De Amsterdamsche Pegasus
(1627)–Jacob Janszoon Colevelt, A. Pietersz. Craen, Jan Robbertsz, Matthijs van Velden– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
Stem: De May die ons de groente geeft.T Vrolijck Ghevogelt' sich verheught,
Nu het begint te daghen,
Met uytgelaten sangh en vreught,
Wie sal de bootschap draghen?
2 Wie sal dees lieve bootschap doen
Aen die, die ick beminne?
Dat hy by 't ruysent beeckje groen
Van bladen my sal vinnen.
3 Ick gaf dees eycken-schaduw koel
Niet voor de pracht van Princen,
De grootste Koningh voor mijn boel
Soud ick niet illen winschen.
4 Bedouwde bloemtjens vers en groen,
En kruydjes onbetreden,
Kunnen my meer geneughts aen doen
Als 't Hofs-vermakelijckheden.
5 Dit over-schoone bosjen dicht,
Dees aengename dalen,
Ruyld' ick niet om 't verweent gesicht
Van 's Koninckx preutse zalen.
6 De stamme van de Linde sijn
De pylaers van ons hoven,
Die over 't hooghe welfselkijn
Gaet alle pracht te boven.
| |
[pagina 138]
| |
7 Wy leven in dit eensaem wout
In onbekommertheden,
Als 't kleyn gevogelt, 't welck hem hout
In kleynheyt wel te vreden.
8 Want in dit onbesorghde velt
Geen ongeneught wy dencken,
Noch 's Hofs wellusten ons niet quelt,
Of nydighe'en ons krencken.
|
|