Anthony Brummelkamp (1811-1888)
(1988)–Melis te Velde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 458]
| |
27. Persoonlijkheid, gezinsleven en levenseinde27.1. PersoonlijkheidBrummelkamp is een van de belangrijkste geestelijke leiders in de afgescheiden kerken geweest. Hij was een boeiende en innemende persoonlijkheid. Door zijn fiere houding, zijn vriendelijk en blijmoedig voorkomen en zijn zware basstem was hij een opvallende verschijning, die op velen een onuitwisbare indruk maakte.Ga naar voetnoot1. Brummelkamp heeft zich op veel gebieden bewogen. Centraal in zijn leven was de begeerte om het evangelie te prediken en mensen te winnen voor Christus. Hij was een spreker vol gloed en bezieling. De gehoorzaamheid aan God, de liefde voor Gods Woord en het heil van Christus' kerk gingen hem boven alles, ook wanneer het hem offers kostte. Wanneer hij coram Deo een bepaalde overtuiging had, bleef hij daarin standvastig en onwrikbaar. Hij was een man van onverwoestbare volharding. Soms nam hij zelfs een militante houding aan. Brummelkamp leefde sterk mee met alles wat er om hem heen in wijde kring, nationaal en internationaal, gebeurde. Hij was onder de afgescheidenen een van de breedst georiënteerde figuren en daarom ook zo geschikt voor het journalistieke werk. Hij was een man van snelle, levendige indrukken. Hij reageerde meestal spontaan en impulsief. Tegenover nieuwe verschijnselen en mogelijkheden stond hij positief-kritisch. Hij was een vijand van alle verstarring. Hij durfde risiko's te nemen, wanneer hij ergens iets positiefs in zag. Brummelkamp was ook kerkelijk een man van brede blik. H. Bavinck heeft aan zijn graf van hem gezegd: ‘Om het heilig karakter der kerk heeft hij 't minst van allen haar algemeenheid vergeten’. Hij had graag contact met en werkte graag samen met niet-afgescheidenen, zoveel als het kon. Hij veroorloofde zich soms dingen, die in eigen kring nogal wat stof deden opwaaien. Maar hij was zeer gesteld op de christelijke vrijheid. Wanneer hij in zijn geweten van de juistheid van zijn handelen overtuigd was, liet hij zich door niemand tegenhouden, maar ging hij onbekommerd zijn eigen weg. Van God kinderlijk afhankelijk, stelde hij zich in kerk en maatschappij dikwijls zeer zelfstandig en onafhankelijk op.Ga naar voetnoot2. Brummelkamp was geen systematicus, geen man van logische redenering of van rechtlijnig handelen. Toch was er in al zijn doen en laten, ook in de afwijkingen van het normale patroon, een lijn van consequent christendom te zien. Hij was doorgaans buitengewoon oprecht, soms zelfs naïef. Eenvoudig en ongekunsteld gaf hij zich zoals hij was. Hij hield niets achter. Hij zei | |
[pagina 459]
| |
eer te veel dan te weinig. Kenmerkend was zijn altijd frisse blijmoedigheid. Ook had hij gevoel voor humor en ironie. Hij hield van kinderen, van zang en muziek, van natuur en landschap. ‘Zijn hart was een harp, welgestemd en steeds gereed, om den lof van zijn Heiland te bezingen’. Vaak liep hij te neuriën. Hij was een van de samenstellers van de liederenbundel Stem en Snaren, die in 1883 verscheen. Hij had plezier in het leven. Een van zijn vaste gezegdes was: ‘De wereld bestaat uit kleinigheden’. Zo zag hij het en hij genoot ervan.Ga naar voetnoot3. Brummelkamp las veel. Als redacteur van De Bazuin behoorde een groot aantal kerkelijke weekbladen en andere tijdschriften tot zijn vaste lektuur. Daarnaast las hij ook regelmatig in stichtelijke werken als De peinzende Christen van P. Broes, Nachtgedachten van Edw. Young, Betrachtingen over de verzoening van Alb. Knapp en preken van F.W. Krummacher, Ad. Monod en C.H. Spurgeon. Hij was ook heel goed thuis in de poëzie van W. Bilderdijk, I. da Costa, N. Beets en J.J.L. ten Kate, waaruit hij dikwijls strofen citeerde.Ga naar voetnoot4. In de onderlinge omgang was Brummelkamp vriendelijk en hulpvaardig. Hij beoordeelde de mensen altijd zacht, ook wanneer hij zonde en verkeerdheid in hen streng bestreed. Hij was vergevingsgezind en barmhartig. In de levenswandel legde hij strenge maatstaven aan. Hij had een sterk rechtvaardigheidsbesef. Waar hij onrecht zag, wees hij het aan en bestreed hij het. Spontaan en idealistisch als hij was, liet Brummelkamp zich soms meeslepen op een verkeerde weg. In zijn optimisme taxeerde hij sommige zaken in de aanvang geheel verkeerd. Hij moest er dan, soms na veel ellende, later op terugkomen. Dat gaf in verschillende situaties aan zijn handelen een zekere onvastheid en onbestendigheid. Brummelkamp kende ook zijn aanvechtingen. In sommige brieven uit zijn Schiedamse en Arnhemse tijd schreef hij daarover aan Van Raalte. Soms had hij ‘bestrijding op zijn staat’. Dan klaagde zijn geweten hem aan, dat hij te veel en te zwaar gezondigd had om door God aangenomen te worden. Ook fluisterde de boze hem in, dat de Bijbel en heel het geloof maar een hersenschim waren. Soms voelde hij zich verstoten als arbeider in Gods wijngaard. Maar Brummelkamp zocht en vond steeds troost en rust in Gods beloften. Met zijn aanvechtingen liep hij nooit te koop. Hij verwerkte ze biddend in de binnenkamer. Al zijn gaven van verstand en hart heeft Brummelkamp in een lang leven dienstbaar mogen maken aan de prediking van het evangelie, aan het heil van Christus' kerk en van vele medemensen om hem heen.Ga naar voetnoot5. | |
[pagina 460]
| |
27.2. GezinslevenVolgens W.H. Gispen was Brummelkamps gezin ‘zelf reeds een school’. Het was een groot gezin. Brummelkamp en zijn vrouw kregen elf kinderen. Drie van hen stierven jong. Verder behoorden Brummelkamps stiefdochter en twee dienstboden tot de huisgenoten. De vrouw des huizes was een statige dame, maar tegelijk teerhartig en goedig, vol zorg voor haar gezin. In de dagen van kerkelijke strijd en vervolging heeft zij haar man nooit afgeremd of tegengewerkt. Als jonge vrouw uit de deftige stand voelde ze zich niet te hoog om in de weg der Afscheiding van harte mee te gaan. Meer dan eens vergezelde ze Brummelkamp in de dagen van de vervolgingen op zijn preekreizen. Zij verkoos welbewust ‘de smaadheid van Christus boven de eer der wereld’.Ga naar voetnoot6. Brummelkamp zelf hield van huiselijke gezelligheid. Hij vond het eigenlijk ideaal om met twee of drie gezinnen in één gebouw te wonen en de maaltijden gezamenlijk te gebruiken. Brummelkamp leefde deftiger dan de meeste andere afgescheidenen. Hij was gesteld op wellevendheid en goede omgangsvormen. Toch leefde hij niet in een ivoren toren. Hij was voor iedereen te spreken. Niemand klopte tevergeefs bij hem aan om raad of hulp.Ga naar voetnoot7. Brummelkamp was een man van de klok. Hij was altijd vroeg in de morgen op; uiterlijk om zeven uur zat hij op zijn studeerkamer. De maaltijden begonnen stipt op tijd. Zij vormden het centrum van het gezinsleven. Veel waarde hechtte Brummelkamp aan de huiselijke godsdienstoefening. 's Morgens las hij uit het Nieuwe Testament, 's middags uit het Spreukenboek en 's avonds meestal uit de historische boeken van het Oude Testament. Daarbij werd er veel gezongen. Brummelkamp zong graag. Zo nodig speelde hij er zelf bij op het orgel. Meer dan eens wekte hij zijn huisgenoten in de vroege morgen met zingen en spelen. Bij bijzondere gelegenheden gebeurde het bidden knielend. De opvoeding die hij zijn kinderen gaf, kenmerkte zich door ernst en liefde. Hij verwees daarbij graag naar boeken van J. Koelman en J.A. James. Hij had een bijzondere takt als opvoeder. Hij genoot altijd van het omgaan met de jeugd. Aan elk kind gaf hij de ruimte om zich te ontplooien naar zijn eigen gaven. Zelden gaf hij een van zijn kinderen lijfelijke straf en dan ook nooit anders dan ernstig en biddend. Voor de wat grotere kinderen vond hij spelletjes, ook bijvoorbeeld dammen en schaken, geen goede tijdsbesteding. | |
[pagina 461]
| |
Veel aandacht besteedde hij aan hun algemene ontwikkeling. Hij wilde geen gebruik maken van het openbare voortgezet onderwijs. In Kampen gingen de jongere kinderen wel naar de christelijke school, maar voorzover nodig kregen ze hun verdere onderwijs thuis en aan de Theologische School.Ga naar voetnoot8. Op 21 december 1873 overleed mevrouw Brummelkamp na een korte ziekte ten huize van de familie Van Velzen. Brummelkamp bleef achter met drie ongetrouwde dochters. De jongste van hen overleed op dertigjarige leeftijd in 1880; zij was altijd ziek en zwak geweest. De beide andere dochters waren ook ‘lieve lijderessen’; zij overleefden echter hun vader. Blijmoedig droeg Brummelkamp de slagen, die hem troffen. Na de dood van zijn vrouw heeft hij de rouwband nooit meer afgelegd. Maar hij beheerste altijd zijn emoties. Nooit zou hij nalaten in alle droefheid te wijzen op de enige troost in leven en sterven.Ga naar voetnoot9. Wat Brummelkamps getrouwde kinderen betreft, zijn drie zonen, Benjamin, Johannes en Anthony werden alle drie predikant. Twee van hen trouwden met meisjes uit aanzienlijke families, Johannes met H.C. Gevers Leuven en Anthony met A. Wttewaal van Stoetwegen, dochter van de Kamper burgemeester. Brummelkamps stiefdochter Maria Tieleman trouwde met ds. G.W. van Houte; zijn oudste dochter Anna Henriëtte met ds. J. van Andel en zijn vierde dochter Johanna Helena met ds. H.W.J. van Baalen. De Brummelkamps vormden een hechte familie, deftig en breed-georiënteerd, met veel contacten in lagere en hogere kringen.Ga naar voetnoot10. | |
27.3. Financiële positieBrummelkamps financiële positie vooral sinds zijn huwelijk maakte hem veelszins onafhankelijk. Zelf had hij al in zijn jeugd van zijn oudtante Rebenscheidt en zijn oma Hesselink een kapitaaltje van ruim 2000 gulden geërfd. Zijn ouders bezaten meer, maar toch weer niet zoveel, dat ze hun zoon er royaal van konden laten studeren.Ga naar voetnoot11. | |
[pagina 462]
| |
Maria de Moen bracht bij haar huwelijk een kapitaal van ruim 30.000 gulden mee, in die tijd een aanzienlijk bedrag. Anthony en Maria trouwden in gemeenschap van goederen. Een belangrijk deel van hun vermogen lieten ze in de Leidse zeepziederij van Dros en Tieleman zitten, waarvan mevrouw Brummelkamp mede-vennoot was. De vennootschap werd pas in 1868 ontbonden. Een deel van het vrijkomende kapitaal belegde Brummelkamp in de firma Disselkoen en Cock in Amsterdam. Door verkeerd beheer gingen daar de zaken niet goed. Brummelkamp verloor er nogal wat geld mee.Ga naar voetnoot12. Het genoemde vermogen was intussen ruim voldoende voor een jaarinkomen. Brummelkamp was dus niet afhankelijk van zijn kerkelijk traktement. De afgescheiden gemeenten in Hattem, Schiedam en Arnhem heeft hij dan ook pro Deo gediend. Zijn traktement aan de Theologische School, gevoegd bij het ontvangen dividend gaf hem de jaren door een ruime financiële armslag. De bij zijn dood te verdelen nalatenschap had nog een waarde van 34.000 gulden.Ga naar voetnoot13. Brummelkamp gebruikte zijn financiële mogelijkheden niet alleen voor eigen gezin. Jaar in jaar uit heeft hij veel geld geschonken voor allerlei christelijke doeleinden, met name voor kerk, diakonie en onderwijs. Hij deed dit frequenter en royaler dan de meeste andere afgescheidenen. Zonodig ging hij ook zelf op pad om bij kennissen, broeders of zusters geld voor een goed doel te vragen. Hij was niet slechts een redelijk vermogend man, maar ook een blijmoedig gever.Ga naar voetnoot14. | |
27.4. LevenseindeTot het laatst van zijn leven bleef Brummelkamp zoveel mogelijk aktief in de dienst van de kerk. Sinds de herfst van 1887 kwam hij door ziekte en zwakheid bijna niet meer buitenshuis. Zijn colleges gaf hij toen aan huis. Tot zes weken voor zijn dood verzorgde hij nog met hulp van C. Mulder De Bazuin. Op aandringen van familie en vrienden maakte hij een begin met het schrijven van ‘Memorabilia’. Hij las in de laatste winter de vijf delen brieven van Bilderdijk, het afscheidscadeau van Van Raalte in 1846. Hij was dus wel met de historie bezig. Toch wilde het met de memoires niet vlotten. In zijn notities over het verleden sprong hij telkens weer over op de aktualiteit. Hij miste de rust van een historicus om zich in het verleden werkelijk te verdiepen. Te veel was hij practicus en leefde hij nog intens mee met de aktuele gebeurtenissen van zijn tijd.Ga naar voetnoot15. | |
[pagina 463]
| |
Zijn gedachten cirkelden in de ‘Memorabilia’ vooral om de ene grote gebeurtenis uit zijn leven: de vrijmaking van de kerk in 1834 uit hiërarchie en vrijzinnigheid, die in de Doleantie van 1886 zo'n verblijdend vervolg had gekregen, maar die nog steeds om voortzetting vroeg. Graag had Brummelkamp op 10 april 1888 in ‘Frascati’ in Amsterdam de conferentie van afgescheidenen en dolerenden bijgewoond. Het kon niet meer. Hij schreef toen een brief, waarvan de teneur was: ‘Broeders, in het middelmatige vrijheid!’ Zo bleef het kerkelijk vraagstuk hem tot het laatste toe bezighouden. Wanneer hij op zijn leven terugkeek, overheerste bij Brummelkamp een diep gevoel van onwaardigheid. ‘Het alles verbeurd en verzondigd, alles onwaardig, niet slechts in een treurig “geweest”, maar nog steeds, was bij mij levendig...’ Wat voor memorabels zou er uit het leven van een zondaar te vermelden zijn, dan alleen Gods genadewerk in Jezus Christus?Ga naar voetnoot16. Eind mei 1888 verzwakten Brummelkamps krachten zienderogen. Op 1 juni, een dag voor zijn dood, dicteerde hij nog een afscheidswoord ‘Aan al de gemeenten’, dat op de aanstaande synode in Assen moest worden voorgelezen. Hij gaf daarin de hoofdsom van zijn kerkelijke strijd: ‘Onwankelbaar staat mijn overtuiging aangaande het beginsel der Christelijke Gereformeerde Kerk; daar het niets anders was, dan het opkomen in den angst en den strijd dien we gevoelden voor Gods eere en waarheid. Onzerzijds niets dan gehoorzaamheid aan het bevel: ‘Dient den Heere en verheugt u met beving’. En datzelfde was het vijftig jaar, en tegenover halve en kwartbroeders alleen: ‘Heere, wat wilt Gij?’. ‘Dat was in 1834 en 1886 het grote beginsel. Dat zal het voor de kerk altijd weer zijn: overgave aan de wil van de Here. Zo wees Brummelkamp in dit onvoltooide ‘kerkelijk testament’ de kerken nog eenmaal de weg van de eenvoudige kerkelijke gehoorzaamheid.Ga naar voetnoot17. Brummelkamp besefte, dat het einde nu snel naderde. Zijn kinderen en kleinkinderen kwamen afscheid van hem nemen. Hij ontving hen blijmoedig, bijna vrolijk. Hij ging hen voor in gebed en dankte de Here, dat hij ‘thans aan den rand der sombere doodsvallei gekomen, daarin juichende mocht nederzien’. Zo bracht hij de laatste uren van zijn leven door, in gesprek met zijn familie en collega's, in gebed en gezang. Op zaterdagavond 2 juni hield hij met zijn kinderen de gewone huisgodsdienst, geleid door zijn zoon Anton, terwijl Johannes het orgel bespeelde. Hij zong nog met gebroken stem het lievelingslied van zijn vrouw mee: ‘'k Wil U, o God, mijn dank betalen’. ‘Daarop van weerszijden teedere afscheidswoorden (...); dankbetuigingen en verzekeringen van vergiffenis in de toenemende schemering. “Vader, willen we U nog eens terechtleggen voor den nacht?” Wat geschiedde. Toen de kranke, weer op dien natuurlijken toon: “Nu een lichtje”, gelijk hij meermalen zeide wanneer het daglicht begon te begeven. Iemand begint de lamp aan te steken. Een onwillekeurige stilte... Op eens houdt de rochelende ademhaling op; nog een paar maal een zachte adem- | |
[pagina 464]
| |
tocht, en de geest was ontvloden. Het was een aartsvaderlijk sterfbed, 2 Juni des jaars 1888, des avonds ongeveer half tien’.Ga naar voetnoot18. Het sterven van Brummelkamp maakte heel wat reakties los in kerkelijk Nederland. Brummelkamp had in een wijde kring geleefd en gewerkt. Meer dan 700 rouwbrieven werden verzonden. Op donderdag 7 juni vond de begrafenis plaats te IJsselmuiden, op de zogenaamde ‘Zandberg’. Van heinde en ver waren honderden gekomen om aan Brummelkamp de laatste eer te bewijzen. Aan het graf sprak Van Velzen als oudste vriend en collega, H. Bavinck als rector, P. de Groot als praetor der studenten, W. Doorn als voorzitter van de curatoren, J. Bavinck als pastor loci, J.H. Donner namens de zendingsdeputaten, W.H. Gispen namens de aanwezige predikanten, D.K. Wielenga namens Ermelo-Veldwijk, P. Kapteijn namens ‘Jachin’ en K. Kater namens ‘Patrimonium’. In deze sprekers was een groot deel vertegenwoordigd van de terreinen, waarop Brummelkamp in zijn leven gearbeid had.Ga naar voetnoot19. Het sterven van zijn oude vriend greep vooral Van Velzen aan. Aan het graf riep hij uit: ‘Wie zal ons verlies uitspreken bij het graf van dezen ontslapene? (...) Weet gij niet, dat te dezen dage een vorst, ja een groote in Israël gevallen is?’ In de dagen na Brummelkamps sterven verschenen in tal van bladen soortgelijke woorden van herdenking en waardering. Ook buiten de afgescheiden gemeenten was er deelneming. C.S. Adama van Scheltema en J.P. Hasebroek bijvoorbeeld zonden een condoleantie in dichtvorm.Ga naar voetnoot20. H. Bavinck preekte de zondag na de begrafenis in Kampen over Joh. 12:26b: ‘Zoo iemand mij dient, de Vader zal hem eeren’. Hij herdacht Brummelkamp als een man, die op velerlei gebied voor velen tot een zegen was geweest. Aan een zeer werkzaam leven in dienst van God en van Christus' kerk was een einde gekomen. Anthony Brummelkamp was ingegaan tot de vreugde van zijn Heer.Ga naar voetnoot21. |
|