Anthony Brummelkamp (1811-1888)
(1988)–Melis te Velde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||
23. Brummelkamps oecumenische gezindheidOm Brummelkamps oecumenische gezindheid en zijn christelijke gemeenschapsoefening met geestverwanten in binnen- en buitenland te schetsen, komen in dit hoofdstuk de volgende onderwerpen aan de orde:
Bij een aantal onderdelen geven we evaluerende notities en we sluiten het hoofdstuk af met een algemene evaluatie. | |||||||||||||||||||
23.1. Individuele contactenSinds zijn Arnhemse tijd heeft Brummelkamp zich ontwikkeld tot een man, die meer dan zijn collega's contacten onderhield buiten de afgescheiden kring. Dit had verschillende oorzaken. Ongetwijfeld speelde Brummelkamps levendig en vriendelijk karakter een rol. Hij legde gemakkelijk contact en was snel enthousiast, wanneer hij geestverwantschap meende op te merken. Bovendien ontbrak na 1840 een eensgezind kerkverband en waren de kerken en de predikanten, behalve die in de noordelijke provincies, wat aan zichzelf overgelaten. Verder nam Brummelkamp in Arnhem en omgeving een zeer zelfstandige positie in, die hem voor contacten buiten eigen kring veel armslag gaf. Ook brachten zijn preekreizen, zijn ontmoetingen met de mannen van het Reveil en zijn deelname aan politieke en sociale arbeid hem in kennis met figuren uit diverse kerkelijke gemeenschappen, die hij als geestverwanten herkende. Een van die contacten was dat met ds. J. de Liefde in Zutphen. Deze doopsgezinde predikant was in 1843 steeds meer rechtzinnig in plaats van rationalistisch-liberaal gaan preken en trok daardoor uit de wijde omtrek veel toehoorders. Hij correspondeerde in die tijd onder anderen met H.P. Scholte. Brummelkamp en zijn gemeenten volgden met veel belangstelling de gebeurtenissen in Zutphen, waar De Liefde in botsing kwam met zijn eigen gemeente. In zijn strijd tegen rationalisme en liberalisme zag men verwantschap met de eigen strijd van 1834 en volgende jaren. Op voorstel van Brummelkamp besloot de classis Apeldoorn in juni 1844 om De Liefde uit te nodigen in de classis te komen, niet om hem aanstonds als lid aan te nemen, maar ter ‘meerdere vereeniging tusschen broeders en broeders, ofschoon dat men juist in alles niet eens denkende is’. Hiervan kwam verder niets terecht. | |||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||
Wel liet men De Liefde bijvoorbeeld in juli 1844 in de afgescheiden gemeente in Lochem preken; de provinciale vergadering keurde dit echter af.Ga naar voetnoot1. Toen De Liefde later in Amsterdam werkte als evangelisatie-predikant, bleef er contact tussen hem en Brummelkamp, vooral via de vergaderingen van de ‘Christelijke Vrienden’. In augustus 1851 nam Brummelkamp een aantal diensten in ‘Tecum Habita’ in Amsterdam voor hem waar. De Liefde kwam op zijn beurt soms ook in Arnhem en Velp preken. De classis Arnhem maakte daar in 1853 voorzichtig bezwaar tegen; zij zal daarbij onder meer gedacht hebben aan zijn baptistische sympathieën.Ga naar voetnoot2. In eenzelfde lijn lag Brummelkamps reaktie op de stichting van de Vrije Evangelische Gemeente in Amsterdam door De Liefde in 1856. Hij zag wel fouten, maar was toch aanzienlijk positiever in zijn oordeel dan bijvoorbeeld D. Postma en S. van Velzen. Hij beschouwde de V.E.G. als ‘één geest met ons’. Na de Afscheiding vormde ze immers het tweede daadwerkelijk getuigenis tegen het hervormde kerkgenootschap.Ga naar voetnoot3. In hoofdstuk 12 hebben we al beschreven, welke twijfels men vooral ter synode van 1851 tegen Brummelkamp had op het punt van zijn verregaande bereidheid tot gemeenschapsoefening met niet-afgescheidenen. Sinds het mislukken van het seminarie-plan kwam hij daar wel op belangrijke punten van terug. Maar zijn leven lang bleef hem een bepaalde breedheid kenmerken. Zoals hij in 1856 de V.E.G. positief beoordeelde, zo deed hij het in 1859 ook ds. H.W. Witteveen, die in Ermelo in conflict kwam met de hervormde besturen en de stichter werd van de Vrije Zendingsgemeente. Brummelkamp volgde de hele geschiedenis op de voet, bracht ook een persoonlijk bezoek aan Ermelo en hield zijn lezers in De Bazuin op de hoogte. In juni 1859 was Witteveen op zijn uitnodiging aanwezig in de curatorenvergadering en kreeg daar gelegenheid het een en ander over zijn kerkelijke strijd te vertellen. Hij verklaarde, dat hij wel broederlijke, maar geen kerkelijke gemeenschap met de afgescheidenen wenste. De curatoren hielden ook wat afstand en arran- | |||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||
geerden een informeel gesprek buiten de officiële vergadering om. Brummelkamp bleef echter zijn leven lang in positieve zin over Witteveen en zijn gemeenten spreken. Hoofdzaak was voor hem de gemeenschappelijke verwerping van de Hervormde Kerk; de verschilpunten wogen hem in het licht daarvan niet zo zwaar meer.Ga naar voetnoot4. In De Bazuin heeft Brummelkamp meer dan eens dezelfde ruime visie op niet-afgescheiden christenen verwoord. Er zijn, zegt hij, voortdurend tussen christenen verschillen van mening geweest. Dat moet in de geest der liefde kunnen. Men moet eigen gevoelens niet aan anderen opdringen, en evenmin splinters bij anderen aanwijzen, waar men zelf een balk in het oog heeft. Men moet onwrikbaar zijn in zijn overtuiging, maar aan anderen bereidvaardig de hand reiken ter aaneensluiting. We mogen niet enger worden dan de gereformeerden waren ten tijde van bijvoorbeeld het godsdienstgesprek in Marburg. Sommige afgescheidenen zijn volgens hem rijp om evenals hijzelf gemeenten met enigszins verschillend standpunt dankend naast zich te zien opstaan. Maar hij realiseert zich, dat de meeste van hen nog niet zo positief over andere kerken kunnen denken. Ze hebben nadere inlichting nodig. Engeland en vooral Noord-Amerika zijn daarin ver vooruit. Uit dergelijke gezegden blijkt, dat Brummelkamp niet altijd oog heeft gehad voor de gevaren van het denominationalisme.Ga naar voetnoot5. | |||||||||||||||||||
23.2. Preken buiten eigen kerkAf en toe gebeurde het, dat een afgescheiden predikant een preekbeurt vervulde buiten eigen kerk, bijvoorbeeld in een Kruisgemeente of in de Vrije Schotse Zendingskerk in Amsterdam. De synode van 1863 sprak uit, dat men, wanneer men dat deed zonder toestemming van de plaatselijke kerkeraad, zich schuldig maakte aan grove miskenning van het werk des Heren. Vooral Gelderland wilde echter meer vrijheid in dezen. De synode van 1872 matigde het besluit: het zou gelden voor die tijden, dat er in de eigen kerk een godsdienstoefening was. Brummelkamp sloot zich daarbij aan. Hij vervulde zelf bijvoorbeeld in oktober 1875 een avondbeurt in de Hervormde Kerk in Doesburg. Volgens hem preekten de meeste afgescheiden predikanten graag in hervormde of andere kerken. Je kon de waarheid incidenteel preken zelfs in een kerk, waar je geen lid of predikant zou kunnen wezen, als je maar vrijheid van spreken had.Ga naar voetnoot6. | |||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||
Betekent het preken in bijvoorbeeld een Hervormde Kerk geen verloochening van de Afscheiding? Nee, zegt Brummelkamp, want we hebben ons niet afgescheiden om een ‘zuivere kerkstaat’ op te richten. De scheiding kwam niet van ons, maar van het kerkbestuur. Graag reiken we over de kloof heen de broederhand aan wie het naar ons toe doen en die zo tonen metterdaad het kerkbestuur te verwerpen. Telkens opnieuw hebben wij die gemeenschap zelf gevraagd. Zie bijvoorbeeld de eerste jaargang van De Reformatie. Denk ook aan het beroep op hervormde predikanten als Fijnebuik en Callenbach en aan de kanselruil, die in 1837 werd aangeboden aan ds. B. Moorrees. Na vele jaren is er opnieuw beweging gekomen binnen de Hervormde Kerk. Nu moeten de afgescheidenen laten zien, dat ze niet sektarisch zijn. Ze hebben een zending van de Meester om allerwege de hand uit te steken. Zo hebben ze het ook gedaan, kerkelijk en particulier, telkens wanneer er van hervormde zijde ook maar de geringste schijn van toenadering zich openbaarde. Daarom werden ook meer en meer onberispelijke hervormden aan het avondmaal bij de afgescheidenen toegelaten. Luther, Bunyan en Spurgeon waren niet gereformeerd. Maar zouden we hen en anderen om hun verkeerde kerkelijke zienswijze in de Christelijke Gereformeerde Kerk het avondmaal mogen weigeren? Bijna steeds heeft Brummelkamp een ruime avondmaalspraktijk verdedigd. Het preken in een andere kerk ligt voor hem in dezelfde lijn.Ga naar voetnoot7. Maar geeft dit niet de schijn, dat de Afscheiding overbodig of zelfs misdadig is? Erkennen we zo niet, dat ook bij hen nog de kerk is en dat men er dus niet uit mocht gaan? Brummelkamp geeft daarop een tweeledig antwoord. Aan de ene kant erkent de afgescheiden kerk inzoverre de Nederlandse Hervormde Kerk, als ze haar doop erkent. Maar aan de andere kant wil dat niet zeggen, dat men wel in de Hervormde Kerk mag blijven. Onderwerping aan het antichristelijk kerkbestuur is en blijft misdadig.Ga naar voetnoot8. Brummelkamp wil wel overal de waarheid spreken, waar men die maar horen wil. Zelfs tot in het Vaticaan, een Joodse synagoge of een Turkse moskee toe. Hij zal zich wel afvragen: waarom heeft men mij uitgenodigd? Wil men bewijzen, dat een afgescheiden predikant het hervormde standpunt houdbaar acht? Of wil men er hervormden zand mee in de ogen strooien? Of misschien afgescheidenen ermee krenken? Niet elke uitnodiging is aanvaardbaar. Brummelkamp zal bij zo'n optreden zijn hoorders niet nodeloos kwetsen, volgens het voorbeeld van Paulus in Hand. 17. Hij zal oprechtheid, waarheid en wijsheid ervoor nodig hebben: preken buiten eigen kerk is geen makkelijke taak. Hij zal niet in een ambtsgewaad optreden. Hij zal er echter geen punt van maken om in zo'n dienst gezangen te laten zingen, mits zonder synodedwang. In het algemeen wil hij zijn geweten geen lasten op laten leggen. Het voornaamste is voor hem dit: hij wil geen gelegenheid laten voorbijgaan om Jezus Christus te verkondigen en die gekruisigd, tot eer van God en tot behoud der zielen.Ga naar voetnoot9. | |||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||
Uit het bovenstaande blijkt, dat Brummelkamp in het preken buiten eigen kerk ver wilde gaan. Hij was daarin trouwens geen eenling. Het was voor hem een verkwikking, dat er na 1860 vanuit de Hervormde Kerk weer handen naar de afgescheidenen werden uitgestoken. Hij wilde dat graag honoreren. Daarbij ontkwam hij echter niet aan een individualiseren van de predikant. Die wordt een free-lance figuur. Zijn bevoegdheid en gezag als evangelieverkondiger worden losgemaakt van de verantwoordelijkheid van een kerkeraad. En zijn preekbeurt wordt geïsoleerd uit het geheel van de verkondiging in de desbetreffende kerk. Hij preekt feitelijk op ‘inklevend’ gezag op een hem welwillend ter beschikking gesteld platform. Brummelkamp heeft hier zelf ook wel gevaren gezien. De Bijbel, zo schrijft hij ergens, moet ons bewaren voor de misgrepen van onkerkelijkheid ter ene en kerkisme ter andere zijde. De tussenweg die hij hier koos was geen houdbare oplossing. Hij had er onvoldoende oog voor, dat de volmacht tot bediening der verzoening niet opkomt uit de prediker, maar alleen uit de gemeente en haar wettige kerkeraad.Ga naar voetnoot10. Bij het toelaten van niet-afgescheidenen tot het avondmaal zijn eveneens kritische kanttekeningen te plaatsen. Ook hier lette Brummelkamp meer op het individu dan op diens plaats in een andere kerkelijke gemeenschap. Zo kwam men tot een soort semi-afgescheiden status: lid blijven van de Hervormde Kerk; kerken en avondmaal-vieren bij de afgescheidenen. Dit was een ja-zeggen tegen twee gemeenschappen, waarvan de ene de andere had buitengesloten. Dergelijke halfslachtigheid werd door de toelating aan het avondmaal feitelijk gesanctioneerd. Het lijkt erop, dat Brummelkamp in dezen meer op de vertikale dan op de horizontale gemeenschapsoefening in het avondmaal heeft gelet. Ook zal het ontbreken van een formulier voor de openbare geloofsbelijdenis aan deze gang van zaken hebben meegewerkt. Op langere termijn is deze handelwijze niet houdbaar gebleken.Ga naar voetnoot11. | |||||||||||||||||||
23.3. Buitenlandse kerkenBrummelkamp had een voortdurende interesse voor het kerkelijk leven buiten Nederland. Via verschillende tijdschriften, onder andere de Archives du Christianisme hield hij zich op de hoogte en bijna elke week gaf hij daaruit aan zijn Bazuin-lezers iets door. Zijn berichtgeving betrof vooral de landen van West- en Zuid-Europa en Noord-Amerika. Voornaamste onderwerpen waren: opwekkingsbewegingen, bekeringen en conflicten met de overheid. Deze interesse voor het internationale gebeuren was mede aan zijn verkeren onder de Reveil-vrienden te danken. Het effekt ervan op de lezers is niet te | |||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||
meten. We kunnen alleen maar aannemen, dat het de breedheid van hun kerkelijke oriëntatie ten goede is gekomen.Ga naar voetnoot12. Meer speciaal heeft Brummelkamp zich beziggehouden met de kerken in België, Zuid-Afrika, de Verenigde Staten en Schotland. Wat België betreft, daar werkte sinds 1837 het Belgisch Evangelisch Genootschap. Zijn door het Reveil gestempelde activiteiten leidden tot het ontstaan van de Belgische Evangelische Zendingskerk in 1848. Via mensen uit zijn omgeving, zoals V. Koningsberger, A.B. Veenhuizen, G.W. van Houte en P.B. Bähler en via de kring van de ‘Christelijke Vrienden’ raakte Brummelkamp nader met de Belgische gemeenten bekend. In De Bazuin besprak en citeerde hij haar jaarverslagen. Volgens hem was de weg, daar naar Gods Woord betreden, dezelfde als in Nederland. Hij hoopte al in 1854 op kerkelijke relaties. Een hinderpaal vormde de genootschappelijke organisatie van de Belgische gemeenten. Het duurde nog tot 1877 voordat de Belgische Zendingskerk als zusterkerk werd erkend. Met veel vreugde en genot woonde Brummelkamp haar synodes in 1880 en 1883 bij.Ga naar voetnoot13. Ook met Zuid-Afrika had Brummelkamp al sinds ongeveer 1850 contacten, aanvankelijk via Zuid-Afrikaners, die in Nederland kwamen studeren. In september 1852 zond hij met zijn provincies een brief van broederlijke gemeenschap aan de Nederduitsch-Gereformeerde Kerk in Zuid-Afrika. Er kwam een hartelijke brief van de Kaapse synode in 1853 terug. Brummelkamp bracht deze in de synode van 1854 in Zwolle ter tafel, waar men besloot de correspondentie voort te zetten. Het schijnt, dat men ook via Brummelkamp om predikanten voor Transvaal heeft gevraagd. De contacten werden intensiever, nadat ds. D. Postma in 1858 naar Transvaalwas vertrokken. Een hoogtepunt in de relatie met Zuid-Afrika was het bezoek van Paul Krüger, die in 1877 in Kampen logeerde, kerkte en de studenten toesprak. Ook eerder en later ontving men in Kampen Zuidafrikaanse bezoekers. Brummelkamp heeft door de jaren heen in De Bazuin altijd met veel warmte en enthousiasme over Kruger en de Afrikaanse boeren geschreven. Nog in de laatste jaren van zijn leven voerde hij correspondentie over een studiebeurzen-plan om Zuidafrikaanse jongens in Nederland theologie te laten studeren.Ga naar voetnoot14. Vooral voor Noord-Amerika had Brummelkamp bijzondere interesse. Door zijn betrokkenheid bij de emigratie sinds 1846 en zijn correspondentie met A.C. van Raalte en anderen was hij goed op de hoogte van het kerkelijk leven van de emigranten. Hoofdprobleem was daar de vraag, of het goed | |||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||
was, dat de emigranten zich bleven aansluiten bij de Dutch Reformed Church. Van Raalte had met zijn landverhuizers-gemeenten geen eigen afgescheiden kerkverband gevormd, maar had aansluiting gekregen bij de al sinds 1628 bestaande Hollandse Gereformeerde Kerk. Predikanten en leden daarvan hadden de landverhuizers geholpen bij hun vestiging in het nieuwe land. Zo waren er goede contacten gegroeid. Brummelkamp was het met deze keus voor de Dutch Reformed Church geheel eens. Zij stond zijns inziens nog ten volle voor de gereformeerde belijdenis en handhaafde die. Bovendien erkende zij de afgescheiden gemeente als voortzetting van de oude Nederlandse Gereformeerde Kerk. Het zou separatisme of onkunde zijn om zich er niet bij aan te sluiten, tenzij kon worden aangetoond, dat ze de drie kenmerken van de ware kerk miste.Ga naar voetnoot15. In 1857 voltrok zich onder de landverhuizers reeds een ‘Secession’. Zij die zich afscheidden, vormden de True Reformed, later Christian Reformed Church. Dat stelde de broederschap in het moederland voor de vraag, met welke van beide groepen men kerkelijke relaties moest onderhouden. De synode van 1866, waar Van Raalte persoonlijk aanwezig was, besprak de hele situatie. Zij verklaarde zich bereid tot gemeenschapsoefening met de Dutch Reformed Church. Zij sprak de wens uit, dat er een hereniging met de True Reformed Church zou komen. De synode van 1869, waar ds. C. van der Meulen als afgevaardigde uit Noord-Amerika present was, verklaarde, dat de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Dutch Reformed Church volkomen overeenstemden in leer en kerkregering. Zij achtte zich onbevoegd en onbekwaam om de in Noord-Amerika bestaande scheiding te beoordelen.Ga naar voetnoot16. Brummelkamp was het met deze koers geheel eens, maar ging persoonlijk in De Bazuin wel een stap verder. Hij noemde nog in 1871 en 1874 de Secession van 1857 een kwaad, voortgekomen uit kleingeestig verdenken en verbijten van broeders. Hij beschouwde de beide kerkengroepen overigens als takken van dezelfde familie en hoopte hartelijk op hun hereniging. In de zeventiger jaren echter braken er in de emigranten-kerken nieuwe conflicten uit. Deze liepen over de vraag, of en hoe men in de Dutch Reformed Church moest optreden tegen leden, die aan de Vrijmetselarij deelnamen. Brummelkamp spoorde de broeders in Amerika aan om met kracht daartegen op te treden. Hij was kennelijk geschrokken van de slapheid die er op het punt van de tucht in grote delen van de Dutch Reformed Church heerste. In 1882 koos hij publiek partij voor de ‘verdrukten’, ds. L.J. Hulst cum suis. Brummelkamp herinnerde aan de toezegging van ds. Wyckoff aan Van Raalte: als bepaalde reglementen hem en zijn gemeenten later tot een strik zouden zijn, mochten ze in volle vrijheid alsnog de Dutch Reformed Church verlaten. Hij vond het daarom schandelijk, dat men nu tucht oefende over hen die vanwege de Vrijmetselarij-kwestie meenden te moeten heengaan. Brummelkamp | |||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||
beschouwde dat als kerkelijke broedermoord. Daartegenover paste het Hulst cum suis om Gode meer gehoorzaam te zijn dan de mensen. Zijn advies was, zich nu van elkaar af te scheiden, zusterlijk naast elkaar te leven en af te wachten, tot door Gods ingrijpen de kwestie beëindigd werd. Tegenover bezwaren uit Noord-Amerika van ds. B. de Beij en ds. N.M. Steffens, hield Brummelkamp deze positiekeus een-en andermaal vol.Ga naar voetnoot17. Wat tenslotte Schotland betreft, de contacten daarmee werden reeds kort na de Afscheiding gelegd. Allereerst schriftelijk, via de berichten over de vervolgingen, die in Schotland verontwaardiging en deelneming wekten. Bekend is de brief, die de provinciale vergadering van de Scholte-groep in 1843 zond aan de Free Church in Schotland. De kerken in Overijssel en Gelderland besloten in november 1843 aan de afgescheiden Schotten een brief van broederlijke gemeenschap te zenden. Er kwamen naderhand ook meer persoonlijke contacten. Vanuit Schotland had men immers een zendeling onder de Joden in Amsterdam gestationeerd, ds. C.A.F. Schwartz. Brummelkamp ontmoette hem en correspondeerde met hem in het kader van de seminarieplannen in 1850-1851. In augustus 1852 kwamen afgevaardigden uit Schotland naar Amsterdam voor onderhandelingen over de oprichting van het ‘Schotse Seminarie’. Het betrof hier voormannen van de Free Church. In het verlengde van de bestaande contacten zond de Synodale Commissie, bestaande uit S. van Velzen, A. Brummelkamp en P.J. Oggel, kort na de synode van 1854 een brief aan de ‘Vrije Schotsche Kerk tot aanknooping van gemeenschap’.Ga naar voetnoot18. In augustus 1858 kwamen er Schotten in Kampen op bezoek. Dit keer waren het mensen uit de United Presbyterian Church. Onder hen was de schatrijke John Henderson. Als afgevaardigden van hun synode waren ze in Amsterdam geweest en hadden ze van ds. J. de Liefde over de Theologische School gehoord. Ze bezochten die en dronken thee bij Brummelkamp thuis. De gesprekken werden gevoerd, half in het Latijn, half in gebroken Engels. Over en weer was er een vreugdevolle geestelijke herkenning. Een van de Schotten zei: ‘We have a great historical family-likeness’. Niet zo'n wonder, als men bedenkt, hoe sterk juist in de traditie van de Nadere Reformatie de band met de Schotse gereformeerden altijd was geweest en hoe ook de U.P.C. door afscheiding was ontstaan.Ga naar voetnoot19. | |||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||
Dit bezoek kreeg in verschillende opzichten een vervolg. Henderson, sinds 1846 een van de oprichters en voormannen van de Evangelische Alliantie, stuurde in december 1858 via Da Costa een vracht boeken voor de bibliotheek van de School. Van nog grotere betekenis was de uitnodiging om de synode van de United Presbyterian Church bij te wonen. Brummelkamp en Van Velzen waren daartoe in mei 1859 drie weken in Schotland. In 1860 waren opnieuw drie deputaten van de U.P.C. in Nederland. Zij bezochten de synode in Hoogeveen en leverden er een belangrijke bijdrage aan het debat over de subsidievraag.Ga naar voetnoot20. In juli 1862 waren er opnieuw broeders uit de U.P.C.. Zij woonden onder meer een deel van de curatorenvergadering bij. Zij hadden een uitnodiging bij zich van Henderson, die op zijn kosten twee studenten uit Kampen een jaar in Schotland wilde laten studeren. Omdat er geen anderen waren, die het Engels voldoende beheersten en in een passende fase van hun studie waren, werd de uitnodiging tenslotte voor Brummelkamps zonen Johannes en Anton aangenomen. Zij verbleven in 1862-1863 bijna een jaar in Schotland en volgden colleges zowel aan de United Presbyterian Hall van de U.P.C. als aan het New College van de Free Church. Ook waren ze present op de synodes van beide kerkgenootschappen in mei 1863. Zij waren naderhand de aangewezen personen om in Nederland Schotse gasten te begeleiden en te tolken.Ga naar voetnoot21. Brummelkamp zelf bezocht Schotland in mei 1865 voor de tweede keer, nu samen met De Cock. Zowel met de U.P.C. als met de Free Church maakten ze nader kennis. Voor de derde keer was hij, samen met Van Velzen, in Schotland in juli 1877 ter gelegenheid van het Pan-Presbyterian Council. Dit bezoek werd niet zo'n succes. Brummelkamp kreeg slechts enkele minuten op een laat tijdstip gelegenheid om te spreken voor een al gehalveerd publiek. Bovendien deed Ph.J. Hoedemaker er als hervormde gedelegeerde nogal lelijk over de Afscheiding en bestempelde die als zonde. Naderhand zette Brummelkamp in De Bazuin een vraagteken bij de noodzaak van het bestaan van zo'n Pan-Presbyterian Council.Ga naar voetnoot22. Uit het bovenstaande blijkt, dat Brummelkamp het contact met buitenlandse kerken op hoge prijs stelde en steeds heeft gestimuleerd. Als een van de eersten in afgescheiden kring heeft hij zelf bezoeken aan kerken in het buitenland gebracht. Zo heeft hij eraan meegeholpen om de Christelijke Gereformeerde Kerk haar plaats te doen innemen in een wereldwijd verband. | |||||||||||||||||||
23.4. De Evangelische AlliantieBrummelkamp noemt zichzelf ergens een volbloed Evangelische Alliantieman. Van het begin af is hij er een sympathisant van geweest. Het ontstaan | |||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||
van de E.A. in 1846 viel in de tijd van Brummelkamps hernieuwd contact met de Reveil-vrienden. Uit die kring sloten Capadose en Elout zich het eerst bij de Alliantie aan. Verder verzorgde J.J.L. van der Brugghen in 1847 de vertaling en uitgave van een boek met brieven over de Alliantie, dat ook door Brummelkamp gelezen werd. De contacten met de Schotse broeders bevorderden zijn enthousiasme; uit de kringen van de U.P.C. waren verschillende mannen, onder wie John Henderson, zeer aktief bij de E.A. betrokken. Bovendien deed zich bij Brummelkamp de invloed gelden van zijn lectuur van Reveil-geschriften, bijvoorbeeld van Merle d'Aubigné over de katholiciteit van de Hervorming.Ga naar voetnoot23. De hoofdgedachte van de Evangelische Alliantie sprak Brummelkamp zeer aan: eenheid van christenen uit verschillende landen en kerkgenootschappen, op een gemeenschappelijke basis, met terzijdelating van onderlinge verschillen. Uitgangspunt was daarbij het gebed van de Here Christus in Joh. 17:21: ‘... opdat zij allen één zijn’. Daarop ziende mag er volgens Brummelkamp bij de protestantse christenen van orthodoxe signatuur een herkenning zijn van elkaar als broeders van één huis. Kerkgenootschappelijk heten ze wel Episcopaals, Presbyteriaans, Wesleyaans, Independent, Methodist of Baptist, maar zij mogen zich als de eerste christenen ‘één hart en één ziel’ voelen. ‘Al komt het volk uit verren lande, 't Harte smelt toch zamen in.’ Hetgeen scheidt is immers minder dan hetgeen verenigt. Wat scheidt, doet dat slechts voor een tijd. Wat verenigt, verenigt voor de eeuwigheid. Het komt aan op ‘eenigheid des harten zonder met het geweten te transigeeren’.Ga naar voetnoot24. Bij de samenwerking in de Alliantie moet men de kerkelijke en dogmatische geschilpunten terzijde laten. Brummelkamp verwijst daarbij naar Fil. 3:15, 16: ‘Zoovelen dan als wij volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen; en indien gij iets anderszins gevoelt, ook dat zal God u openbaren. Doch daar wij toe gekomen zijn, laat ons naar denzelfden regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen’. Wel moet men binnen de Alliantie in de geest der liefde elkaar waar nodig van dwaling kunnen overtuigen en moet wederzijdse bestrijding mogelijk zijn. Maar vooral is ze een gemeenschap, die de verdraagzaamheid wil bevorderen. Brummelkamp spreekt daarom van een vereniging beneden geloofsverdeeldheid. De Alliantie heft niet, zoals modern rationalistisch indifferentisme dat wil, de onderlinge verdeeldheid op. Ze laat die intact, maar wil ondanks die verdeeldheid de in grote lijnen ook bestaande eenheid in haar samenkomsten vorm geven. De verschillen worden niet aan de eenheid opgeofferd, maar er wordt tegelijk toch een terrein geschapen, waarop christenen elkaar kunnen ontmoeten. Daar kan alles wegblijven, wat overigens scheidt. Kleine verschilpunten komen er niet in aanmerking. Brummelkamp beroept zich in dit verband op Calvijns bereidheid om de Augsburgse confessie te ondertekenen.Ga naar voetnoot25. | |||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||
Zo verdedigt hij ook de basis-artikelen van de Evangelische Alliantie, die in negen punten de leerstukken formuleren, waarover de leden de algemene, als evangelisch erkende denkwijze moeten erkennen en vasthouden. De artikelen handelen over:
Er was veel, dat Brummelkamp in de doelstellingen van de E.A. aantrok. Behalve het vorm geven aan eenheid en broederliefde was dat ook het bevorderen van het ‘Evangelisch Protestantisme’ tegenover rationalistisch ongeloof en romanistisch bijgeloof. De E.A. wilde getuigen en strijden tegen dwaling en wereldliefde, in het bijzonder tegen ontheiliging van de dag des Heren. Dat alles had Brummelkamps hartelijke sympathie. Hij zag zeker wel gebreken in de Alliantie maar verblijdde zich over de betoonde eenheid: één | |||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||
geloof, één Geest, één Here. Dat waren voor hem vruchten, die het hart van Gods volk wel moesten verkwikken, een vervulling van Ps. 122:6: ‘Bidt Jeruzalem vrede toe’. Hij zag de E.A. als de liefelijke morgenstond van een komende heerlijke dag. Jarenlang deed men in de afgescheiden kerken mee met de door de E.A. uitgeschreven ‘Week der Gebeden’, elk jaar in januari. De programma's daarvoor werden onder meer in De Bazuin afgedrukt.Ga naar voetnoot29. In Amsterdam werd in 1867 de vijfde algemene vergadering van de Evangelische Alliantie gehouden. Ook Brummelkamp was uitgenodigd aan de voorbereidingen deel te nemen. Op voorstel van Chantepie de la Saussaye aanvaardde men de Confessio Belgica als basis voor de uitnodigingen. Het bestuur van de eerste sectie onder de naam ‘Kerk en Godgeleerdheid’ werd opgedragen aan J.A. Schuurman, A. Brummelkamp, F.H. Gagnebin, J.P. Hasebroek, G.J. Vinke, H.J. Koenen, V.H. Guye en J.W. Jamieson. Tijdens de voorbereidingen ontstond er onenigheid over de toelating van de Groninger hoogleraar Hofstede de Groot. Deze had een referaat toegezegd, maar Brummelkamp maakte bezwaar. Het uitvoerend comité en met name de spil er van, dr. M. Cohen Stuart, was het met hem niet eens. Toen echter van de zijde van de E.A. verklaard werd, dat men de grondslag niet losliet, trok Hofstede de Groot zich eigener beweging terug.Ga naar voetnoot30. Brummelkamp nam met zijn vrouw enthousiast deel aan de vergadering. Zij logeerden bij de weduwe Wormser. Op de voorafgaande zondagavond, 18 augustus, kerkten ze in de hervormde Nieuwe Kerk op de Dam, waar J.J. van Oosterzee preekte. Voor mevrouw Brummelkamp was het de eerste keer sinds 1835, dat ze een hervormde kerkdienst bijwoonde. In de Parkzaal werden de samenkomsten gehouden. Onder anderen hielden Groen van Prinsterer en Van Oosterzee redevoeringen. In de discussies sloten broederlijke liefde en overtuigde oppositie elkaar bij Brummelkamp niet uit. Hij verdedigde vooral tegen een stelling van Van Oosterzee de noodzaak van leertucht. Hij stelde contra-stellingen op, waarover echter door de voorzitter geen discussie werd toegestaan. Buiten de officiële vergaderingen om vond er verder een bijeenkomst plaats van tien heren uit Engeland, Schotland en Noord-Amerika onder leiding van dr. McCosh met een aantal afgescheiden predikanten onder leiding van Brummelkamp. Men vroeg en verstrekte er informatie over de afgescheiden kerken. Dergelijke ontmoetingen betekenden uiteraard een versterking en uitbreiding van de relaties met buitenlandse kerken.Ga naar voetnoot31. Op zondagmiddag 25 augustus werd in het remonstrantse kerkgebouw het avondmaal door ds. J.P. Hasebroek in vier talen bediend voor de Alliantie- | |||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||
vrienden. Ook Brummelkamp en zijn vrouw namen daaraan deel. Brummelkamp kon zich niet anders voorstellen dan dat allerwege een zekere onvoldaanheid moest heersen, wanneer men bij die gelegenheid ook niet met elkaar avondmaal zou vieren. Die tafel is immers niet de tafel van deze of gene gemeenschap, maar van de Here Jezus Christus. Dat sommige episkopaalse broeders apart avondmaal hadden gevierd, werd door Brummelkamp afgekeurd.Ga naar voetnoot32. Intussen werd dit avondmaal-vieren hem door veel afgescheidenen niet in dank afgenomen. De kerkeraad van Amsterdam, waar toen P. van der Sluijs en D.K. Wielenga predikant waren, zond hierover brieven aan Brummelkamp en aan de kerkeraad in Kampen. De predikanten hadden geen bezwaar gehad om enkele buitenlandse predikanten in hun kerkdiensten te laten preken, maar de avondmaalsviering ging hun en hun kerkeraad te ver. Daarin speelde mede een rol, dat de viering in het genoemde gebouw de schijn gaf van geloofsgemeenschap met de Remonstranten. De broeders waren zeer geschokt over dit incident, dat samenviel met enkele omstreden preekbeurten in de Hervormde Kerk en in de Schotse Zendingskerk door ds. J. van Dijk Mzn. en ds. J. Brummelkamp. Men overwoog zelfs zo spoedig mogelijk een synode aan te vragen in verband met de ‘onkerkelijke handelingen’ van verschillende predikanten.Ga naar voetnoot33. De Kamper kerkeraad zat met de kwestie in de maag. De brief van Amsterdam en een nadere schriftelijke verklaring van Brummelkamp waren ter tafel. Men gevoelde het bezwarende van de zaak, daar de Alliantie-vergadering op basis van de Nederlandse Geloofsbelijdenis was samengeroepen en er toch personen van allerlei richting aan het avondmaal hadden deelgenomen. De kerkeraad besloot dit in een door ds. W.H. Gispen op te stellen brief als een onkerkelijke handeling af te keuren. Het ambtelijk toezicht en de eventuele tucht ontbraken er immers volledig. De kerkeraad wilde echter niet verder gaan en er geen censuur over uitoefenen. Bovendien achtte hij het buiten zijn competentie om eventuele maatregelen tegen een docent te nemen. In Amsterdam was men hier niet tevreden mee, maar nadere correspondentie bracht de zaak niet verder. De Amsterdamse kerkeraad besloot tenslotte de zaak te laten rusten.Ga naar voetnoot34. In Kampen gaf het gebeurde nog een forse nagalm. G. Vos, die juist om andere meningsverschillen met veel lawaai zijn ouderlingenambt had neergelegd, diende met dertien anderen bezwaren in tegen Brummelkamp, omdat hij met volgelingen van Arminius het avondmaal had gevierd. De briefschrijvers meenden, dat Brummelkamp niet meer in de Kamper gemeente zou mogen preken. De kerkeraad verklaarde opnieuw de daad zelf af te keuren, maar geen termen te hebben om leden, die verklaarden zulks met een onergerlijk geweten voor de Here gedaan te hebben, en hartelijk met de gereformeerde leer verenigd te zijn, hierover kerkelijk te straffen. Dit temeer, om- | |||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||
dat de NGB de basis voor de conferentie was geweest en het avondmaal zeker niet op grond van de remonstrantse leer, maar alleen in een remonstrants gebouw gehouden was.Ga naar voetnoot35. Brummelkamp zelf voelde zich in deze kwestie geheel gerust. Hij beriep zich in dergelijke situaties op zijn goed geweten voor God. Hij vond ook, dat men elkaar in dezen niet moest oordelen. Hier gold slechts het apostolische: die ertoe gekomen is, die geniete het met de aanzittenden, in de geest van de Owens, Baxters, Erskines, Whitefields, enz.Ga naar voetnoot36. Ondanks de bezwaren vond Brummelkamp de vrijmoedigheid om in zijn rectorale oratie van december 1867 de Evangelische Alliantie te verdedigen en iets over haar Amsterdamse vergaderingen te vertellen. Hij had er vele mannen ontmoet, die erkende strijders voor Gods waarheid waren. Het moderne ongeloof werd er bestreden. Zonder verloochening van zijn kerkelijk standpunt zag Brummelkamp er een voorproef in van de heerlijke toekomst, wanneer het zal zijn: één kudde, één herder. Brummelkamp had met zijn oratie over de E.A. een bijzondere bedoeling. Dit blijkt uit wat hij er in 1874 over schreef in een brief aan A.C. van Raalte. Brummelkamp was van mening, dat doop en avondmaal boven de kerkelijke dissensus stonden. In 1867 had hij dat daadwerkelijk getoond door het avondmaal te vieren in de kring van de E.A.. In de herfst van 1873 nam hij vervolgens graag de gelegenheid waar om zijn visie ook ten aanzien van de doop in praktijk te brengen. Hij doopte in Doorn enkele kinderen van godvrezende ouders, die niet die tot de afgescheiden gemeente behoorden. De classis Amersfoort klaagde hem daarover aan bij de kerkeraad te Kampen. Deze was echter van oordeel, dat deze doopsbediening niet in strijd was met enige kerkordelijke of reglementaire bepaling. Naar aanleiding hiervan wilde Brummelkamp - met opzettelijke verzwijging van de doopkwestie - de achterliggende visie aan de orde stellen: de onderlinge erkenning van alle gelovigen als broeders, met daarlating van hetgeen de denominaties van elkaar scheidde. God werkte zijns inziens krachtig met zijn Geest in de verschillende ‘benamingen’ van hen, die het in de grote beginselen der Reformatie eens waren. Daarom rustte het alleen op kleingeestig misverstand, wanneer de gelovigen elkaar niet behandelden als kinderen van hetzelfde huis. Die gedachte zag Brummelkamp op schone wijze verwezenlijkt in de Evangelische Alliantie. Zijn rectorale oratie op 6 december 1873 was geheel aan haar gewijd. Hij vertelde, hoe de Alliantie was ontstaan en zich vervolgens had ontwikkeld. Hij besprak haar basis en doelstelling en ging vooral in op de leidende ideeën over eenheid en gemeenschapsoefening. Zo gaf hij aan de E.A. in afgescheiden kringen meer bekendheid.Ga naar voetnoot37. In zijn laatste levensjaar heeft Brummelkamp nog eenmaal uitvoerig over de Evangelische Alliantie geschreven in De Bazuin. Vroeger was hij ‘volbloed | |||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||
met haar ingenomen’, maar nu niet meer. De oorzaak daarvan lag in de gang van zaken op de algemene vergadering in Kopenhagen in 1884. Daar was een behoorlijk geformuleerde resolutie voorgesteld, waarbij de E.A. zich zou stellen tegen alle rechtstreekse of zijdelingse ondermijning van de inspiratie der Heilige Schrift. Wat zich in 1867 in de positiekeus van Cohen Stuart al enigszins had aangekondigd, zette zich nu in Kopenhagen door. Men wilde niet op de resolutie ingaan. Zo dreigde het uit te lopen op loslating van het statuut van de negen artikelen. Brummelkamp zag dit als een breuk met de oorspronkelijke koers van de Alliantie, die juist de leer van de goddelijke ingeving van de Heilige Schrift steeds had vooropgesteld. Voor hem zou de consequentie daarvan zijn, dat men zich aan haar zou moeten onttrekken. Zover is het niet gekomen. In mei 1888 verzekerde de Nederlandse Alliantie-vertegenwoordiger F. van Bijlandt in persoonlijke correspondentie met Brummelkamp, dat de Alliantie beslist niet van haar grondslag was afgegaan. In september van dat jaar, na Brummelkamps dood, bevestigde een Alliantie-vergadering in Berlijn dit nog eens uitdrukkelijk.Ga naar voetnoot38. In Brummelkamps deelname aan en schrijven over de Evangelische Alliantie komt hij wel ten voeten uit voor ons te staan: een man, die in onbekommerde christelijke vrijheid een omstreden positie innam. Ook een man, voor wie de eenheid en broederlijke gemeenschap van de christenen een hoge prioriteit had. Die om aan die gemeenschap gestalte te geven, in zijn enthousiasme en idealisme wel eens verder ging dan op langere termijn aanvaardbaar was. Daarin waren elementen, die positief te waarderen zijn.
| |||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||
Daarnaast moeten we echter de volgende kritische notities plaatsen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
23.5. OpwekkingsbewegingenBrummelkamp heeft altijd grote sympathie gehad voor opwekkingsbewegingen, meer dan zijn collega's aan de Theologische School en dan veel afgescheiden predikanten. Daarin manifesteerde zich de invloed van het Reveil en ook de belangstelling voor de persoonlijke vroomheid, die hij van huis uit had meegekregen. In De Bazuin nam hij uitvoerige verslagen op van opwekkingsbewegingen en bidstonden om uitstorting van de Heilige Geest, die in de Verenigde Staten en in Engeland plaatsvonden. Vooral Schotland was zijn lichtend voorbeeld. Sinds de grote zendingsconferentie in Liverpool in 1860 werd vanuit de Evangelische Alliantie ieder jaar opgeroepen tot de zogenaamde ‘Week der Gebeden’ in de maand januari. Brummelkamp zorgde er jaar in jaar uit voor, dat oproep en programma in De Bazuin werden opgenomen. Er zijn geen gegevens, waaruit blijkt, in welke mate de afgescheiden kerken daaraan hebben deelgenomen. Brummelkamp sprak in 1861 van ‘algemeene goedkeuring’ en ‘behoorlijke deelneming’ ondanks het ongewone. Voorname aandachtspunten waren in de bidstonden: het gebed om vervulling met de Heilige Geest; om wedergeboorte en bekering; om zegen over het zendingswerk; om eenheid van alle ware christgelovigen.Ga naar voetnoot39. In 1876 en 1877 kreeg de aandacht voor geestelijke opwekking een nieuwe impuls. Evenals bijvoorbeeld A. Kuyper is Brummelkamp namelijk een tijdlang enthousiast geweest over de zogenaamde Brighton-beweging. Daaraan was de naam verbonden van de rijke Engelse fabrikant Pearshall Smith. Deze begon in 1874 meetings te houden, waarin met grote nadruk werd aangedrongen op levensheiliging. Uit verschillende geschriften raakte Brummelkamp daar nader mee bekend. In 1875 werden onder invloed van Pearshall Smith ook in Nederland meetings gehouden, in Neerbosch en Leiden. | |||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||
Vandaaruit waaierde de beweging verder uit. Er waren samenkomsten in Amsterdam, Zwolle en Brussel en opnieuw in Neerbosch. Brummelkamp woonde die in Amsterdam van 30 mei tot 1 juni 1876 en die in Brussel van 10-12 april 1877 persoonlijk bij. De samenkomst in Brussel werd besloten met een avondmaalsviering.Ga naar voetnoot40. In De Bazuin gaf Brummelkamp nadere informatie en een positieve beoordeling van de beweging. Pearshall Smith wilde bevordering van de schriftuurlijke heiligmaking. Daarin bracht hij niets nieuws, maar Brummelkamp was onder de indruk van de machtige stroom van de Geest, die zich daarbij openbaarde. Het doel van de beweging was: door de genade van de Heilige Geest niet zozeer een tijdelijke opwekking te verkrijgen, maar een blijvend hoger niveau voor het geestelijk leven van de gemeente. Dogmatische en kerkrechtelijke geschilpunten konden buiten beschouwing blijven. Persoonlijk moest men biddend de vraag beantwoorden: is ons inwendig leven, wat het zijn moet naar Gods Woord? Verder moest men nadenken over de heiligmaking: welke beletselen zijn er en welke middelen kan men daartegen gebruiken? Het was een beweging, gericht op de praktijk der godzaligheid, waarin men verlevendiging van het geestelijk leven zocht temidden van verdeeldheid en geesteloosheid.Ga naar voetnoot41. Brummelkamp benadrukt: wij willen niets nieuws. Hij wijst ook het verwijt van Remonstrantisme af. Het zich zo maar toeëigenen van het grote heil in Christus is op gereformeerde bodem niets nieuws. Het doopformulier zegt in het dankgebed immers: ‘dat Gij ons (...) door uw Heiligen Geest tot lidmaten van uw eniggeboren Zoon, en alzo tot uw kinderen aangenomen hebt’. Daar wordt ook over onze toewijding aan de Here onvoorwaardelijk gesproken. Brummelkamp roept op om de in Christus ontvangen rijkdom te zien en te gebruiken. Wie dat weigert is als een effekten-bezitter, die geen weet heeft van coupons-knippen.Ga naar voetnoot42. De Brighton-beweging roept evenzo op om al Gods genade aan te nemen en zich erin te verlustigen. Brummelkamp is blij met deze beweging. Hij wijst op Gods kennelijke zegen, die men er ondervindt. De samenkomsten zijn meermalen machtig en aangrijpend. Men proeft er de overgave aan Christus en de machtige werking van de Geest. Uit bepaalde dingen wil Brummelkamp geen leerafwijkingen of erbarmelijke exegeses voortspinnen. Zijns inziens kan de beweging slechts werk van de Geest zijn, waarvoor men de Here mag danken.Ga naar voetnoot43. In de loop van 1876 nam Brummelkamp, evenals anderen, enige afstand van de Brighton-meetings. Waar de Here een kerk bouwt, daar bouwt de satan een kapel, zo schreef hij. Uit Brighton was steeds verzekerd: wij maken geen inbreuk op enig leerstuk. Maar één van de leiders in Nederland, ds. P. Huët, hield zich daar niet aan. Deze bestreed de leer van de uitverkiezing als een ‘monstrueuze misvatting’ en propageerde een vorm van semipelagianisme. Daar moest onder anderen Brummelkamp niets van hebben. Hij achtte het zijn plicht om van de samenkomsten van ds. Huët en van dr. H.E. Faure weg | |||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||
te blijven. Hij wilde niet de schijn op zich laden, dat ook hij onder die vlag wilde zeilen of zo'n anti-gereformeerde standaard opheffen. Vandaar in 1878 zijn conclusie, dat men tegen de conferenties moest waarschuwen en zich eraan onttrekken.Ga naar voetnoot44. Tegelijk liet Brummelkamp echter het goede uit de beweging niet los. Op de Noord-West Veluwe en in Zeeland werden samenkomsten gehouden, waaraan ook afgescheidenen meededen. Brummelkamp moedigde hen aan het goede dat van de Here kwam, niet door incidenten als met Huët en Faure te laten verstikken. Ook moesten ze het terrein niet prijsgeven aan verkeerde toon-gevers. In Varsseveld en omgeving wist Brummelkamps leerling J.F. Bulens met anderen het revival in goede banen te leiden. Brummelkamp verheugde zich over de daarin geopende deur. Eeuwenlang waren de samenkomsten van 1 Kor. 14:31-40 bijna verdwenen. Slechts hier en daar functioneerden nog gezelschappen. De meetings waren nu een nieuw teken van leven in de gemeente. Men moest ze bezoeken, het kwade erin bestrijden en het goede opkweken en bevorderen.Ga naar voetnoot45. De belangstelling van Brummelkamp voor de Brighton-beweging stond in een breder kader. In het algemeen was hij telkens bijzonder geïnteresseerd, wanneer er sprake was van opwekkings-bewegingen. Hij betoonde zich gevoelig voor aktuele verschijnselen in het geestelijk leven. Waar anderen vaak een kritische en gereserveerde houding aannamen, was hij geneigd, zeker aanvankelijk, de revivals positief te waarderen. Daarmee hield hij bij de afgescheiden kerken de deur open voor geestelijke bewegingen van niet-Nederlandse oorsprong, die zich aandienden langs ongewone kanalen. | |||||||||||||||||||
23.6. De zendingsfeestenIn 1863 werd in Wolfheze het eerste Evangelisch-Nationaal Zendingsfeest gehouden, georganiseerd door O.G. Heldring, S.H. Buytendijk en T.M. Looman. In zekere zin was dit een voortzetting van het jaarlijkse zendingsfeest van de Broedergemeente in Zeist, dat voor veel Reveil-mensen een ontmoetingsdag betekende. Naar het nationale feest in Wolfheze kwam echter een veel groter publiek: de eerste keer ongeveer 10.000. Het groeide uit tot een toogdag van de kerkelijk meelevende protestanten, met uitzondering van de ‘modernen’. In de volgende jaren werd het zendingsfeest met veel succes gecontinueerd. Daarnaast ontwikkelden zich ook een Noorder- en een Zuider-zendingsfeest, waarin het christelijk-gereformeerd element sterker schijnt te zijn geweest. Deze participatie kwam echter wat later op gang, | |||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||
omdat er van meet af aan onder de afgescheidenen een groot vooroordeel tegen het zendingsfeest bestond. De Cock maakte er bijvoorbeeld bezwaar tegen in De Bazuin. Hij vond, dat het woord ‘evangelisch’ in een ‘te elastieken zin’ gebezigd werd.Ga naar voetnoot46. Brummelkamp daarentegen was enthousiast. Met ‘onuitsprekelijk genot’ maakte hij het feest in Wolfheze mee. Hij was er met zijn hele gezin en ontmoette er vele vrienden. Het gaf hem een vreugde, die hij vergeleek met die in de dagen van de Afscheiding en met die over de vrijmaking der slaven. Hooggestemd was hij over de grote belangstelling voor de zaak van de zendings-prediking. Met daarlating van bestaande verschillen, was men in Wolfheze verenigd in de grote gedachte: ‘Predikt het Evangelie aan alle creaturen’. Uit afgescheiden kring traden Brummelkamp zelf, zijn schoonzoon ds. J. van Andel en ds. W. van der Kleij uit Tiel als sprekers op.Ga naar voetnoot47. Brummelkamp was blij vooral met de zich hier manifesterende eenheid van christenen, die kerkelijk gescheiden leefden. ‘Daar bleek het bij den aanvang, dat noodeloze scheidsmuren vielen.’ Hij hoopte, dat dit het begin was van een ander en beter tijdperk, een tijd van vereniging. Er waren bezwaarde broeders die half valse, half zuivere tonen in deze feesten vreesden. Maar Brummelkamp vond, dat men moest zoeken naar de punten van vereniging. Heerlijk was het immers om weer samen te kunnen zingen en bidden. Hij vond het evenzeer geoorloofd daaraan deel te nemen als men vroeger gezelschappen van godvrezenden hield. Ook ging er een krachtig getuigenis van uit tegenover de wereld.Ga naar voetnoot48. Zoals gezegd bestonden er bij de christelijk-gereformeerden nogal bezwaren tegen de zendingsfeesten. Slechts zelden trad uit hun kring iemand als spreker op. Pas na verloop van tijd veranderde dat. Brummelkamp liet zich intussen van deelname niet weerhouden. Zelfs maakte hij jarenlang, zeker sinds 1877, deel uit van de organiserende ‘Hoofdcommissie’.Ga naar voetnoot49. Ten aanzien van de samenwerking in de zendingsfeesten nam Brummelkamp dus een gelijke positie in als met betrekking tot de Evangelische Alliantie. Verschillende elementen uit de daar gegeven kritische evaluatie zijn ook hier van toepassing. Daarbij valt echter nog het volgende aan te tekenen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
23.7. Brummelkamps oecumenische gezindheidBrummelkamp wordt in de literatuur terecht gekenschetst als een bij uitstek ‘oecumenisch’ figuur, met naar alle kanten een ruime blik en een open hart. Het is de moeite waard, op dit aspekt van zijn persoon en arbeid nader in te gaan. In De Bazuin van 1856 gaf Brummelkamp een uitvoerig citaat van Th. Chalmers, waar hij het innig mee eens was. Chalmers verheugde zich - het was in 1843 - over de geestelijke eenheid van de evangelische christenen van verschillende signatuur. Zij moesten volgens hem niet ieder op zichzelf blijven staan, maar een hartelijke broederlijke gemeenschap met elkaar onderhouden. Het was tijd voor alle gelovige christenen, die de zuivere leer waren toegedaan, om zich om een algemene banier te scharen tegenover nieuwe vormen van antichrist en pausdom. Volgens Brummelkamp moesten christelijke gemeenten, die in één land en één stad naast elkaar stonden, broederlijke gemeenschap oefenen. Hij citeerde ook Merle d'Aubigné over eenheid ondanks kerkelijke verschillen. Merle waarschuwde voor verabsolutering en voor een toeschrijven aan de zichtbare kerk van wat alleen aan de onzichtbare kerk toekomt.Ga naar voetnoot50. Brummelkamp was het hiermee van harte eens: ‘Tot de Algemeene Christelijke Kerk behoort de ware Christen altijd; maar zijn Kerkgenootschap niet altijd; en waar een kerkgenootschap als zoodanig, de Christelijke Kerk verlaat, kan de ware Christen niet tot dat afgevallen lichaam terug keeren; wel kan dat Kerkgenootschap tot de Christelijke Kerk weerkeeren en daarmede ook tot ons, die het zuivere standpunt bewaarden.’ Hij schreef ook, dat de christelijk-gereformeerden niet de christelijkheid van andere kerken wilden loochenen. De tegenstelling tussen lutherse en gereformeerde kerken had genoeg aangetoond, dat het ‘L'église c'est moi’ onhoudbaar was. Verschil in kerkgemeenschap betekende dan ook zeker niet een elkaar buitensluiten uit het koninkrijk der hemelen. Integendeel: Brummelkamp verlangde naar | |||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||
een unie van protestantse kerkgenootschappen. Dat zou niet eenvoudig zijn. Met sommigen wenste hij slechts conferenties. Met anderen zou hij wel avondmaals-gemeenschap en wederzijdse beroepbaarheid willen.Ga naar voetnoot51. In de Nederlandse situatie wilde Brummelkamp er aan vasthouden, dat de christelijk-gereformeerden met de gereformeerden in de Hervormde Kerk één geheel vormden, deel van dezelfde gezindheid en staande op dezelfde grondslag. Daarom was hij een voorstander van voorzichtigheid in de polemiek en van zoveel mogelijk samenwerking. Ook al kon men nog niet terstond één ‘kerkvorm’ hebben, men kon toch bijvoorbeeld alvast samenwerken in één school. Hij had er ook geen moeite mee om iemand als ds. Ph. van Ronkel de broederhand te reiken en een zegen af te smeken over zijn evangelieprediking in de Hervormde Kerk. Evenzo achtte hij het mogelijk een dwalende broeder als ds. P. Huët toch - in tegenstelling tot wat Luther deed en in navolging van Calvijn - ‘broeder’ te noemen. Zo deed immers ook Paulus tegenover de Galaten, hoewel ze zich lieten meeslepen door een ‘ander evangelie’. Uit alles blijkt, dat Brummelkamp over de gemeenschapsoefening met christenen buiten de eigen kerkelijke kring zeer ruime opvattingen had.Ga naar voetnoot52. Uiteraard kwamen nu en dan ook de grenzen van de door Brummelkamp bepleite ruimte ter sprake. Hij is heel zijn leven een overtuigd afgescheidene geweest. Dat was voor hem geen ondergeschikte en alleen formeel-organisatorische kwestie. Hij wees erop, hoe voor menigeen in 1834 en volgende jaren de afscheiding een ‘tweede bekering’ was. Het ging immers om een diep ingrijpende beslissing coram Deo. Het kerkelijk vraagstuk was voor Brummelkamp een voluit religieuze kwestie, wortelend in het persoonlijk geloof. Bovendien was hij tot geen compromis bereid, waar fundamentele stukken van de christelijke belijdenis in geding waren.Ga naar voetnoot53. Daarom is hij uiteindelijk ook niet bang om grenzen te stellen aan de mogelijkheden tot samenwerking. Zo kritiseert hij de Nederlandsche Protestantsche Unie, opgericht in 1856. Hoe zou bijvoorbeeld O.G. Heldring ‘broeder’ kunnen zeggen tegen Rutgers van der Loeff? Dergelijke vergaderingen hebben wel iets aantrekkelijks. Maar men kan er welwillend als broeders voorkomende mensen ontmoeten, die toch vallen in de termen van Gal. 1:8, 9 en 2 Joh.: 10, 11. Hoe zou men dan trouw kunnen blijven? Is het naar Spr. 6:28 niet roekeloos, zich te wagen onder de vijanden? Wie zich eenvoudig aan Gods Woord houdt, kan volgens Brummelkamp in zulke situaties geen ‘broeder’ zeggen. Een verbond met een verwaterd protestantisme is onmogelijk. De N.P.U. is een ‘société d'admiration mutuelle’, geen verbond, dat de Here welbehaaglijk is. Ten onrechte gaat men uit van de wederzijdse erkenning als broeders in Christus. Daaraan toegeven is bevestiging van een leugen. Wie in kerkelijke positie en strijd eerlijk wil zijn, kan daaraan niet meedoen - zo hield Brummelkamp de hervormde broeders voor.Ga naar voetnoot54. Evenzo reageert Brummelkamp ten aanzien van het China-comité in 1856. Men wil daar door de deelnemers de broederschap in Christus erkend heb- | |||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||
ben. Maar dat kan alleen ten koste van Gods eer en waarheid. Zo treden later op een vergadering van de Gustaaf-Adolf-Vereniging een moderne, een ‘Groninger’ en een orthodoxe spreker op. Aan het adres van de laatste schrijft Brummelkamp: wat heeft het stro of het kaf met het koren van doen? Daarom vindt hij ook het meedoen van Hofstede de Groot aan de Evangelische Alliantie-vergadering in 1867 onaanvaardbaar. Is het niet erg ‘exclusief’ om hem te weren? Zeker, maar het evangelie en de Here Jezus zijn ook ‘exclusief’! Wie zijn volgeling wil zijn, moet van buitensluiten willen weten. Er bestaat geen vereniging zonder buitensluiting.Ga naar voetnoot55. Op soortgelijke wijze reageerde Brummelkamp op de internationale conferenties, die in Wezel (1868), Emden (1871) en Zeist (1872) gehouden werden. Ze kwamen voort uit de herdenking van het Convent te Wezel in 1568 en de Synode te Emden in 1571. Brummelkamp is wel in Wezel geweest. Maar het irriteerde hem, dat men er geen kritisch geluid naar het heden toe wilde horen. Daarom zag hij van verder meedoen af. Hij zou er als gereformeerd belijder worden gedemoraliseerd of er als spelbreker in een broederlijk samenzijn worden beschouwd.Ga naar voetnoot56. Uit een en ander blijkt, dat voor Brummelkamp twee faktoren in de christelijke gemeenschapsoefening buiten eigen kring van belang zijn: 1. Er moet een voldoende mate van overeenstemming in het geloof zijn. 2. Er moet vrijheid van kritisch spreken zijn. | |||||||||||||||||||
23.8. EvaluatieIn Brummelkamps leven en werken is zijn ‘oecumenische’ instelling, de ruimdenkendheid waarmee hij niet-afgescheiden christenen tegemoet trad, een van de meest opvallende aspekten geweest. Door de een werd en wordt hij daarom geprezen, door de ander daarentegen gekritiseerd. De vraag dringt zich op, of deze ‘oecumenische instelling’ in woord en daad vruchtbaar is geweest voor de bevordering van een gereformeerd oecumenisch besef en een dito praktijk. Was zijn visie houdbaar en constructief? Ten antwoord daarop het volgende.
| |||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||
|
|