| |
| |
| |
| |
Eerste boek.
Opschrift. | Aldus in hs., overigens steeds Servaes. - De titel ‘De S.S. legende’ staat niet in hs. Wel: Dat prologus enz.’ als een gewone regel geschreven. - Het is niet geheel zeker of er een n achter legenden gelezen moet worden: de haal boven de e zou een versierende terughaal van de d kunnen zijn in pl. v. af. kortingsteken. Ik acht echter legenden het waarschijnlijkst. |
vs. 16. | In hs. ontbreekt sticht; zo reeds aangevuld door Bormans. |
18. | Aldus in hs.: mogelijk is het afkortingsteken vergeten. |
20. | In hs. op de n twee punt-streepjes: nütte. |
30. | In hs. zonder afkortingsteken; waarschijnlijk is dit vergeten; overigens bijna steeds ende of en met afkortingsteken; vgl. echter vs. 392, 632, 1993. |
54. | De zin van vs. 54 kan zowel bij den vorigen als bij den volgenden aansluiten, zodat de interpunctie kan zijn: punt achter 53, komma achter 54. |
64. | Misschien in hs. twee woorden, niet waarschijnlijk. |
77. | In hs.: na voele is nyet met rood doorgestreept, met puntjes er onder. |
81. | Over de lezing van vs. 76-81 kan getwist worden. Bormans zette tussen vs. 77 en 78 een / en stelde voor in vs. 79 sy in wy te veranderen. Met evenveel recht had hij in vs. 76 wy en sy kunnen veranderen. Wij hebben vs. 77 en 78 in deze uitgave door een punt gescheiden. Daardoor worden vs. 78 en vlg. een nieuwe (wenschende) zin: mogen degenen die de goede wegen bewandelen, eeuwige rust vinden etc. (m.a.w. eeuwige rust staat dan tegenover de slaap v.h. lichaem; zij die zich hier slechts matig aan den slaap overgeven, zullen eenmaal de eeuwige rust deelachtig worden). Met het plaatsen van deze punt, willen wij de andere mogelijkheid niet uitsluiten, nl. een komma na pleghe (vs. 77): dan moet men, met handhaving van de lezing van het hs., den overgang van 1e pers. in 3e ps. in het lopend zinsverband aanvaarden als eigenaardigheid van de primitieve syntaxis (niet perse van den afschrijver). |
87. | In hs. is achter en het begin van een letter weggestreept (waarschijnlijk een e) - doen is conj. 3 p. sg.: als de h.g. het niet doet. |
88. | Tussen die en slape staat in hs. shape rood doorgestreept, met puntjes er onder. |
98. | In hs. is in geschreven met j (van groot type). |
113. | Achter ende is in hs. (waarschijnlijk) het begin van letter kruisgewijze doorgehaald en lichtelijk weggeradeerd. |
115. | In hs. staat: vermijden. |
133. | Hoofdletter C zonder rood. |
139. | Vóór vreyselike staat in hs. vl rood doorgehaald. |
164. | Boven de u van wunne staat in hs. een u-achtig tekentje:
|
| |
| |
|
mogelijk is dit hetzelfde teken als in 20, maar raken de twee streepjes elkaar van onderen. |
190. | Achter bode is was in hs. met rood doorgestreept. |
206. | Met hoofdletter met rood, evenals Anne in 216 en Jhm in 219. |
209. | Vóór getogen is in hs. geboren met rood doorgestreept, met puntjes er onder. |
229. | In hs. is deze naam met rood onderstreept. |
233. | In hs. een hoofdletter zonder rood: Elsebé = Elisabeth (zie vs. 228); de drie namen in 228-29 hebben hoofdletter met rood. |
236. | In hs. hoofdletter met rood. |
237. | Boven de u van Emyu staat in hs. een u-achtig tekentje, minder duidelijk dan in vs. 164. Het woord heeft hoofdletter met rood. |
238. | De u heeft in hs. een ongewoon beeld, nl. het v-teken waarmee (door verdubbeling) meermalen de w wordt geschreven. (vgl. blz. 17, vgl. II, 1803, 2160, 2361.) |
249. | Boven de u van bequame een u-achtig tekentje als in vs. 164. |
251. | In hs.: gesllechten. |
253. | Indien de interpunctie van vs. 252 juist is, is het wel een zeer opvallend enjambement (vgl. de inleiding blz. 19); een andere mogelijkheid is dat achter 251 een komma moet gelezen worden en vs. 252 als één geheel hetzij aansluitend bij 251, hetzij bij 253, dus apokoinou. |
256. | In hs.: Jnden. |
257. | De genealogie van Servaes is dus als volgt:
Anna |
Esmeria |
|
↓ |
↓ ↘ |
|
Maria |
Eliud |
Elisabeth (Elsebé) |
↓ |
↓ |
↓ |
Christus |
Emyu |
Johannes (de Doper) |
|
↓ |
|
|
Servaes |
|
Dit klopt met den latijnsen tekst, door A. Kempeneers gepubliceerd en beschouwd als de bron van de Servaes van Veldeke. De mededeling dat Servaes' vader in Ermenyen woonde vinden we ook in die lat. vita, maar is in strijd met vs. 246. De lat. tekst luidt: Erant in diebus illis judeorum in partibus juxta legem sanctam mulieres sanctissime, Anna scilicet atque Esmeria et he sorores. Anna ut notum est, peperit virginem Mariam, Maria Jesum Christum, Esmeria vero Elisabeth, matrem Johannis Baptiste et Eliud, fratrem ejus (= v. Elisabeth). Eliud vero genuit Emyu. Emyu itaque relictis parentibus et patria transivit in affinem regionum, que dicibur Armenia et commoratus et in vico cui nomer (Phestia) cum felici conjuge sua (Memelia) de qua sanctissimum ibidem genuit Servatium. |
280. | In hs. een grote j zonder rood. |
290. | Of te lezen: onmere. |
291. | Ryckdome is in het hs. met hoofdletter geschreven, hoewel klein van stuk en zonder rood. |
314. | Vóór Zurien is in hs. Er (begin v.d. naam in den vorigen regel) rood doorgehaald. |
323. | Achter dit woord staat ter hoogte van het midden van de e een stip: waarschijnlijk toevallig, want leestekens ontbreken in dit hs. geheel; vgl. echter vs. 3145, 3177; II, 97, 1233. |
328. | B. las dit woord als voel, maar in hs. staat wel; de w heeft echter geen bovenlussen (zie blz. 17), vgl. vs. 2356; II, 2654. |
361. | Volgens Bormans lijkt het of het hs. heeft meerzede en hij verwijst daarvoor naar Kil. meersen. Dit is echter onjuist: de
|
| |
| |
|
tweede r verschilt wel in lettertype van de eerste (en lijkt op onze letter z), maar dit is een in dit hs. (en elders) veel voorkomend r-teken; twee opeen volgende r's worden steeds verschillend geschreven (zie blz. 17). |
380. | In hs. een hoofdletter j zonder rood, jaer in vs. 378 heeft ook zo'n j. |
386. | De interpunctie van vs. 377-386 (en vlg.) is moeilijk. Ik wijk hier af van B, die vs. 377-382 als één geheel las, en achter 382 een punt zette; daarop 383-385 combineerde, waarachter hij een punt komma plaatste en ten slotte vs. 386-389 als één zin las. Ik beschouw vs. 383 of als een verklarenden zin t.o.v. 377-78, of als bep. bij vs. 382; in 384 begint dan en nieuwe verhalende zin en asyndetisch weer in 386. |
392. | In hs. zonder afkortingsteken, vlg. vs. 30. |
414. | Voor de j. van jaer vgl. vs. 380/378 (aant.). De stippen voor en achter VII zijn rood, evenals 462. |
420. | Syn is conj. vgl. vs. 87 doen. Leviticus p. 148, 149. |
434. | Zo het hs., misschien schrijffout voor ‘ghebede’ zoals B. vermoedde. Toch blijft ook dan de zin vreemd. De vertaling van B. (voer hij = droeg hij) lijkt me onaannemelijk: voer kan hier moeilijk anders zijn dan intrans. (ging hij), vgl. vs. 438. Misschien zijn hier een paar regels uitgevallen. |
440. | Dit moesten = moest en = moest hem. |
449. | De j van jaer is niet met rood aangegeven en kleiner dan van Jhesus in 455. Hetzelfde geldt voor 462, vgl. 378/380, 414. De J van Jhesus is bovendien rood aangestreept. |
474. | Of te lezen als ommechtich. |
493. | In hs. busdom (verschrijving onder invloed v.d. vorige regel). |
514. | Vóór ende zijn twee letters met rood weggestreept: waarschijnlijk een e en een onvoltooide d; blijkbaar zag de afschrijver dat hij de n overgeslagen had. Canoncken staat met hoofdletter, rood aangezet evenals de namen in 506, 507. |
565. | De e van doen is in hs. onduidelijk; er lijkt doon te staan. |
570. | In hs.: gods. |
576. | In margine vóór dezen regel staat b en vóór vs. 579 a (de tekentjes voor b en a zijn met rood overdekt), blijkbaar om aan te geven dat de volgorde door den copiist verstoord was. Uit L. blijkt dat vs. 576 op vs. moest volgen. De suggestie van B. dat 576-577 (in dezen tekst 575-576) geschrapt moeten, vindt geen steun in L. Opvallend blijft het viervoudig rijm. Men zou de a vóór regel 578 verwacht hebben, in plaats van vóór 579. En het is verleidelijk te veronderstellen dat vs. 575 (alle die des namen) volgen moet op 576 (ende weert den volck schijnbaar); maar L. geeft ook daarvoor geen steun. De oorspronkelijke lezing zal dus, als we op L. mogen afgaan, nagenoeg zo geluid hebben:
576[regelnummer]
Doe quam der heilige engel dare
Schinende als die sonne clare
Ende waert din luden schinbare
Den got dare hadde gesant
Wat nu de interpunctie betreft: het beste lijkt ons den zin met doe(n) van vs. 573 als ondergeschikten voorzin te beschouwen van den hoofdzin met doe in vs. 577 (na wijziging v.d. volgorde vs. 576); vandaar de interpunctie. Twijfelachtig echter is of vs. 579 als een achteraan komende attributieve zin bij engel (vs. 577, bij wijziging 576) moet beschouwd worden, of als voorzin van 580. Het plaatsen van de punt achter ghesant (vs. 579) wil deze kwestie niet beslissen; we wijzen uitdrukkelijk op deze mogelijkheid. Opmerkelijk is nog dat in L.
|
| |
| |
|
het object van huf Servacium is; het pron. object in onzen tekst is blijkbaar secundair (vs. 580). |
609. | Vóór leken is in hs. lekel doorgestreept, met zwart en rood. |
632. | In hs. en zonder afkortingsteken, vgl. vs. 30. |
649. | Servaes heeft hier geen gewone hoofdletter, wel een grote met rood aangestreepte letter met lange haal, op boven-regel. |
656. | De lezing van L. bewijst dat dit tweede alleyne onjuist is, en dat B. terecht voorstelde te lezen ‘egheyne’ (c.q. negeine). |
685. | In hs. hoofdletter met rood. |
687. | In hs. onduidelijk: de er zijn over andere letters heengeschreven. |
693. | Dit tweede meer wilde B. als onnodige herhaling schrappen. Misschien is ‘maar’ bedoeld. |
713. | Het zinsverband van vs. 710-723 is enigszins moeilijk te overzien en wellicht voor verschillende uitleg vatbaar. Wij vatten het zo op dat de dichter in vs. 720 op zijn verhaal over Servaes terugkomt; na zijn uitweiding over de apostelen en het pinksterwonder. Het pron. dat in 710 wijst met zwaar accent vooruit naar vs. 714: dàt werkte God nu in die preek (van Serv.) dat Hij Serv. dezelfde genade bewees als eertijds aan de apostelen m.a.w. wat God in Serv.'s woorden werkte, was dezelfde genade als eertijds aan de apostelen bewezen. Het dat in 720 is dan zoodat: met die werking dat hun (de hoorders) niets ontging, dat ze niet begrepen, m.a.w. zodat ze alles verstonden. Een andere overweging is nog dat de tekst hier verminkt is; het rijm van vs. 715/16 is ongewoon, misschien zijn er een paar regels uitgevallen. |
722. | Beide heeft geen hoofdletter, maar is wel rood aangezet. Dit komt nu en dan meer voor. |
728. | Zo geinterpungeerd, is vs. 727 een rel. zin bij God. De andere mogelijkheid is dat de zin met die (727) aansluit bij 728, zoals B. leest. |
734. | Keerder = keerde hij; vgl. 784, 1909 etc. |
771. | De u's van gruetede, buetede en druefde hebben twee dunne streepjes (ü); ook de u van gheuanghen, vgl. vs. 20. |
803. | B. zette een punt achter wide (801); daarna dubbel punt achter 803. Beter lijkt me 802-803 als uitbreidende variatie van het vorige te beschouwen. |
809. | In hs. is vóór leyder verley weggestreept met rood. |
836. | Slechts vier namen met rood aangezette hoofdletter. |
863. | Grote C. zonder rood. |
870. | Na dezen regel is in hs. een regel rood doorgestreept: Ende sy begonsten te vererren. |
889. | De u van hulpse is enigszins onduidelijk, lijkt op a. |
891. | Het is de vraag of met hoem God bedoeld wordt of Servatius; het laatste wordt waarschijnlijk als we letten op hoem (= Servatius) in vs. 893. Dan is ghehaet wel ‘vijandig gezind’ (Zie Woordenlijst). Daarmee is vs. 887 in overeenstemming. B. beschouwde hoem in 891 als God. |
893. | Goits is geen obj. bij vergeten; ane hoem: dat zij door vijandig gezind te zijn t.o.v. Servaes ook het contact met God verbraken, vgl. vs. 887/88. |
902. | In plaats van deze punt is ook een komma mogelijk: dan is de volgende omschrijving appositie bij hij in vs. 902 en vormt vs. 908 een afzonderlijken vragenden zin. Of wel vs. 903-907 staat apokoinou: in heftige verontwaardiging gaat de dichter van den omschrijvenden uitroep over in de rhetorische vraag van vs. 908/09. |
934. | Achter god is een e rood doorgehaald. |
937. | Hoofdletter met rood, evenals de namen in 956, 976, 891. |
| |
| |
939. | Na egheynre is onschulden rood doorgestrept; er staan puntjes onder. |
969. | Achter eerden staat in hs. een stip: waarschijnlijk als toevallig te beschouwen, misschien als niet geheel gelukte uithaal van de slot-n zoals dat meermalen gebeurt aan het eind van den regel. Der bester coren eerden = van de beste korenaarde = bouwgrond. |
973. | In hs. met J, zonder rood. |
974. | In hs. met grote C zonder rood. |
992. | Hoofdletter zonder rood. |
997. | In hs. met grote C maar zonder rood vgl. 974. |
999. | De u is hier geschreven als v met bovenlus (zie blz. 17). |
1015. | De C zonder, de O met rood. |
1022. | De lat. tekst zegt: ...et in honore principis apostolorum legitur consecrasse, dwz. aan Petrus, wat gezien de relatie v. Serv. en P. begrijpelijk is. |
1023. | In hs. is de van dezen werkwoordsvorm met roden inkt boven den regel bijgeschreven. |
1026. | Als in 997. |
1039. | Lees: haddi? zoals B. wil. Of liever: hadde hij - zoals de gewone vorm is in dezen tekst. |
1068. | Hoofdletter met rood. |
1073. | Vóór wolde is in hs. solde rood doorgestreept, met een licht zwart lijntje onder het woord. |
1124. | In hs.: xpus (met afkortingsteken). |
1130. | Vs. 1129 en 1130 staan op denzelfden regel. |
1133. | Dit woord is in hs. onduidelijk: B. las strack; S. stark. Dit laatste is onjuist: er staat strack of starck; het meest waarschijnlijke is het laatste. |
1143. | In hs.: vasten met een stip boven en onder de n. |
1165. | Boven de u een v- of u-achtig tekentje (vgl. vs. 164). |
1170. | Bormans stelde voor hadde te lezen, zodat de zin met die een omschrijving is voor Servaes en subjectszin van 1171, waar hi dan hervattend pron. is. Noodzakelijk lijkt me deze verandering in het hs. niet: met de plur. hadden is de zin attributief bij heren; voor den inhoud vgl. vs. 1155. Het lijkt dan onlogisch in den gang van het verdere verhaal dat God de bede van Serv. in Rome niet vervult; maar die critiek past ook op 1155. Bovendien kan het heel wel de bedoeling van den dichter zijn te laten uitkomen dat het Gods werk is dat Serv. naar Rome gaat, met oog op de hem te geven ‘sleutelmacht’. |
1200. | Vóór weeren is ontberen (zie 1199), rood doorgestreept met stipjes eronder. |
1211. | Grote C en R zonder rood, evenzo in 1259, 1291, 1300, 1414 (minder duidelijk), 1419. |
1214. | Hoofdletter zonder rood. |
1239. | In hs. staat on met kleine ruimte van verholen gescheiden; maar dit zal toevallig zijn. |
1261. | Misschien in hs. als twee woorden. |
1263. | De zin is een anakolouth: de bijzin met doen (vs. 1257) vindt geen afsluiting door een hoofdzin, maar verloopt in de opsomming van de reisgenoten. |
1271. | In het hs. stond oorspronkelijk Auctoer, dat rood doorgehaald is (met stipjes er onder); er naast, buiten de kolom en wat lager, is victoer geschreven vgl. vs. 2129. |
1277. | Beide namen met hoofdletter zonder rood, evenals in 1280, 1281, daarentegen met rood in 1283, 1293. |
1284. | Reeds B. merkte op dat hier slechts twaalf bisschoppen zijn genoemd; misschien zijn er enkele regels uitgevallen. Maar mogelijk is het een der bewijzen dat V. een andere latijnsen tekst gebruikt heeft, dan Kempeneers aangeeft. |
| |
| |
1285. | Dit sijn der vierthiender namen - dit zijn de namen van de veertien (bisschoppen). |
1346. | Volghens is vf + pron. gen. object: als mijn broeders (medebisschoppen mij daarin volgen. |
1359. | B wil ‘sijn’ weglaten en lezen: ende met hem verstoten - verstoten is dan infin. afhankelijk van moghen. Nodig is dat niet, al is de constructie onlogisch; het is een vb. van primitieve syntaxis: samengetrokken is het rel. pron. in de (2e zin als subject) en het Vf. (enkelv. in 2e zin): en die met hem (= Effr.) smadelijk verdreven moge worden, en met de duivels, die God uit het hemelrijk heeft gestoten. Ook in het volgende vers volgt zo'n onlogische coördinatie van relatieve bijzinnen, zie de volgende aant. |
1362. | Het antecedent van die is God uit vs. 1361. Het is echter onnodig met B. vanwege deze onlogische coördinatie diese in diepe te wijzigen en dan zelfs achter seer te plaatsen: het is een vrijheid van de ongedwongen gesproken taal. |
1392. | In hs. is het afkortingsteken vergeten; er staat dus hadde. |
1407. | Waarschijnlijk heeft de copiist eerst woude willen schrijven; de tweede haal van de u is een l. geworden, boven de eerste staat een licht vertikaal streepje. |
1412. | Hoofdletter zonder rood, idem 1418, 1419. |
1467. | De interpunctie van vs. 1458-1467 is zeker voor discussie vatbaar. Zo zou men na 1461 een punt kunnen zetten en de twee volgende vss. met 1464 kunnen verbinden. Ook kan men 1464 geheel isoleren zoals B. deed, en 1465 met 1466 combineren. |
1471. | Hoofdletter met rood; zonder rood in 1493, 1507. |
1479. | Achter mit is in hs. spe met rood doorgehaald. |
1516. | Op bovenregel hoofdletter met rood. |
1525. | Hoofdletter zonder rood. |
1526. | Vóór dat is als met rood doorgestreept, met stipjes er onder. |
1546. | Hoofdletter zonder rood. |
1556. | In hs. staan onder aan den regel achter danne, waert en hy twee kleine schrapjes waarvan de eerste twee rood zijn, waarschijnlijk als teken dat de woordschikking dient veranderd te worden: van danne daer hij waert ghesant / of: van danne hij waert daer ghesant? |
1563. | In hs.: xpus (met afkortingsteken). |
1619. | Dit omschrijvende subject kan men even goed met vs. 1620 combineren; met verandering van de interpunctie. - Voor meyster is pr met rood doorgehaald. |
1646. | Dit vs. ontbreekt in het hs., het werd door B. ingevoegd. |
1653. | Het zinsverband is hier moeilijk vast te stellen (vs. 1653-1661). B. zette een punt achter 1653, verbond 1654 tot en met 1657 en vervolgens 1658-1661. Hij beschouwde sy in 1655 als aanduiding van Petrus en Paulus en vertaalde: ‘Serv. zag claer hoe bedroefd S. Peter was dat zij alzoo onverrigter zake moesten terugkeren.’ - Een andere mogelijkheid is dat vs. 1653-1655 een geheel vormen en dat sy en keerden danne slaat op 1652, een zeer concrete aanduiding van het niet luisteren van God; daarna zou vs. 1656 en 1657 een afzonderlijke zin kunnen vormen; maar ook kan men deze beide verzen met de volgende tot en met 1660 als één complex opvatten; dat daarin tweemaal een omschrijving voor S. Peter met herhaling van zijn naam voorkomt, hoeft geen groot bezwaar te zijn. Vs. 1661 staat dan als zin apart. Onze interpunctie geeft slechts aan dat wij deze oplossing de meest waarschijnlijke achten. |
1662. | Hoofdletter met rood. |
1685. | De s van gehoersam is door een andere letter (d?) heen geschreven. |
1686. | De beginletter is in hs. wel eigenaardig fors uitgevallen. |
1717. | Achter die is in hs. le zwart doorgestreept. |
| |
| |
1772. | Zoals uit onze summiere interpunctie blijkt, beschouwen wij vs. 1748-1772 als één doorlopend, telkens uitbreidend zinsverband, in tegenstelling met B. die achter 1763 een punt zette. Dit laatste is wel enigszins vreemd; eerder zou men 1764 met punt kunnen sluiten. Naar onze mening zijn de zinnen van vs. 1751 en 1765 parenthetisch. De zin met dat in vs. 1752 en vlg. geeft uitleg aan vs. 1748-1750, een omschrijving van de gegeven ‘gewalt’ (macht). Deze constructie wordt hervat in vs. 1757: de dat-zin van 1762 hangt dan weer af van 1757, terwijl 1759-1761 de objectzin is die in 1762 door heme wordt opgevangen. Na vs. 1765, waarin de oorspronkelijke hoofdzin van 1748 is hervat, zet zich het zinsverband met een kleine variatie voort: vs. 1766/67 staat in tegenstelling met vs. 1759/61; de zin met dat is weer parallel met de vorige dat-zinnen, alleen is het subject niet meer Servaes, maar de onboetvaardige zondaar. |
1787. | Deze attrib. zin kan men zowel bij 1787 als bij 1789 laten aansluiten. |
1840. | Over de compositie van dezen zin (vs. 1833-1840) is weer verschil van mening mogelijk: vs. 1835/36 kan bv. bij den vorigen zin aansluiten als varierend object; en 1838/39 kan het subj. zijn van 1837, dan is 1840 de afsluitende variatie van den hoofdzin. |
1844. | Na vs. 1844 is een regel (: sy quamen te wonder daer) rood doorgestrept (= vs. 1840). |
1879. | In hs. misschien als twee woorden. |
1885. | Vóór dader is in hs. day zwart doorgestreept. |
1919. | Oorspronkelijk stond in hs. voer geschreven. Ten teken dat dit verkeerd was en doorgehaald moest worden, staan er stipjes onder, maar de doorhaling is niet gebeurd; wel is daer ter verbetering boven voer geschreven. |
1947. | Geen duidelijke e, maar toch geen a zoals B. las. |
1967. | In hs. is voor geschien een s zwart en rood doorgehaald. |
1987. | Grote C zonder rood. |
1989. | Op de u een u-achtig tekentje, vgl. vs. 164. |
1990. | In hs. staat ruynden. |
1993. | In hs. en zonder afkortíngsteken, vgl. 30. |
2030. | Hoofdletter met rood. |
2050. | Vóór nutte is mit rood doorgehaald, met stipjes er onder. |
2060. | Achter de is waarschijnlijk een r weggeradeerd; de copiist zal verder zijn fout hersteld hebben door het afkortingsteken voor de n. |
2083. | In hs. met grote C zonder rood. |
2085. | Voor Ende is De rood doorgestreept. |
2090. | Lees: sij. Ook in het Latijn is sprake van een vidua; vgl. ook vs. 2094 vlg. |
2099. | Hoofdletter met rood. |
2127. | In hs. is vóór goeder goe rood doorgehaald. |
2129. | Vóór victoer is in hs. auctoe rood doorgstreept, vlg. vs. 1271. |
2130. | In hs. met hoofdletter zonder rood evenals 2148; met rood 2128. |
2161. | Met grote C zonder rood. |
2163. | Of te lezen onmoede. |
2166. | Na langher staat daer rood doorgehaald, met stipjes er onder. |
2172. | Bormans wilde vss 2169/72 uitwerpen om een beter lopend verband te krijgen; hij liet dan vs. 2168 aansluiten op vs. 2173. Hoewel de herhaling in 2174 opvallend is, menen wij dat de opvatting van B. onjuist is. We geven een andere interpunctie. Mogelijk heeft de afschrijver een vergissing gemaakt, maar een zo ingrijpende operatie, die bovendien nog een onbevredigenden zin oplevert, achten we onverdedigbaar. |
| |
| |
2175. | In hs. staat bon, waarvoor met grote waarschijnlijkheid is te lezen: hoem of hem. |
2178. | In hs. staat sijijre, wat kennelijk een verschrijving is. |
2181. | Hier met hoofdletter die rood is aangezet, vgl. 2159. |
2187. | Als in 2181. |
2191. | Deze zin maakt op deze plaats een wat vreemden indruk. Misschien moeten vs. 2191 en 2192 omgewisseld worden. |
2239. | Hoofdletter met rood. |
2250. | Achter hon is allen rood doorgestreept. Op de volgende regel vóór Sijnen etc. rood doorgehaald: Dat sy neder wol vgl. vs. 2252). |
2256. | Vóór god is gh rood doorgestreept. |
2269. | Hoofdletter met rood. |
2304. | Oorspronkelijk stond in hs.: haluet. Door een forse neerhaal is er van de t waarschijnlijk een n gemaakt, hoewel de tweede poot van deze n zodoende wel erg ver beneden de schrijflijn is gedaald. |
2307. | De grote C zonder rood in hs. |
2317. | Dit is weer één van die plaatsen met herhalingen, waar men over de zinsscheidingen in twijfel raakt. Vs. 2317 kan men zoveel verbinden met het vorige als met het volgende vers. |
2322. | Onduidelijk is in hs. de e van saleghe, die gevlekt is; mogelijk is het een i. |
2328. | Hoofdletter met rood, ook 2332. |
2331. | De grote C zonder rood vgl. 2338. |
2338. | De hoofdletter C met rood in hs. |
2356. | B. leest hier voel: Dit is waarschijnlijk onjuist, hoewel het hs. niet geheel duidelijk is: voel komt in deze tekst overigens niet voor als bijw., de vorm is voele, vgl. echter I, 328; II, 2654. |
2368. | Vóór verlicht is in hs. g rood doorgehaald. |
2369. | Na Ver is in hs. vuch rood doorgehaald. |
2385. | In hs. staat: arme ende seyt ende rike. Daarvan is seyt doorgehaald; ende is kennelijk een doublure; daarom hebben wij het weggelaten. |
2395. | In hs. staat hadde, wat blijkbaar een verschrijving is; vgl. 2394 hadde. |
2430. | Zo in hs., dit is de conjunctief, vgl. Leviticus p. 148. |
2431. | Aldus in hs.. de gewone schrijfwijze voor: uwe, zie ook 2432 en vlg. |
2601. | Ook hier is het weer moeilijk te beslissen of de subjecten van vs. 2595-2601 aansluiten bij het pron. in 2594 of hervat worden door het pron. in 2603. |
2660. | Achter mit is ber of bir rood doorgestreept. |
2711. | Na hijse is moete gh rood doorgestreept. |
2736. | Aldus in hs. lees: ende. |
2754. | Zo in hs., maar er staan stipjes onder; waarschijnlijk moet het woord dus geschrapt worden. B. stelde voor waert te lezen. |
2755. | Hoofdletter met rood. |
2781. | Achter tijt is in hs. achter huyde rood doorgehaald met stipjes er onder. |
2832. | De betekenis, en daardoor de interpunctie, van vs. 2825/32 is niet doorzichtig. B. scheidde het in tweeën door puntkomma na vs. 2829. Blijkbaar laat hij de vss. 2825/29 gelden als aansporing niet bedroefd te zijn over het naderende oordeel, terwijl dan 2830 overgaat tot het nieuwe verzoek. Geheel bevredigend is dit niet. Eerder lijkt de hele periode een omslachtige inleiding tot het verzoek. |
2861. | Achter mich is een letter doorgestreept, of een vlek. |
2870. | Aldus hs. B. wilde het als overbodig schrappen of veranderen in hoem. Rhythmisch is weglating het meest gewenst. |
2884. | Hoofdletter met rood. |
| |
| |
2886. | Het is dubieus of het hs. florence schrijft of florente zoals B. las. |
2912. | Bevelen is 1 ps. sg. praes, ind., vgl. Leviticus p. 121. |
2944. | Achter sijne is in hs. ghewant rood doorgestrept. |
2957. | In hs. staat Sy. De vergissing is begrijpelijker, doordat het een later ingevulde sierletter betreft. |
3012. | In hs. is achter reynen, hij dat rood doorgestreept en achter dat, hij. |
3082. | In hs. jn. |
3116. | Op de n van beneuen, een tekentje als in vs. 164. |
3139. | De betekenis van vs. 3136/39 is niet geheel duidelijk. B. vermoedde dat in 3139 na nam het subst. ende was uitgevallen, of hij stelde voor ende in 3138 als subst. te lezen. Het eerste lijkt waarschijnlijker dan het tweede. |
3145. | Achter dit vers staat een stip, ter hoogte van het midden van de s; vgl. vs. 323. |
3153. | Mogelijk is in hs. oe bedoeld; de tweede o is niet geheel gaaf van onderen: B. las troest, S. troost; vgl. II, 1447, 1756, 2641. |
3154. | Hier heeft hs. wel oe: S. zegt dat het hs. onduidelijk is, maar dat is niet juist. |
3173. | Hoofdletter zonder rood. |
3177. | Achter hon staat een stip, die weer voor punt kan aangezien worden, indien het niet een verdikte ophaal is van de n, vgl. 323 en 3145. - Het voorstel van B. voor hon te lezen hem (oorspronkelijk rijmend op hem) is overbodig: hon voor hen (vgl. bv. vs. 895) slaat op de overblijfselen van Servaes en de andere heiligen (vgl. vs. 3172). |
3201. | Bormans wilde lezen haer eynde ende haer leven en hij verbond dit vers dan met de beide voorafgaande, terwijl hij achter 3198 en punt wilde geplaatst zien. Dit is overbodig. In Veldekes stijl past deze hervattende herhaling uitstekend. |
3202. | Opvallend is gheven als 3ps. sg. van de conj. |
3207. | Het hs. heeft: jn. |
3229. | Met rood aangezette hoofdletter in hs. |
3235. | De betekenis van 3233/35 is dubieus. Op het eerste gezicht is men geneigd vs. 3233 als bijzin bij Gode in 3232 op te vatten, maar beter is toch de opvatting van B.: dien slaat op Servaes en hij is Heynrike. |
3236. | Hoofdletter met rood. |
3240. | Hoofdletter met rood. |
3246. | De interpunctie kan hier ook anders moeten zijn: mogelijk slaat 3246 alleen op Hessels hulp (vs. 3240/45). Dan moet 3246 met en punt gesloten worden. Met een komma achter dit vers, is hoem plur. (vgl. 2557, 3010) en die zin parallel met 3249/50; alle in vs. 3247 slaat dan op hoem. Zo wil ook v. Mierlo lezen in zijn bestrijding van Jungbluth. Versl. en Med. K. Vl. Ac. 1939, blz. 332 vlg. |
3249. | In hs. staat dienst, wat kennelijk fout is. |
| |
| |
| |
Tweede boek.
11. | Men kan ‘Attila ende die sijne’ als herhalend subject van den vorigen zin opvatten, doch ook als vooropstaand subject van den volgenden zin. Het laatste lijkt ons het waarschijnlijkst. |
13. | Grote C zonder rood, zo ook 37, 194, 1065, 1320. |
15. | In hs. hoofdletter met rood. |
33. | Een andere mogelijkheid van interpunctie is: achter 31 een punt, en vs. 32-33 als één zin lezen. |
57. | Deze zin met doen kan ook aansluiten bij den vorigen hoofdzin, zoals B. interpungeerde. |
60. | De j is groot, zonder rood. Zie blz. 19. |
63. | Hoofdletter zonder rood, tegenover 59. |
85. | Hoofdletter zonder rood; met rood in 95, tegenover 107. |
97. | Achter de n staat een forse punt; leestekens zijn overigens uiterst zeldzaam in dezen tekst, vgl. I, 323, 3145, 3177, en zie blz. 19. |
115. | In hs. staat du |
116. | Doen is imperatief. |
123. | In hs. hoofdletter zonder rood. |
127. | Achter de h staat iets wat op een punt lijkt, maar anders gevormd dan na vs. I, 323, en hoger - waarschijnlijk een toevallig haaltje - vgl. I, 323 en daargenoemde plaatsen. |
163. | Of te lezen: ommeere. |
167. | Tussen ver en woesten is waarschijnlijk worp rood doorgestreept, met stipjes er onder. |
180. | Went - aldus hs., bedoeld is waarschijnlijk: want. |
189. | Vóór wezen is mochte rood doorgestrept, met stipjes er onder. |
213. | Achter soe is een g rood en zwart doorgestreept. |
220. | In hs. staat dit subst. op den boven regel van de kolom met versierde grote letter. |
224. | Hoofdletter met rood, evenals 251. |
244. | Aldus in hs., bedoeld is waarschijnlijk went (= tot). Overigens worden went (tot) en want doorgaans duidelijk onderscheiden, vgl. II, 180. |
260. | Vóór peter zijn drie letters (waarschijnlijk ped) rood doorgestreept, met stipjes er onder. |
299. | Deze voorzetselbepaling kan zowel bij den vorigen zin behoren als bij den volgenden, hervat door daer. Het laatste lijkt ons het waarschijnlijkst. Triecht heeft hoofdletter met rood. |
355. | In hs. met rood aangestreepte hoofdletter, vgl. 60. |
366. | Achter hoem staat in hs. een zware stip: misschien heeft de afschrijver eerst hoeme willen zetten. |
372. | Deze regel staat tweemaal in hs.: als laatste regel van 62v en eerste regel van 63r; in het tweede geval staat: schone. |
381. | In hs. staat Des; de vergissing is duidelijk: onder invloed van de vorige verzen. |
387. | Aldus in hs. in tegenstelling met vs. 396. |
408. | In hs. ontbreken de letters nt; de letters sto zijn veel bleker dan het schrift over het geheel: waarschijnlijk werd de pen droog, wat aan den helen regel is te merken, en heeft de
|
| |
| |
|
afschrijver vergeten de laatste letters toe te voegen. Vreemd dat dit later niet hersteld werd. Ook van gebenedijt in vs. 406 406 zijn de laatste drie letters zeer bleek. |
445. | In hs. staat busscop; waarschijnlijk verschrijving voor: busdom. |
449. | Deze regel moet, gezien het drievoudig rijm, wel bij vergissing ingevoegd zijn; blijkbaar is het een samenvoeging van vs. 448 en 450. |
456. | Aldus hs. |
458. | Tussen Ghe en kondicht is vlochten rood doorgestreept, met stipjes er onder. |
480. | In hs. is achter Noe een n zwart en rood weggestreept: de gissing van B. zal juist zijn, nl. dat de afschrijver bij vergissing (d)oen schreef; de d moest later als rode initiaal worden ingevuld. Toen dit laatste gebeurde, is de fout bemerkt en een N als initiaal ingevuld; wel is de slot-n toen weggestreept, maar de O is blijven staan. Lees: nae.
Op de n van Agricolum staan twee lichte streepjes, vgl. I, 20. |
481. | Vóór eyn staat die met drie stipjes er onder; blijkbaar is vergeten het woord weg te strepen. |
489. | Deze naam is in hs. met eigenaardige E als hoofdletter geschreven, afwijkend van de gebruikelijke capitale E. In het latijn (uitg. v. Kempeneers) staat: eucherius. De t is echter in het Servaes-hs. heel duidelijk. |
495. | Hoofdletter met rood. |
505. | Op de u tekentje als in 480. - De lezing ‘hadde gheheel tot etc.’ is onbegrijpelijk. B. stelde voor te lezen helde i.pl.v. hadde. |
527. | Hoofdletter zonder rood. |
541. | In hs. is naecomen niet als één woord geschreven; in vs. 487 echter staan de beide delen dichter aaneen. |
542. | Hoofdletter met rood, evenals 545. |
544. | Johan heeft een met rood aangegeven en vergrote beginletter, het woord staat echter op den boven-regel van de kolom, waar gewoonlijk enkele beginletters worden versierd; opvallend is dat amant niet een vergrote letter heeft, vgl. 60. |
553. | Op dezen regel volgt, doch rood doorgestreept: Dat hij doen er - B. zegt: ‘Ik weet tot hiertoe niet waer hij die brok opgeraept had, noch wat daer op volgen moest.’ Toch is dat heel eenvoudig: het is de eerste helft van vs. 560. Van een bekorting van den oorspronkelijken tekst door den afschrijver is hier dus geen sprake. |
634. | Na dezen regel volgt rood-doorgestreept: Ende hem die eer wael; een verwarring van 635 met 634. |
647. | Dit werkwoord voer zonder enige aanvulling lijkt hier wat vreemd. B. wilde doen in dit vers laten vervallen, en over als praep. lezen. De hoofdzin begint dan in 649, zonder inversie. Dit blijkt ons niet juist. Maar voor de hand liggend is de veronderstelling dat in plaats van voer te lezen is was: opmerkelijk is nl. dat vs. 647 begint als vs. 657; mogelijk heeft de afschrijver zijn tekst een eindje vooruitgelezen en is zo de vergissing ontstaan; ook in 650 is van varen sprake. Een andere oplossing, die de tekst ongerept laat, is echter dat voer hier gebruikt is in den zin van ‘handelen, te werk gaan, zich gedragen’ (Mnl. Wdb. VIII, 1257) en de wijze van gedrag omschreven in vs. 647: toen gedroeg een b, die W. heette, zich als iemand die het goede wilde doen, betoonde hij zich bereid etc. |
685. | De zin is onduidelijk: ende lijkt een vergissing. B. dacht aan eerde, wat hier geen zin heeft; of aan ane: dan zouden subject en datief object in vs. 687 hervat zijn (hij-hen). De onderstelling dat er oorspronkelijk kende gestaan heeft en de k door de
|
| |
| |
|
initiaal van het capittel (W) overdekt is, is onverdedigbaar: ende begint zelf met hoofdletter. |
695. | Met de t achter god is geknoeid: waarschijnlijk heeft de afschrijver eerst foutief gode geschreven en de e toen in t veranderd; de spelling godt is in dezen tekst zeldzaam. |
706. | Hoewel c en t in hs. wel eens moeilijk te onderscheiden zijn, komt het ons voor dat hs. hier duidelijk c heeft; in tegenstelling met B. die devotien las. |
713. | B. opperde dat dit tweede daer misschien dat (ten) moest zijn. Nodig is dat niet; de zin is nevengeschikt aan den vorigen, asyndetisch zoals zo vaak in dezen tekst: ze groeven zijn graf op, daar waar hij eerst begraven was geweest en waar S.M. hem reeds had weggenomen, waarvan zij niet op de hoogte waren. - In vs. 713 en = pron. pers. ‘hem’. |
738. | Dit omschrijvende subject zou ook bij het volgende vers genomen kunnen worden. |
752. | De bepaling kan men ook bij den volgenden zin nemen. |
762. | B. leest Sint: het lijkt of de e achter Sint is doorgestreept, mogelijk schreef de copiist eerst sint met een verticaal streepje door het horizontale haaltje van de t, zoals hij meermalen met een slot-t doet, en voegde hij daarop een -e toe door het verticale streepje heen, zodat het nu slechts lijkt of de e is weggestreept. De gewone vorm van dit woord is in dezen tekst: sinte. |
774. | Deze bijzin zou ook te combineren zijn met den volgenden hoofdzin. |
780. | Voor macht is nacht rood doorgestreept. |
801. | Vss. 800 en 801 moeten waarschijnlijk van plaats wisselen: dan behoeft vs. 801 niet meer als parenthesis beschouwd te worden en sluiten 800 en 802 direct aaneen. |
809. | Het hs. heeft dien, wat kennelijk een vergissing is. |
810. | In hs. ontbreekt dit woord, hoewel er volledig ruimte is. |
815. | Aldus hs., een ongewone spelling in dit hs. |
829. | In den regel is houfdes rood doorgestreept, met stipjes er onder; boven dat woord is houts geschreven. Dit was mogelijk doordat het de bovenste regel van de kolom is. |
884. | Aldus in hs. aaneengeschreven. |
889. | In hs.: xpus (met afkortingsteken er boven). |
913. | Dit vers is achter het vorige op den zelfden regel geschreven, maar begint met hoofdletter. |
965. | Zoals B. reeds heeft aangewezen, klopt de tekst van 963 niet met 965; lees in 963: wijf, in overeenstemming met den lat. tekst. |
966. | Het is niet geheel zeker, dat er hovellecht staat: de o is onder niet geheel gesloten; mogelijk is het een e; op het eerste gezicht geeft het bepaald dien indruk. |
968. | Voor de spelling goits, vgl. vs. 815. |
969. | Ook hier spreekt de lat. vita van vrouwen. |
984. | Aldus in hs. met grote letter; een hoofdletter is zeker vreemd. Mogelijk had de copiist eerst een andere letter geschreven en heeft hij, om zijn vergissing te herstellen, er een grote t (geen werkelijke hoofdletter) door heen gezet: de vorm is nl. niet geheel die van een hoofdletter t op andere plaatsen. |
987. | Deden is pract. sg. 3 ps; vgl. Leviticus p. 121, 148, waar deze vorm niet is vermeld. |
988. | Aldus hs. dae, wat minder gewoon is in dit hs., vgl. echter vs. 1191/92. |
1006. | Hier is hs. onduidelijk: de tweede o kan e zijn. |
1039. | De eerste e is in hs. onduidelijk: waarschijnlijk heeft de copiist eerst een o geschreven en heeft hij door een haaltje onderaan er een e van trachten te maken. |
| |
| |
1053. | Hier begint B. een nieuw capittel, niet volgens hs.: om den inhoud zou het wel te verwachten zijn, maar het is in strijd met het rijm. |
1058. | Vóór hij is in hs. had met licht streepje doorgehaald. |
1072. | De interpunctie is hier wat moeilijk; eventueel is 1073 een bijzin bij 1072 en kan er een komma achter 1072 gelezen worden. |
1078. | Vóór sijnre kant staat sijnen weghen, niet doorgestreept, wel met stipjes er onder. |
1092. | Tussen dae en hesar is een s rood en zwart doorgestreept. |
1115. | Sonen is hier de riviernaam: van den Rijn tot de Saône. |
1233. | Achter deyll in hs. een stip (punt?), vgl. I, 323. |
1234. | In hs. is jaren met een j geschreven, vrij groot zonder rood. |
1238. | Vóór Dat is End doorgehaald, met stipjes eronder. |
1262. | Vóór den is een d plus onherkenbare vocaal (?) rood doorgehaald, met twee stipjes er onder. |
1270. | Dit woord staat in den bovensten regel van de kolom en heeft daarom een versierde grote letter, die echter niet als hoofdletter is te beschouwen. |
1306. | Het hs. is hier onduidelijk: scade of stade? B. las het eerste S. het tweede. Stade geeft een betere lezing, maar de t heeft hier geen duidelijke stok boven het dwarshaaltje: de fijnere uithaal van de s valt er net over heen. Stade - gunstige gelegenheid. Als er scade staat moet de interpunctie veranderd worden: na 1305 een punt, en 1306 als voorzin van 1307 opvatten: Zij zetten leven en goed op het spel, zodat zij daarvan nadeel zouden kunnen ondervinden. |
1320. | Dit woord met een grote C in hs. zonder rood. |
1326. | Mogelijk moeten hier in hs. twee woorden gelezen worden. |
1380. | In hs. met hoofdletter met rood. |
1407. | Het handschrift heeft lande, wat kennelijk foutief is. |
1408. | Vóór te is in hs. ta doorgestreept. |
1422. | Grote C zonder rood, evenals 1426, 1437, 1443. |
1426. | In hs. begint cromme met grote C zonder rood. |
1437. | Dit woord begint in hs. met grote C zonder rood, vgl. vs. 1426. |
1446. | De initiaal van die is niet ingevuld; wel is er ruimte voor gelaten. Waarschijnlijk doordat het vers het laatste is van de kolom, is de plaats over het hoofd gezien. |
1447. | Niet geheel zeker is, of er staat ghenoot dan wel ghenoet: vermoedelijk het laatste; de e is echter onduidelijk. |
1470. | In hs. met grote C aan begin, zonder rood, vgl. vs. 1437. |
1475. | In hs. met hoofdletter zonder rood. |
1488. | In hs. met hoofdletter zonder rood. |
1496. | In hs. als vs. 1488. |
1503. | In hs. met hoofdletter met rood, vgl. 1496, 1488. |
1516. | In hs. als in vs. 1503. |
1527. | In hs. hoofdletter met rood. |
1544. | In hs. met grote C zonder rood, vgl. vs. 1426, 1437, 1470. |
1547. | Als in 1544. |
1549. | Als in 1544, vgl. echter vs. 1555, 1563. Daarentegen weer grote C in 1569. |
1573. | Achter dit woord staat ‘mennich’ met een lichte streep door de voet der letters. |
1605. | Tussen gaven en sij is een onherkenbare letter weggestreept. |
1615. | Met grote C zonder rood. |
1626. | Als in 1615. |
1636. | Zo wel in hs., niet suder zoals B las: hoewel de tweede poot van de n iets korter is dan de eerste, staat hier geen r; zulke n's komen in dit hs. telkens voor. |
1640. | Tussen dat en eeren staat eerde met drie stipjes er onder maar niet doorgehaald. |
| |
| |
1642. | Vóór richtede is stichtede rood doorgehaald, met stipjes er onder. |
1643. | Aldus in hs.: drie voluit geschreven, tussen punten. |
1651. | Tussen Dat en scheiden is was rood doorgehaald, met stipjes er onder. |
1653. | Een andere mogelijkheid is, zoals B. leest: achter 1652 een punt, zodat te Golse aanloop is van den volgenden zin; de zin verloopt dan in anakolouth. |
1676. | Het is niet helemaal duidelijk of hier aan het slot een k of een h moet gelezen worden: B. een h, S. een k; de laatste zegt: ‘aan de slot-h die er eerst stond, werd een trekje toegevoegd om er een k van te maken’. Het omgekeerde is echter waarschijnlijker: de copiist schreef naar gewoonte een k maar toen hij zag dat het rijm - lijch vorderde, haalde hij het bovenkrulletje van de k naar beneden door om er een h van te maken. |
1709. | De geleding van dezen samengestelden zin is enigszins vreemd. Men zou vs. 1706 aan de vorige zinnen kunnen nevenschikken, maar beter lijkt het toch, hier een nieuwen zin te beginnen; sij in 1706 is als object te beschouwen, maar een korte en proleptische constructie: toen een ieder, die zijn kind kwijt was, dat bemerkte, zochten degenen van wie die kinderen geboortig waren (en) degenen die met hun vrienden begaan waren, langen tijd...... De twee moeilijkheden blijven het object sij in vs. 1706 en de asyndeton van vs. 1708. |
1731. | In hs. is na diese een m rood doorgehaald: waarom is onbegrijpelijk, het volgende woord begint ook met m. |
1737. | B. stelde voor dijns in sijns te veranderen. |
1756. | De tweede o is onduidelijk; een duidelijke e is het evenmin; B. las oo, S. oe, vgl. vs. 1447. |
1760. | B. begint hier nieuw capittel, vgl. vs. 1053.
Ghysebrecht heeft hoofdletter met rood, evenals 1967, 1983. |
1764. | Zo in hs. |
1765. | Met een hoofdletter met rood; voor coninck vgl. vs. en 1774. |
1773. | Heel doorzichtig is de tekst hier niet: de bep. van vs. 1770 ‘te triecht etc.’ hoort bij vs. 1771 en wordt hervat door daer; sijnre slaat dan op Coninck Otten, die in vs. 1769 keyser wordt genoemd (lat. imperator); vreemd is weer wolde in vs. 1771. De bedoeling is: hij verzocht zijn schoonvader of hij zich in diens hoofdstad (?) Triecht, mocht vestigen omdat hij daar graag in de buurt van Servaes' graf wilde wonen. Eigenaardig is ook de objectloze constructie in vs. 1775. De latijnse tekst kan in zekeren zin verhelderend werken, in zoverre hij laat zien dat Veldeke waarschijnlijk de daar doorzichtige mededeling verhaspeld heeft: Giselbertus, dux lotharie, Ottonis majoris gener, trajectum a socero imperatore peciit et accepit, locique habitacionem diligens servatiane spacium memorie regiumque palacium cingere muro constituit. |
1794. | Aldus in hs. |
1795. | V. wil zeggen, dat de hertog in het visioen Servatius herkende, omdat hij leek op het gouden beeld dat van hem gemaakt was. |
1803. | In hs. nv. |
1804. | Aldus hs. |
1831. | Ter verduidelijking moge hier de latijnse tekst volgen: At beatus servatius in una nocium apparens illi, cur fundamentium aliud posuerit, preterquam quod a se positum fuisset, inquisivit. Quem agnoscens dux ex ymagine ipsius per aurum expressa in sanctuario respondit: ‘Aliud esse positum, domine, neque novi neque vidi.’ Cui sanctus: ‘Quod dextera’, inquit, ‘altissimi fundavit nisi peccatis eradicantibus (eradi- |
| |
| |
| care = met wortel en tak uitroeien) dirui non poterit sed stabile ac solidum permanebit in eternum.’ Hiis blande dictis jussit desistere ceptis, nimirum ut comprobaret dominus se ipsum esse murum loci illius ad similitudinem urbis (cujus lux dominus et cujus lucerna est agnus). |
1832. | Achter hon zijn twee letters onherkenbaar doorgestreept, met twee puntjes er onder. |
1852. | Het hs. heeft jn. |
1875. | Vóór men is het begin van de letter h (waarschijnlijk van haer) doorgestreept. |
1915. | In hs.: sy; bedoeld is waarschijnlijk: vraechde hij. |
1923. | In hs. hoofdletter met rood. |
1938. | In hs. staat is. |
1941. | Vóór voeten staat hoe met drie stipjes er onder, niet doorgehaald; mogelijk had de copiist als beginletter een V-teken met bovenlus bedoeld, zoals hij ook elders wel schrijft, en zoals ook door verdubbeling de w geschreven wordt (zie blz. 17), maar was deze letter niet duidelijk genoeg uitgevallen zodat het te veel op een b geleek; mogelijk vergiste hij zich met den volgenden regel. |
1944. | De a is in hs. onduidelijk; doordat de letter onder niet gesloten is, lijkt er een n te staan. |
1954. | Mogelijk staat er groet: de e is klein en vrijwel rond als een o. |
1963. | Niet geheel zeker of hs. één woord heeft. |
1981. | Aldus in hs. zonder afkortingsteken. |
2040. | Hoogstwaarschijnlijk is in dezen zin een werkwoord uitgevallen: doen hoem steven vanden ghycht. - Latijn: infelix nocte illa paralisy depascitur pedum. |
2069. | De -r is in hs. onduidelijk; lijkt op v. |
2078. | Blijkens hs. L. zijn hier twee regels uitgevallen, waarvan L. de eerste geheel, de tweede slechts ten dele heeft overgeleverd. |
2083. | Voor de J zonder rood; vgl. 60. |
2094. | Hoofdletter met rood. |
2109. | Vóór Servatius is Servaes met rood doorgestreept. |
2160. | In hs.: nv. |
2161. | In hs. met grote C, vgl. vs. 1320, 1426 etc. in tegenstelling bv. met vs. 2133. |
2169. | In hs. vóór servaes rood doorgestreept Servaes met stipjes er onder. Het enige verschil, afgezien van verschillend lettertype voor de r is dat het doorgestreepte woord met een hoofdletter begint. Dit kan niet als reden voor de doorstreping gelden, omdat deze naam doorgaans met hoofdletter geschreven staat. Een enkele maal dat Servaes met kleine letter begint is bv. II vs. 2933, maar dat zijn gevallen die blijkbaar tegen de gewoonte ingaan; vgl. in hetzelfde verband, vs. 2922, 2914, 2950. Heeft de copiist gedachteloos tweemaal de naam geschreven? Waarom liet hij dan het eerste woord met hoofdletter weghalen? Misschien is het geval door vergelijking met vs. 2109 op te lossen: de copiist schreef Servaes, meende aanvankelijk dat het Servatius moest zijn; plaatste er daarom stipjes onder, merkte later dat vanwege het rijm toch Servaes moest zijn; het woord werd opnieuw bijgeschreven, maar per abuis met kleine letter. Waarschijnlijk is de corrector niet dezelfde als de copiist. Of zit er nog een fout in het doorgestreepte woord, die niet meer zichtbaar is? |
2177. | Misschien in hs. als twee woorden. |
2186. | Doen is imperatief; Leviticus p. 148. |
2213. | De a is onder niet gesloten in hs., vgl. vs. 1944. |
2223. | In hs. met grote C zonder rood. |
2230. | De subst. keyser en heynryck hebben verlengde en versierde
|
| |
| |
|
beginletters op den bovenregel van de kolom, die niet als hoofdletters te beschouwen zijn. |
2240. | Als 2223. |
2248. | De tweede r was vergeten en is boven den regel tussen u en m geschreven. |
2250. | Vóór selden is sent doorgestreept met een dunne lijn aan de voet van de letters. In hs. staat ymant geschreven zo als hier is afgedrukt. |
2256. | B. combinert vs. 2256 met 2257, terwijl hij een punt plaatst achter 2255. Wij achten die lezing weinig waarschijnlijk. |
2264. | B. stelde voor te lezen: wat |
2293. | Vóór gheven is gaven rood doorgehaald, met puntjes er onder. |
2314. | In hs. misschien als twee woorden. |
2324. | In hs. misschien los van elkaar. |
2331. | In hs. staan vs. 2331 en 2332 in omgekeerde volgorde, maar aan den kant is door de letter b en a aangegeven dat de volgorde omgewisseld moet worden. Nu sluit ook naar den zin vs. 2332 beter aan bij 2333. |
2333. | Aldus in hs. met v. |
2361. | De u is in dit woord in hs. als v geschreven. |
2381. | De interpunctie kan ook anders zijn: vs. 2379 als bijzin bij 2378, en dan 2380 vlg. als nieuwe zin. |
2394. | Vermoedelijk is uit dezen regel iets weggevallen: doen waert ich alre eerst ghewaer. Wat de interpunctie betreft: in afwijking van B. beschouw ik vs. 2391/93 als bijzin vóór den hz. in vs. 2394. B. nam vs. 2390/93 als één geheel en begon vs. 2394 als nieuwe zin. Hoewel niet persé onmogelijk, acht ik dit toch minder aannemelijk. Vs. 2390 is met terugwijzend des een volledige reactie op de vorige verzen. De bijzin met doen gaat gewoonlijk aan den hz. vooraf. |
2406. | De laatste poot van de slot-n is zo kort, dat de letter op een r gaat lijken. |
2415. | De I is door een E heengeschreven. |
2418. | Die rouck ende die stanck worden als subject hervat door het, m.a.w.: het zou te lang duren om te beschrijven hoe vreselijk de rook en stank daar waren. |
2439. | De bedoeling van dezen zin is niet duidelijk. Toch lijkt ons de lezing van B. onjuist: deze plaatst een punt achter 2438 en vat 2439/40 op als één zin - Ghenade was mich diere betekent: genade was voor mij niet te verkrijgen. |
2458. | Aldus in hs. zonder afkortingsteken, vgl. I, 30. |
2494. | De interpunctie is hier lastig. Wij beschouwen vs. 2489/93 als één opsommenden voorzin van den hz. in 2494, waar het voorafgaande is samengegrepen door dat...all. Men zou echter bij dien voorzin ook nog vs. 2487/88 kunnen nemen. Maar zowel op grond van de toevoegende bijwoorden mede en ouch als om de logische aaneensluiting (niet slechts de werken zelf zijn zonde, maar ook de wil, de gesproken woorden, ook zelfs de gedachten en alle andere ijdele dingen) lijkt ons de hier gegeven scheiding het best verantwoord. Een andere mogelijkheid geeft de lezing van B., die achter vs. 2490 een punt zet, zodat 2489/90 als afsluiting van den zin die in vs. 2481 begint, moet beschouwd worden. Ook dat echter komt ons minder aannemelijk voor, vooral op grond van den zin in vs. 2486, waardoor de schrijver zich reeds uit de oorspronkelijke zinsstructuur heeft losgewerkt. |
2499. | Ook hier verschilt onze interpunctie van die van B., die vs. 2496 en 2497 scheidt door een punt en dus 2497 als aanloop van 2498/99 beschouwt. Opvallend is dan het ontbreken der inversie, maar vooral: door onze interpunctie ontstaat een nauwere aansluiting tussen vs. 2495/97 en vs. 2498/99: de straf
|
| |
| |
|
voor de tevoren opgesomde zonden, berustend op een rechtvaardig oordeel, is juist dat hem de vrede Gods ontzegd werd. |
2513. | B. plaatst achter 2513 een dubbele punt en leest de volgende twee verzen als één zin. |
2514. | Op de u van Seruaes staat een umlautachtig tekentje, vgl. I, 771. |
2532. | Aldus in hs. |
2534. | Vóór mich is het begin van een v weggestreept. |
2554. | Wij sluiten vs. 2551 met een punt, in tegenstelling met B. die den zin liet doorlopen tot en met vs. 2552: hierdoor ontneemt B. ten dele de kracht aan de plechtige verzekering. Beter lijkt het ons vs. 2552 als voorzin van vs. 2553 te beschouwen. |
2557. | B. sluit vs. 2556 met puntkomma en leest van vs. 2557 tot en met 2560 als één constructie. De beperkende zin past echter beter bij het voornemen een lange bedevaart te ondernemen; bovendien hangt de bep. van vs. 2558 bij B. vrijwel in de lucht; ook zou dan de hz. weer geen inversie vertonen. (vgl. vs. 2497). |
2595. | Het best is de constructie hier als anakolouth op te vatten. Door de lange tussen-mededeling verliest Veldeke den oorspronkelijken opzet uit het oog; hij hervat den zin in vs. 2611. |
2604. | Op de u staat een u-achtig tekentje, vgl. I, 164. |
2616. | Vermoedelijk is hier het Vf. uitgevallen; lees: den gheist hadde haer... |
2620. | Aldus hs., waarschijnlijk te lezen: hielden, waarbij ‘dander alle ghemeyne’ subject is (sy = object). |
2633. | Op de u een u-achtig tekentje, vgl. vs. I, 164. etc. |
2641. | B. las oe, S. oo: de tweede o is onduidelijk, vgl. vs. 1756. |
2654. | S. wil hier voel lezen, B. las wel. In hs. staat o.i. wel: de w heeft in dit hs. verschillende typen, maar het tweede deel van de w kan moeilijk voor een o, zoals hij doorgaans door den copiist geschreven wordt, worden aangezien. Bovendien komt in dit hs. wel voele voor als adv. v. graad maar nergens met zekerheid voel; vgl. vs. I 328, 2356. |
2658. | Waarschijnlijk aldus in hs., en niet dorste zoals B. las: het dwarsstreepje van de f valt echter in het verlengde van het dwarsstreepje van de t, maar gewoonlijk heeft de t in dit hs. alleen een horizontaal strepje naar rechts, niet naar links. |
2662. | Men zou dit vs. ook met den voorgaanden zin kunnen verbinden. |
2667. | Deze bep. kan men ook met het volgende vs. combineren. |
2669. | Ook hier is de beslissing over de geleding v.d. zin moeilijk. De zin met want kan men zowel bij den vorigen als bij den volgenden zin trekken; men kan hem ook als parenthesis beschouwen. |
2672. | Hoofdletter met rood, evenals 2677, zonder rood in 2687, evenals Elter, en in 2694 Ode, met rood in 2832. |
2695. | Dezen regel heeft B. over het hoofd gezien; daardoor verschilt onze telling in het vervolg één cijfer met die van B.'s uitgave. |
2711. | Het is onzeker of in het hs. hier één woord geschreven staat. S. wil twee woorden lezen, B. één. |
2766. | In hs. staat ghebiede, wat kennelijk een vergissing is. |
2778. | Het hs. begint dit vers met een grote hoofdletter als en nieuw capittel. Dit moet wel een vergissing zijn: de zin is niet anders in te delen. |
2780. | In hs. xpus (met afkortingsteken). |
2792. | Wanneer men vs. 2792 als herhalend subject van vs. 2790 (hij) beschouwt, dan moet niet achter 2791, maar achter 2792 een puntkomma of punt gezet worden. |
2796. | Deze naam is in hs. rood onderstreept. |
2805. | Aldus hs. met v, zeldzaam. |
| |
| |
2821. | Achter hij is heeft zwart doorgestreept. |
2869. | Men kan de woorden van vs. 2869 ook bij de directe rede nemen, als B. doet. |
2891. | Andere mogelijkheid v. interpunctie: achter 2889 een punt, en de twee volgende verzen als één geheel lezen, zoals B. doet. |
2926. | B. zet een puntkomma achter 2924 en een punt achter 2925. De woorden ‘doer ghenade ende doer mynne’ betrekt hij dus op het verzoek van de gravin. Dit lijkt ons onjuist: de bepaling past beter bij vs. 2925: uit liefde tot Servaes schreef Veldeke dit gedicht, hem ter ere. In tweede instantie volgt dan, dat ook de Gravin hem er om verzocht, waardoor hij er nog te meer lust toe kreeg. |
2945. | Hoofdletter C met rood. |
2954. | Vóór gheven is eynde rood doorgestreept. |
|
|