troelstra begon volgens Vliegen ‘zijn politieke loopbaan in een strijd tegen de persoonsvergoding’ maar de nieuwe partij was ‘toch schier even bereid’ tot verheerlijking van de leider. Vliegen voegt er overigens aan toe dat Troelstra gelukkig ‘den goeden smaak’ had om de persoonshulde af te wijzen: een duidelijk geval van een wens die de vader van de gedachte is.Ga naar eind159 De verering bracht ook met zich mee dat de aanvoerders zich wel wat konden veroorloven. Ze gingen bijvoorbeeld als het hun zo uitkwam uitgebreid met vakantie. Een van de mooiste voorbeelden van het contrast met de achterban door zo'n vakantiereis is de beroemde aanhef van een van Lassalles toespraken: ‘Arbeiter! Bei meiner morgen erfolgenden Abreise in die Bäder der Schweiz...’Ga naar eind160 Zijn aanhang nam er geen aanstoot aan. Nu was Lassalle die er niet goed tegen kon zweterige handen te schudden, wel de meest op afstand blijvende leider, maar ook Kuyper liet in de zomer alles liggen en verbleef dan langdurig in de bergen van Zwitserland; hij meende dat | |
[pagina 95]
| |
hij anders de strijd niet vol zou houden en zijn achterban protesteerde niet. En Gladstone, die het hoogtepunt van zijn populariteit in het laatste deel van zijn leven bereikte, ging ook regelmatig op een cruise of andere reizen. In zijn laatste kabinet nam hij in Biarritz weken de tijd om te beslissen of hij aan zou blijven of niet; uiteindelijk stapte hij toen op.Ga naar eind161 Zelfs Domela, die zeer doordrongen was van het ‘lijden’ van de arbeiders, kon genieten van uitstapjes naar Parijs of de Zwitserse bergen. Zijn tegenstanders probeerden munt te slaan uit dit herengedrag, maar veel bereikten ze niet.Ga naar eind162 Max Weber heeft voor dit type leiderschap met zijn leidersverering maar ook intense band tussen leider en groep het woord ‘charismatisch’ gebruikt. Evenals Le Bon was Weber vooral geïnteresseerd in de manier waarop leiders een groep de baas blijven - hij was een liberaal die een democratie wenste geleid door een sterke elite - maar zijn analyse graaft dieper. Evenals Le Bons werk is ook zijn concept bekend geworden door de toepassing ervan op het totalitaire leiderschap in de jaren dertig. Michels paste het toe op Mussolini en geaccepteerd werd het begrip vooral door Hermann Rauschnings analyse van Hitler. Menno ter Braak, die het boek van Rauschning bewerkte, vond ‘charismatisch’ nog zo vreemd dat hij er in zijn vertaling maar een ‘mystieke’ leider van maakte.Ga naar eind163 Het concept is echter niet toevallig ontwikkeld naar aanleiding van het eind-negentiende-eeuwse leiderschap. Evenmin toevallig is dat Weber het concept charisma ontleende aan de godsdienstwetenschap. Hij analyseerde het leiderschap van zijn tijd en zag er een parallel in met de ontwikkeling van religieuze sekten. Het is nog een aanwijzing dat politiek voor de activisten toen een religieuze lading kreeg. Verder klinkt in de formuleringen van Weber door dat het bij het charisma niet alleen gaat om de kwaliteiten van de leider, maar vooral om de toeschrijving van uitzonderlijke eigenschappen door de achterban aan de leider. Het gaat om het beeld dat de aanhang van de leider heeft. In zekere zin is dit een verschijnsel dat aan alle massapolitiek eigen is. Voor wie er vooral begoocheling door de leider in ziet, vormt dan het totalitaire leiderschap uit het interbellum er het hoogtepunt van. Uitgesproken voorbeelden van bijna religieuze, sekteachtige symbiose tussen leider en achterban zijn echter al te vinden aan het eind van de negentiende eeuw. De parlementaire politiek van de voorgaande periode was vooral iets geweest van de gegoede burgerij. De profeten legden de band tussen volksprotest en georganiseerde politiek. Het nieuwe van hun optreden was minder het volksleiderschap - bij sociale onrust was dat er al veel eerder geweest - dan de verbinding die zij met de officiële politiek legden.Ga naar eind164 Hun werk was geen geïsoleerd of incidenteel protest, maar een verandering van het | |
[pagina 96]
| |
politieke systeem door het ontstaan van buitenparlementaire politiek en gestimuleerd door kiesrechtuitbreiding. Met communicatiemiddelen als trein en goedkope dagbladen kon de leider zijn publiek beter bereiken; zonder dat was het ontstaan van een grote nationale politieke beweging in Nederland nog halverwege de negentiende eeuw moeilijk geweest. Daarbij waren de meeste charismatische volksleiders niet afkomstig uit de arbeidersklasse, maar stonden zij sociaal op enige afstand. Hun prestige had er veel mee te maken dat zij zich als ‘heren’ met het volk inlieten: Lassalle in Duitsland, Gladstone in Engeland en Domela in Nederland kunnen hier als voorbeelden gelden. De Duitse sociaal-democraat Bebel was weliswaar in arme omstandigheden opgegroeid en van hem werd dan ook vaak gezegd dat hij in tegenstelling tot andere socialistische leiders het arbeidersleven wel van nabij kende, maar hij werkte zich snel op tot een niet onbemiddelde ondernemer. Om het charismatische leiderschap te verduidelijken gebruikt Weber het voorbeeld van Gladstone.Ga naar eind165 Het geloof aan de morele kwaliteiten van zijn politiek en zijn persoon maakte volgens Weber dat zijn aanhang hem blindelings volgde. Veel meer zegt hij er eigenlijk niet over. Aan de hand van de recente literatuur is het mogelijk het mysterieuze charisma van Gladstone en andere leiders uit zijn tijd uitvoeriger te bespreken. Hij nam zijn publiek om te beginnen uiterst serieus en gaf het daarmee de erkenning en het respect die zo'n grote rol spelen in emancipatiebewegingen. Hij was ervan overtuigd dat er buiten de politieke klasse een groep was met een goed oordeel, niet het lompenproletariaat, maar de gedisciplineerde arbeiders met morele, godsdienstige overtuigingen, die een productieve bijdrage leverden aan de welvaart van de natie. Met deze groep smeedde hij een band. Gladstone wilde zich baseren op ‘the people’ maar wenste geen directe democratie. Zijn redevoeringen vroegen veel van zijn toehoorders. Hij ging niet op zijn knieën zitten, maar zijn liberale thematiek was populair. Zorgvuldig financieel beheer en afschaffing van accijnzen spraken een achterban aan die van de staat nog niet veel te verwachten had: sociale wetgeving was er nog niet en de uitgaven van de staat kwamen de arbeiders nauwelijks ten goede, zodat zuinigheid van de staat de beste optie was.Ga naar eind166 Voor Gladstone zijn grootste charismatische successen boekte, had hij al een lange carrière als politicus en eerste minister achter de rug en had hij in de jaren zeventig zelfs besloten uit de politiek te vertrekken. Hij had het gevoel dat zijn tijd voorbij was en wilde hooguit terugkeren als zich een kwestie voordeed die dat absoluut noodzakelijk maakte. Toen hij terug was in de politiek, bleef hij er zelf van overtuigd dat dit alleen voor | |
[pagina 97]
| |
enkele dringende kwesties was. Hij stond dus voortdurend op het punt van vertrekken en gecombineerd met zijn hoge leeftijd (hij was geboren in 1809) gaf alleen dit hem al de allure van een profeet in een uitzonderingspositie. Gladstone had groot respect voor parlementaire procedures en de ‘ancient traditions of Parliament’,Ga naar eind167 maar evenals Kuyper voelde hij zich in de jaren zeventig niet op zijn gemak in het parlement en bouwde hij erbuiten een nieuwe positie op. Evenals bij Kuyper leidde dat tot frustratie van de leiders in de volksvertegenwoordiging die het gevoel kregen als marionetten te moeten dienstdoen. ‘The man who leads the Liberal party out of doors ought to lead it in Parliament,’ schreef Gladstones stand-in als parlementair leider Hartington.Ga naar eind168 De commentaren van De Savornin Lohman die tegenover Kuyper in de Kamer dezelfde rol vervulde, lijken er wel een echo van. ‘Het gaat niet aan eene partij, die als zoodanig in de Staten-Generaal optreedt, te leiden, zonder zelf in dat lichaam de leiding te voeren.’ Als Kuyper de fractie van buiten de Kamer kritiseerde, was hij ‘de veldheer die gelijk heeft, en wij zijn de stommerikken’.Ga naar eind169 Gladstone stelde de zuiverheid van het morele oordeel van het volk tegenover de bedorven elite. Hij was een diep religieuze geest die inmiddels tot de conclusie was gekomen dat de gewone politiek niet deugde.Ga naar eind170 Pas als het volk buiten het parlement in beweging zou komen, kon het weer de goede kant opgaan. Eigenlijk was hij op zoek naar een thema dat bij het grote publiek enthousiasme zou losmaken.Ga naar eind171 In de jaren zeventig bood zich opeens iets aan. Er ontstond een geweldige opwinding over de uiterst brute onderdrukking van de christelijke Bulgaren in het Turkse rijk. Een zich uitbreidende volksbeweging eiste daden van de Britse regering. Gladstone bleef eerst op een afstand, maar toen de beweging bleef groeien en er steeds meer aandrang op hem werd uitgeoefend, zag hij het licht. Hij schreef een brochure over de ‘Bulgarian horrors’ en ontdekte opeens de morele passie van de beweging. ‘Good ends can rarely be attained in politics without passion: and there is now, the first time for a good many years, a virtuous passion’, schreef hij aan een politieke vriend.Ga naar eind172 Hij liet zich meeslepen; hij was niet de initiatiefnemer maar de alerte volger. Een van de redenen voor zijn grote succes was dus dat hij ergens bij aansloot. Belangrijk was verder de identificatie met zijn achterban. Er staan grote machten tegenover óns, zei Gladstone op massabijeenkomsten. Hij legde de nadruk op de eerste persoon meervoud: ‘if you will permit me to identify myself with you’, zei hij, dan kon hij het woord ‘We’ gebruiken. ‘I am one of yourselves,’ riep hij zijn gehoor toe.Ga naar eind173 Er ontstond zo een morele gemeen- | |
[pagina 98]
| |
schap tussen het volk en de leider zoals in Nederland bij Kuyper, Domela en Troelstra, die ook benadrukten dat zij één waren met de groep. Net als zij had ook Gladstone een sterke behoefte aan het contact met de menigte; de afhankelijkheid was wederzijds en zijn kracht was erop gebaseerd.Ga naar eind174 De morele gemeenschap werd versterkt door de religieuze dimensie ervan. Het emotionele, bevindelijke geloof van het evangelicalism doordrenkte het Britse openbare leven in de negentiende eeuw en Gladstone voelde zich ertoe aangetrokken. Hij maakte in de jaren zeventig opwekkingsbewegingen mee zoals die waaraan Kuyper in Brighton deelnam en de bijeenkomsten die rond hem werden georganiseerd, vertoonden er overeenkomsten mee.Ga naar eind175 Vaak sprak hij in kerken, soms zelfs van de kansel. Gladstone had oorspronkelijk predikant willen worden en bleef zijn leven lang theologie boven politiek stellen. In zekere zin mengde hij de twee. Gladstones retorische succes bereikte een hoogtepunt met de toespraken en verkiezingscampagne (1880) in het Schotse Midlothian in de jaren die volgden op de Bulgaarse opwinding. Britse verkiezingen waren altijd rumoerig geweest, maar buiten verkiezingstijd was het ongebruikelijk het volk toe te spreken. Gladstone droeg ertoe bij dat dit veranderde en de nieuwe stijl bleek dé manier om het volk te bereiken. The Times vond het in een hoofdartikel uit 1879 allemaal ‘overdone’, opwinding en vleierij van de massa, maar een van zijn biografen concludeert dat het liberale concept van de actieve burger door de nieuwe manier van politieke communicatie een veel bredere en daarmee ook een andere betekenis had gekregen.Ga naar eind176 Het is dezelfde redenering die Kuyper gebruikte om de massale Deputatenvergaderingen van de arp tegen ironische liberale commentaren te beschermen. Hier was immers een groep burgers politiek actief die liberalen nooit hadden weten te bereiken.Ga naar eind177 Er is iets voor te zeggen. De bijeenkomsten waren meer bedoeld om een actieve aanhang te scheppen dan om de aanwezigen voor de duur van de vergadering te betoveren. De betovering speelde volgens velen wel een rol. Uit de literatuur is het verschijnsel bekend van ‘being Gladstonised’.Ga naar eind178 Het is het Engelse equivalent van de suggestie of hypnose waarvan toen zo vaak werd gesproken om het effect van de meeslepende redenaar in de moderne politiek te beschrijven. Gladstone was een ideaal voorbeeld van Webers charisma, want in zijn geval draaide uiteindelijk alles om de persoon en was de partij van weinig belang. Alles wat hij zei of deed, werd gepubliceerd, en niet alleen in de geestverwante pers. Ook de pers die zich verwant voelde met zijn tegenstanders, kon er niet omheen. Zijn redes waren populair en ze waren nieuws. Gladstone wist dat en zelfs als kabaal van tegenstanders het uitspreken van een rede vrijwel | |
[pagina 99]
| |
onmogelijk maakte, ging hij toch door, voor de reporters die vlak bij hem zaten. Zo kon hij zijn boodschap toch verspreiden, want ze kwam in de krant. Parallel aan Gladstones successen ontstond er tegelijkertijd een liberale partijorganisatie, vooral door het werk van de Birminghamse politicus Joseph Chamberlain. Gladstone moest van de organisatie niet veel hebben. Hij heeft er wel gesproken maar wilde zich er niet aan binden. Dit is misschien het grootste verschil met Kuyper, die in zekere zin een kruising was van Gladstone en Chamberlain. Gladstone was niet een moderne partijmanager zoals Chamberlain of Kuyper. Door het ontbreken van een organisatorische inbedding lijkt Gladstones triomf sterk op die van Domela in Nederland of Lassalle in Duitsland. De inkleding van de grote bijeenkomsten was in Groot-Brittannië en Duitsland theatraler dan in Nederland: zo begon een bijeenkomst rond Gladstone met massazang, onderbroken door plotselinge verlichting en de binnenkomst van de leider.Ga naar eind179 Ook bij de meetings rond Domela ontbraken de vaandels en de portretten van de leider niet: ‘aan den eenen kant een levensgroot portret van den spreker; aan de andere zijde het vaandel der afdeeling: een roode lap fluweel rondom het portret van Domela Nieuwenhuis; en de groote man zelf staande tusschen zijn beide konterfeitsels in.’Ga naar eind180 Domela moest het evenals Gladstone meer van het gesproken dan van het geschreven woord hebben. Zij waren geen journalisten als Kuyper die op papier zijn publiek kon ketenen. Gladstone en Domela waren heldere auteurs, maar ook niet veel meer dan dat. De sfeer van opwekking en bekering schiepen zij in hun live-optredens. Zij spraken tot een publiek dat nog niet tot een georganiseerde partij behoorde. Voor iemand als Kuyper was dat anders. Hij preekte op den duur eigenlijk vooral voor de bekeerden en die wilden zich maar al te graag door zijn retorica laten imponeren. Ze gingen naar zijn spreekbeurten met de dringende behoefte zich te laten meeslepen en ontroeren. Bij de herdenking van Kuypers geboorte in 1937 heeft een partijganger dat eens mooi beschreven. De eerste keer dat hij de grote leider hoorde, waren zijn verwachtingen zo hoog gespannen dat hij ‘Kuypers hoofd als het ware in een wazigen krans’ zag, maar de rede viel tegen. ‘Maar bij de volgende Kuypervergaderingen, die ik mocht meemaken, was er van critiek natuurlijk geen sprake meer. Toen had ik geleerd hoe men Dr. Kuyper moest hooren. En van toen af was ik direct “in den stroom”, telkens weer getroffen door de sterke persoonlijkheid. Men was al ontroerd, als Dr. Kuyper de zaal binnentrad. Vooral op de Deputatenvergaderingen was er geestelijke hoogspanning.’Ga naar eind181 | |
[pagina 100]
| |
Gladstones andere houding tegenover de partij verklaart dat hij in tegenstelling tot Kuyper bewust single-issue politiek bedreef. Zo keerde hij in de jaren zeventig terug in de politiek op de golven van de opwinding over Bulgarije en concentreerde hij zich daarna volledig op de kwestie van het zelfbestuur in Ierland. Kuypers partij was eigenlijk ontstaan als de partij van één onderwerp, de schoolstrijd, maar hij deed zijn best zoveel mogelijk thema's te bestrijken om te tonen dat de anti-revolutionaire beginselen op alle terreinen van het leven geldig waren. Gladstone hield het bij single issues om een maximum aan betrokkenheid op te roepen. Kuyper verzamelde zoveel mogelijk onderwerpen om een maximum aan continuïteit te bereiken. De een ging het om de ‘virtuous passion’ van de roeping op dat moment, de ander om de vestiging van een permanente groep. Gladstone dacht in onderwerpen en campagnes, Kuyper in programma's en partijen. | |
Symbolisch leiderschapDe live-optredens van Gladstone tonen de dubbelzinnigheid van de politieke mobilisatie in zijn tijd. Er heerste een extatische sfeer, maar op zichzelf waren zijn redes niet opzwepend en zijn politieke voorstellen gematigd.Ga naar eind182 De opwinding was nodig voor de politieke mobilisatie - Gladstone zat als het ware te wachten op een zaak die ‘virtuous passion’ zou losmaken - maar moest vervolgens resulteren in rustige politieke actie. Dezelfde dubbelzinnigheid van enerzijds opgewonden mobilisatie en anderzijds gedisciplineerde politieke actie kenmerkt veel politieke bewegingen van die tijd. Zo werd de sociaal-democratie geboren in een politieke mobilisatie die leek op oudere vormen van directe actie, maar werd die omgezet in organisatie en richtte de georganiseerde partij zich vooral op parlementaire successen. August Bebel was een gewaardeerd Rijksdaglid. Hij was gesteld op parlementair fatsoen en had een hekel aan het kabaal dat soms in het Britse of Franse parlement heerste. Een fractielid dat met harde stem interrumpeerde, snoerde hij de mond met: ‘Zwijg, we zijn hier niet in de kroeg!’Ga naar eind183 Hij had een belangrijk deel van zijn gezag aan het parlement te danken. Michels wijst erop dat de leiders van de sociaal-democratie bijna allemaal vooraanstaande parlementariërs waren.Ga naar eind184 Vliegen zegt dat het leiderschap van Troelstra meestal niet onomstreden was, behalve in het geval van ‘het parlementaire leiderschap’. Troelstra's positie steunde natuurlijk op zijn ‘onovertroffenheid als volksredenaar’, maar zijn rol in de Kamer legde voor de inner circle van de partij veel gewicht in de schaal.Ga naar eind185 Ook onafhankelijke politieke waarnemers waren onder de indruk van zijn optreden en | |
[pagina 101]
| |
later werd gezegd dat de advocaat Troelstra in dit milieu van rechtsgeleerden ook beter op zijn plaats was dan de theoloog Domela.Ga naar eind186 Er zijn in het fin de siècle voorbeelden van kortstondige mobilisatie. Een van de bekendste is dat van de Franse generaal Georges Boulanger, die zo populair was dat gevreesd werd voor een coup tegen de Derde Republiek. Maar de populistische opwinding die door uitgekiende massale propaganda gaande werd gehouden, was een strovuur dat verdween zonder veel sporen na te laten toen Boulangers operettekwaliteit gebleken was. De messiassymboliek rond zijn optreden vertoonde overeenkomsten met die rond sommige leiders die hiervoor aan de orde kwamen; hij werd afgebeeld als een Christus aan het kruis.Ga naar eind187 Maar op den duur waren die bewegingen het meest succesvol waarin charismatische persoonlijkheid en partijorganisatie elkaar versterkten. Het charisma was de bindende kracht in de eerste fase, het gevoel van gezamenlijkheid in de partij nam vervolgens die functie over. De functie van meeslepende leiders was bovendien de introductie van nieuwe groepen op het nationale politieke toneel. Zij waren een essentiële factor in de verandering van liberale parlementaire politiek zonder band met de kiezer naar de partijenpolitiek die kiezers en gekozenen veel nauwer met elkaar in verband bracht. Politici van de oude stempel zagen alleen maar demagogie, maar hun opvolgers meenden dat het van respect voor het publiek getuigde om bij zijn belevingswereld aan te sluiten. De politiek was van karakter veranderd. In de Kamer waren de heren vroeger bijna onder elkaar geweest; buiten verkiezingstijd deden de kiezers niet mee. Politieke leiders hadden al wel een publiek imago, maar dat was niet doorslaggevend in een situatie met lokale kiesverenigingen en zonder georganiseerde partijen. In de nieuwe situatie was de symbolische betekenis van leidersfiguren veel belangrijker; bij het ontstaan van politieke partijen was een dramatische leider zeer belangrijk. De critici wisten de nadelen van de theatraliteit goed aan te wijzen, maar er waren ook voordelen. Politiek opgevat als een onderonsje van deskundigen is geen democratie; voor democratie waren zeker in de beginfase gedramatiseerde keuzes, tegenstellingen en grenslijnen noodzakelijk. Het bood mogelijkheden aan een type persoonlijkheid voor wie het publieke optreden een acteerprestatie was. In het geval van Gladstone was dit heel duidelijk. Hij had belangstelling voor theater en sprak graag voor gezelschappen die zijn retorische techniek op waarde konden schatten, zoals predikanten.Ga naar eind188 Vrienden spraken over het einde van zijn carrière als ‘the last scenes of Act v’, vijanden kritiseerden de ‘grand and theatrical representations’ waarmee Gladstone het publiek wekelijks verbaasde.Ga naar eind189 Nog duidelijker is Lassalle. | |
[pagina 102]
| |
Als jongen had hij toneelspeler willen worden. ‘Später aber sah ich ein, dass ich dazu bestimmt bin, im Leben selbst die Rolle zu spielen, die ich auf der Bühne zur Darstellung bringen wollte.’Ga naar eind190 Ook Troelstra was zich van het spelelement van zijn optreden bewust. Tegen zijn kinderen zei hij eens dat ze een woord mochten verzinnen dat hij zodanig in zijn rede op een partijvergadering zou gebruiken ‘dat er applaus op volgt’. Vol spanning volgde Jelle de toespraak en het ging zoals vader beloofd had.Ga naar eind191 Groepsvorming en moreel appel vroegen andere politieke manieren dan een liberale debatingclub en de nieuwe politici schaamden zich daar niet voor. De politieke leiders die hier de revue gepasseerd zijn, schreven allen over hun stijl en verbloemden die niet.Ga naar eind192 De stichters van de nieuwe bewegingen, voor wie politiek een missie was, lieten toch enige ruimte voor de beschouwing van politiek als kunst en als spel. Hoe vaak spel en lichtzinnigheid ook verworpen werden, tussen de regels door kan men de erkenning lezen dat politiek het niet kan stellen zonder enige dramatechniek. Misschien was de opvatting van politiek als toneel juist de manier om het publiek serieus te nemen. De politicus gaf er dan blijk van rekening te willen houden met wie hij voor zich had en zijn best te willen doen zijn gehoor te overtuigen. Hij kon zijn aanhangers tonen dat hij zich met hen identificeerde en tegelijk het parlementaire spel meespelen volgens de regels, zodat geordende politiek mogelijk bleef en politieke doelen bij tegenstanders bereikt konden worden. Dit kon cynisme of al te grote compromisbereidheid inhouden, maar niet per se.
De volksleiders legden de band tussen het politiek systeem en de buitenparlementaire massa. De uitbreiding van het politieke leven bracht een uitvergroting van de leiderspersonages met zich mee. Biografische gegevens werden onder de loep gelegd. Figuren als Kuyper en Gladstone ging dat goed af. Omdat zij de zekerheid hadden van hogerhand geleid te worden, had alles in hun leven een betekenis. Niets was toevallig, in alles kon men een vingerwijzing van boven lezen.Ga naar eind193 Hoe meer zij zich dus verdiepten in hun eigen leven, des te beter konden zij hun aanhang leiden. Maar ook de socialistische leiders gaven een politieke betekenis aan hun biografie. Zo brengt Domela zijn keuze voor het socialisme in verband met de dood van zijn eerste twee echtgenotes: ‘Ieders levenservaring draagt veel bij tot zijn vorming en zoo mijn ervaring, die uit stil lijden bestond na een oogenblik van 't hoogste geluk, heeft veel bijgedragen om mij in het lijden van anderen te verplaatsen. Wetende wat lijden is en hoeveel er te lijden is, wil ik trachten | |
[pagina 103]
| |
mede te werken, om dat lijden dat wij menschen elkander kunnen besparen, te verminderen en weg te nemen.’Ga naar eind194 De leiders maakten dus zelf van hun leven al een symbolisch geheel. Het was een optreden dat Kuyper met zijn autobiografische manier om zijn aanhang te binden als geen ander beheerste. Hij was een politiek symbool en hij dramatiseerde behalve de politiek ook zijn eigen leven. De publieke beeldvorming kon er zo bij aansluiten. |
|