Anthony Brummelkamp (1811-1888)
(1988)–Melis te Velde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |||||||||||
10. Diakonaat en landverhuizingBrummelkamps arbeid ter bevordering van de landverhuizing is een van de bekendste facetten van zijn publieke optreden geweest. In talloze publikaties is zijn aandeel in de landverhuizersbeweging ter sprake gebracht. Wij zullen in dit hoofdstuk dit werk nader schetsen. Daarbij willen we vooral laten zien, hoe Brummelkamps bemoeiingen met de emigratie tegen een diakonale achtergrond hebben gestaan. | |||||||||||
10.1. Diakonaat in ArnhemIn zijn Arnhemse tijd heeft Brummelkamp veel aandacht gegeven aan het diakonaat. Hij toonde zich daarin een sociaal bewogen man, tegelijk nuchter en praktisch en met een gezonde dosis zakelijk inzicht. In de kerkeraadsvergaderingen sprak men veel over maatregelen ter bestrijding van de armoede, die op vele gezinnen in de gemeente drukte. Brummelkamp drong er steeds op aan, dat men de behoeften in de gemeente en de daarin ontvangen hulp systematisch zou inventariseren. Toen dit niet van de grond kwam, maakte hij tenslotte zelf zo'n inventarisatie. In de economisch zeer moeilijke jaren 1845 en 1846 bezocht hij samen met Van Raalte een aantal gezinnen en deed onderzoek naar de noden en naar de mogelijkheden tot hulpverlening. Sterk keurde de kerkeraad het gebruikmaken van de lommerd ofwel bank van lening af. De diakenen probeerden de mensen niet alleen met geld te helpen, maar ook in natura: aardappelen, steenkolengruis, kleding, brood en meel, kool en tonnen om ze in te maken. Ook stimuleerde men de particuliere weldadigheid, in het bijzonder die van de ambtsdragers zelf.Ga naar voetnoot1. Bij deze arbeid stuitte Brummelkamp steeds op het probleem, dat de diakonale ondersteuning de mensen niet echt verder hielp. Herhaaldelijk wees hij erop, dat men de armen niet aan het regelmatig ontvangen van geld moest wennen. Gezonde bedeelden werden aangespoord om werk te gaan zoeken. Ook hielp de diakonie sommigen op weg naar een vaste nering: sajet om te breien, een mangel om voor anderen te kunnen wassen, startkapitaal voor een vishandeltje of een kleermakerij, hout voor een schrijnwerker en dergelijke. Steeds weer werden er middelen besproken om aan de armen een blijvende broodwinning te verschaffen. Uit alles blijkt, dat Brummelkamp en Van Raalte, elkaar wederzijds stimulerend, een open oog hadden voor de noden van de armen. Zij zagen daarbij ook verder dan de eigen kring. Meer dan eens organiseerde Brummelkamp een kollekte voor behoeftigen elders. Hoe langer hoe meer begon echter de economische situatie in Nederland hem te beklemmen. Gezonde mensen | |||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||
moesten toch hun eigen levensonderhoud kunnen verdienen? Alle pogingen daartoe faalden. Dat gaf hem en Van Raalte een voortdurend gevoel van onmacht.Ga naar voetnoot2. De armoede werd vooral nijpend, toen in de vochtige zomer van 1845 een aardappelziekte de oogst decimeerde. Brummelkamp en Van Raalte namen in overleg met de kerkeraad het initiatief om in heel Nederland op te roepen tot een dag van vasten en bidden. In de nieuwsbladen lieten ze een bewogen oproep plaatsen om dinsdag 26 augustus daartoe af te zonderen. Het was juist in die dagen, dat ze in contact kwamen met een landverhuizer uit eigen kring, Alexander Hartgerink uit Neede, een ontmoeting, die grote gevolgen had.Ga naar voetnoot3. | |||||||||||
10.2. LandverhuizersAlexander Hartgerink kwam eind augustus 1845 bij Brummelkamp op afscheidsbezoek. Hij stond op het punt om via Rotterdam naar Noord-Amerika te vertrekken. Met name in de Gelderse Achterhoek had men de laatste jaren veel over landverhuizing nagedacht en gesproken, ook in afgescheiden kringen. Brummelkamp had veel connecties in deze regio en wist van de beweging, die er gaande was. Maar pas het gesprek met Hartgerink wekte bij hem het besef, dat in de landverhuizing wellicht een oplossing gelegen was voor de uitzichtloze armoede van velen in Nederland. In diakonale en pastorale bewogenheid stond hij open voor alle deugdelijke redmiddelen voor de armen. In het gesprek met Hartgerink sprong er een vonk over. Hij sprak met hem af, dat hij na een jaar verblijf en onderzoek aan de overzijde van de oceaan, aan hem uitvoerig verslag zou doen van zijn bevindingen als landverhuizer. Brummelkamp hoopte dan met die informatie zijn winst te kunnen doen. Intussen spanden Brummelkamp en Van Raalte zich in de moeilijke wintermaanden van 1845 op 1846 nog meer dan tevoren in om in de noden van hun behoeftige gemeenteleden te voorzien.Ga naar voetnoot4. | |||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||
In het voorjaar van 1846 kwam de zaak van de landverhuizing in een stroomversnelling. Door de gunstige berichten, die men ontving van verwante en bevriende pioniers in Amerika, groeide bij velen het voornemen ook te emigreren. Meer dan eens kwamen er Achterhoekse afgescheidenen in Arnhem om op doorreis afscheid te nemen van hun kerkelijke leidsman Brummelkamp. In de gemeenten van Arnhem en Velp werd het idee van landverhuizing druk besproken. Steeds meer mensen namen het besluit om arbeid, brood en vrijheid te zoeken in Noord-Amerika. Toen het er zo voor stond, bleven Brummelkamp en Van Raalte niet langer aan de kant staan. Na ‘lange en bange strijd’ besloten zij aan de beweging mee leiding te geven. Ze waren overtuigd, dat de landverhuizing bezig was een ‘allesomvattende zaak’ te worden. Ze vonden het hun roeping om niet te wachten tot ‘de dijk gebroken’ en de emigratie een wilde stroom geworden was. Zij zagen daarin een pastorale taak: dat de christen-emigranten niet in Amerika her en der verstrooid zouden raken en zo geestelijke schade zouden oplopen. Alleen daarom al was hun aktiviteit in dezen een geestelijke en kerkelijke noodzaak.Ga naar voetnoot5. | |||||||||||
10.3. OrganisatieBegin april 1846 besloot men in Arnhem onder leiding van Brummelkamp een ‘Vereeniging van Christenen voor de Hollandsche Volksverhuizing naar de Vereenigde Staten in Noord-Amerika’ op te richten. Men wilde in verenigingsverband een kolonie in Amerika stichten. Met giften en gedeponeerde voorschotten moest land worden aangekocht en zouden tevens hulpbehoevenden worden geholpen te emigreren. Zowel in de kolonie als in het vaderland zou er een bestuurscommissie zijn en een administratie worden bijgehouden. De commissies zouden evenwel geen kerkelijk of wereldlijk gezag uitoefenen. De kolonie zou zoveel mogelijk christelijk zijn door het aannemen en overhelpen van christen-landverhuizers.Ga naar voetnoot6. De statuten van de vereniging werden op 15 april 1846 in een vergadering ten huize van Brummelkamp goedgekeurd. Daar was een groot deel van de | |||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||
afgescheidenen uit Velp, Arnhem en Oosterbeek aanwezig en verder broeders uit Genemuiden met nog verschillende niet-leden. Men besloot publiciteit aan de vereniging te geven om zo te kunnen bijdragen aan een goede kanalisatie van de landverhuizersbeweging. Met veel mensen stond Brummelkamp in deze dagen in correspondentie over de landverhuizing. Onder anderen gaven O.G. Heldring en J. de Liefde hun oordeel over de plannen. Op 17 april 1846 zond Brummelkamp een kopie van de statuten aan Groen van Prinsterer. Hij hoopte, dat de ‘Christelijke Vrienden’ er in Amsterdam in hun vergadering van 22 april nader over zouden spreken. Dit gebeurde inderdaad. Zij hadden veel bezwaren. Naar Amerika gaan werd door de meeste vrienden beschouwd als een motie van wantrouwen tegen de Nederlandse regering. Zij meenden eerst alles te moeten doen om voor een kolonisatie in Oost-Indië toestemming te krijgen. Scholte en Heldring gingen daarover in Den Haag praten met de minister van koloniën. Maar Brummelkamp en zijn vereniging wachtten de uitslag daarvan niet af. Het was immers al te laat om de reeds vloeiende stroom nog om te buigen naar een land, waar een kolonisatie nog in geen enkel opzicht was voorbereid. De reiskosten waren hoog, grond was niet zo maar beschikbaar en op het gebied van school en kerk zou men er met dezelfde regering te maken hebben als in het vaderland en niet op vrijheid hoeven te rekenen.Ga naar voetnoot7. Op 28 mei 1846 vertrokken vanuit het Arnhemse kerkgebouw twee families op kosten van de vereniging als wegbereiders naar Amerika. Een week later vertrok de student en diaken R. Sleijster met dezelfde opdracht, vergezeld van een paar Varsseveldse families. Het grote werk begon op gang te komen. Brummelkamp en Van Raalte gaven aan de pioniers een brief mee ‘Aan de Geloovigen in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika’, gedateerd 25 mei 1846. Ze schetsten daarin de bestaande nood in Nederland en deden een klemmend beroep op de christenen aan de overzijde om hen met geld en goede raad te helpen. Waarschijnlijk kregen andere emigranten eveneens gedrukte exemplaren van de brief mee. Het was de bedoeling, dat hij in Amerikaanse nieuwsbladen werd afgedrukt. Deze brief, vrijmoedig geschreven vanuit een sterke overtuiging, heeft inderdaad effekt gehad en in Amerika sympathie gewekt voor de zaak van de Nederlandse christelijke landverhuizing.Ga naar voetnoot8. | |||||||||||
10.4. Publieke verantwoordingDe brief aan de gelovigen in Noord-Amerika bevatte een onomwonden kritiek op de sociaal-economische situatie in Nederland. Hij zou impliciet als | |||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||
een requisitoir tegen de regering kunnen worden opgevat. Het publiek uiten van kritiek op de overheid werd in die tijd veelal nog als revolutionair ervaren. Daarom wilden Brummelkamp en Van Raalte hun oordeel over de situatie in Nederland niet in Amerika bekendmaken, zonder er ook in het vaderland zelf mee voor de dag te komen. Zo publiceerden zij in juni 1846 een boekje onder de titel Landverhuizing, of waarom bevorderen wij de volksverhuizing en wel naar Noord-Amerika en niet naar Java? Ze gaven daarin een uitvoerige verantwoording van hun aktiviteiten ten behoeve van de landverhuizing. Op een bewogen, maar gematigde toon gaven ze een kritische analyse van de economische nood. Ze noemden daarbij de volgende punten.
De gevolgen van dit alles waren: ondermijning van de samenleving, verdrukking, achteruitgang van opvoeding en onderwijs, zedeloosheid onder andere onder de jeugd. Mensen moesten zich begeven in allerlei ‘gewetensbesmettende affaires’ en soms oneerlijke kunstgrepen toepassen om zich maatschappelijk staande te houden. In alle nood die zo ontstaan was, zagen Brummelkamp en Van Raalte de slaande hand van God. Zijn straf was het, mede vanwege de geestelijke afval en de slapheid inzake de kerk. Ondanks de nood bekeerde het volk zich niet tot God. Integendeel, in Nederland was er geen volle vrijheid voor kerk of christelijke school, maar vervolging en verachting van de ware Gereformeerden. Vanuit deze maatschappij-kritiek wezen Brummelkamp en Van Raalte de emigratie naar Noord-Amerika aan als de enige weg om te voorzien in de dringende behoeften van vele duizenden. Als motto drukten zij voorin hun brochure Gen. 1:28a en Gen. 3:19a af: ‘Wees vruchtbaar en vermeningvuldig en vervul de aarde’ en ‘In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten’.Ga naar voetnoot9. Vooral de tweede tekst speelde in hun betoog een grote rol. Er behoorde voor gezonde mensen een direkte samenhang te zijn tussen werken en eten. Waar die in Nederland was verbroken, maar elders hersteld kon worden, mocht een christen zich tot emigratie geroepen voelen. Een roeping voor | |||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||
zichzelf, om lichaams- en zielskrachten aan God toe te wijden. Een roeping om als huisvaders het eigen gezin te kunnen onderhouden en ook nog anderen te steunen overeenkomstig zondag 42 HC. En een roeping ook om als burgers de nationale nood te verhelpen en elkaar niet langer in de weg te zitten, maar zich in de lijn van Genesis 11 over de aarde te verspreiden. Zo zouden er ruimere financiële mogelijkheden komen, ook ten bate van kerk en school. En zou de landverhuizing niet bijdragen aan de wereldwijde verspreiding van het evangelie? Het boekje ging in op diverse bezwaren tegen de landverhuizing. Sprak daaruit geen verbittering tegen Nederland en zijn regering? Was de schets van de bestaande nood niet overdreven? Was de republikeinse staatsvorm van Amerika niet afkeurenswaardig? Op deze bedenkingen gaven de schrijvers een ontkennend antwoord. Tenslotte bevatte Landverhuizing een verdediging van het hulp geven aan de emigranten op grond van Spr. 19:17, Matt. 5:42, 25:35 vv. en Gal. 6:1-10. Voor Brummelkamp en Van Raalte was de bevordering van de landverhuizing voortgekomen uit hun diakonale werk. Het ging hun daarin om een voluit geestelijke zaak: het materiële welzijn van arme mensen. Het ‘uitwendige’, de materiële nood, stond zeker op de voorgrond. Maar zij wilden, dat de voorziening daarin op een godsdienstige, een God-verheerlijkende wijze zou gebeuren, zodat men daarin de Here zou gehoorzamen en dienen. Verschaffing van werk en brood had immers een werkelijk geestelijke betekenis voor een mens, die leven wilde tot Gods eer en tot heil van de naaste. Een christen, die wist dat hij ook in zijn werken en eten God en de naaste mocht dienen, was gepredisponeerd om het positieve van de landverhuizing te zien. Brummelkamp en Van Raalte waarschuwden tegen materialisme, tegen het rijk willen worden en een horizontalistisch zoeken van het brood. Maar ze spraken ook van het vertrouwen, dat God zich garant gesteld heeft voor het dagelijks levensonderhoud, onder verwijzing naar Matt. 6:25-34 en Rom. 8:32. Gezien Gods opdrachten en zijn beloften is het Gods wil, dat zijn christenen zowel voor de stoffelijke als de geestelijke belangen van gezin en nageslacht zorgen. In die zin kon men van de landverhuizing zeggen: God wil het!Ga naar voetnoot10. | |||||||||||
10.5. Vertrek van Van RaalteHet boekje Landverhuizing beleefde binnen het jaar zeker twee herdrukken en heeft ongetwijfeld invloed gehad op het besluit van veel afgescheidenen om te emigreren. Veel adspirant-verhuizers vonden de weg naar het grote huis bij de Eusebiuspoort in Arnhem en kregen er raad en hulp. Brummelkamp had het er heel druk mee. In de zomer van 1846 kreeg Van Raalte tyfus en verkeerde dagenlang op de rand van de dood. Toen hij herstelde, deelde hij zijn op het ziekbed genomen besluit mee: hij zou ook naar Amerika trekken. Hij wilde dit vooral om het heil van de talrijke christen-landverhuizers: ‘waar zullen zij aanlanden; wie zal hun Mozes, wie hun Aäron zijn? Zullen zij niet, wanneer daar geen | |||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||
leeraar, wanneer daar geen onderwijzer medegaat, (...) weldra een prooi moeten worden der godsdiensteloosheid, wanneer zij de middelen der genade missen zullen?’ Bovendien waren ook de behoeften van zijn eigen gezin, vooral aan vrij schoolonderwijs, hem een ‘scherpe spoorslag’. Op 20 augustus verkreeg hij van de Arnhemse kerkeraad toestemming om naar elders te vertrekken. Precies een maand later, op zondag 20 september, preekte hij afscheid. Nog diezelfde week vertrok hij met zijn gezin en een groot gezelschap van afgescheiden landverhuizers naar Rotterdam en scheepte zich daar in op de ‘Southerner’, die op 2 oktober vertrok. Brummelkamp bleef tot het laatste moment met zingen en bidden bij hen. Het vertrek van de Van Raaltes was voor hem een diep ingrijpende gebeurtenis. In de daarop volgende maanden vond er vanuit zijn kerkelijk achterland in Gelderland en Overijssel bovendien een grote uittocht plaats. Hij vroeg zich af: ‘Moeten wij allen daar heen, is 't hier in Nederland nu weldra gedaan? Blijft hier niets over dan een volk van God, dat of met de wereld verbroedert of in onderlinge kleingeestige twisten zichzelven verscheurt, den broeder verbijt en daardoor krachteloos den dood der verstijving tegemoet gaat?’ De hele familie Brummelkamp leerde in die dagen alvast ijverig de Engelse taal. Misschien zouden ze binnenkort Van Raalte achterna gaan. Het was een veelbewogen periode in Brummelkamps leven.Ga naar voetnoot11. | |||||||||||
10.6. Verdere bemoeiingenIn het eerste jaar na Van Raaltes vertrek had Brummelkamp dikwijls heel wat werk met de landverhuizing, zowel door correspondentie als door het ontvangen van bezoekers en het regelen van de overtocht voor wie bij hem om hulp aanklopten. In februari 1847 gaf hij het boekje Stemmen uit Noord-Amerika uit. Daarin publiceerde hij brieven van Van Raalte, van de Amerikaanse ds. I.N. Wijckoff en van de uit Arnhem uitgezonden pioniers. In een begeleidend woord benadrukte hij nog eens, dat de landverhuizing niet uit puur materialistische motieven mocht plaatsvinden. Hij schaamde zich er niet voor, in dit werk het ‘uitwendige’ wel degelijk op de voorgrond te stellen. Maar in het helpen uit uitwendige nood was het hoofddoel: men- | |||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||
sen te redden van het eeuwig verderf. Daarin dreigden ze immers te komen òf door een blijven in de benauwende armoede in Nederland òf door een verstrooid en materialistisch leven in Amerika. Het verwijt, dat men door de landverhuizing de afgescheiden gemeenten in Nederland verwoestte, wees Brummelkamp af. De verkleining en opheffing van de gemeenten ‘is niet onze verrichting, maar een oordeel Gods over Nederland’.Ga naar voetnoot12. In maart 1847 verzorgde Brummelkamp opnieuw de uitgave van een brief van Van Raalte. Deze bevatte vooral een verslag over het voor kolonisatie uitgekozen gebied in Michigan. Het verscheen onder de titel Holland in Amerika. Ook kondigde uitgever Swaan in Arnhem een Nederlandse vertaling aan van Goede Raad voor Landverhuizers, geschreven door Ottomar van Behr en met een voorwoord van Brummelkamp. Uit een en ander blijkt, hoe intensief Brummelkamp zich in deze jaren met de landverhuizing heeft beziggehouden.Ga naar voetnoot13. In de verschillende gepubliceerde brieven kwam meer dan eens blijdschap naar voren, dat men in Amerika van de kerkelijke partijstrijd en van bijvoorbeeld de twisten over het ambtsgewaad bevrijd was. Ook in dat opzicht was de landverhuizing aantrekkelijk. Men kon kerkelijk een nieuwe start maken aan de overzijde. Overigens speelde de wel zo genoemde ‘dissidentie’ van de afgescheidenen in Brummelkamps omgeving als motief voor landverhuizing waarschijnlijk slechts een zeer ondergeschikte rol. Het spreken over dissidentie is voor wat de periode 1846-1847 betreft voor het grootste deel een fictie. De kerkelijke verhoudingen waren veel complexer en genuanceerder dan dat men die zou kunnen vangen in de twee groeperingen ‘synodaal’ en ‘dissident’. Bovendien woog voor het gros van de gemeenteleden de plaatselijke eensgezindheid veel zwaarder dan een eventuele dissidentie in landelijk verband. Het was ook niet zo, dat de gemeenten in Gelderland en Overijssel zich in een gediscrimineerde minderheidspositie voelden staan. Het was alleen aantrekkelijk om ook in kerkelijk opzicht allerlei bestaande tegenstellingen en meningsverschillen achter zich te kunnen laten en met een schone lei in de nieuwe wereld te kunnen beginnen.Ga naar voetnoot14. Intussen bleef de landverhuizing na 1846 doorgaan, maar minder opzienbarend en in kleinere aantallen. Elke vrijdag was Brummelkamp te spreken voor wie hem daarin om advies en hulp vroegen. Na verloop van tijd werd duidelijk, dat hij zelf niet zou emigreren. Desondanks hielden zijn bemoeiingen met de landverhuizing niet op. In 1851 publiceerde hij bijvoorbeeld samen met J. Messchert van Vollenhoven en J.J. Teding van Berkhout een | |||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||
rapport over de mogelijkheden van georganiseerde groeps-emigratie van behoeftige landgenoten. Dit was het verslag van een onderzoek in opdracht van de vergadering van ‘Christelijke Vrienden’. Voorzover bekend leidde het niet tot enig tastbaar resultaat.Ga naar voetnoot15. Na verloop van tijd verzandde de Arnhemse vereniging en haar administratie. De kolonisatie, eenmaal op gang gebracht, had geen ondersteuning meer nodig. De brug naar Amerika was geslagen. Brummelkamp had daar zijn bijdrage aan geleverd. Voor hem lag er nu weer het werk in Nederland zelf, dat dringender riep. Door de jaren heen is Brummelkamp altijd in positieve zin blijven spreken en schrijven over emigratie. Artikeltjes en opmerkingen in De Bazuin, waarvan hij van 1853 tot 1888 redakteur was, leggen daarvan getuigenis af. In latere jaren hebben zich herhaaldelijk opnieuw kleine emigratie-golven voorgedaan, naar Amerika, maar ook naar Zuid-Afrika. Brummelkamp volgde die met grote interesse. Naast de economische motieven wees hij ook de ideële aan, zoals de vrijheid van onderwijs, en het ontkomen aan de vaccinatie-dwang voor kinderen en aan de exercitie-dwang op zondag voor plaatselijke schutterijen. Hij liet echter nooit na te waarschuwen voor verkeerde motieven, zoals de zucht om, terwijl men het in Nederland goed had, in Amerika schatrijk te worden. Voor mensen met pioniersgeest en doorzettingsvermogen was emigratie een uitkomst, mits die uit zuivere motieven voortkwam. Er was volgens Brummelkamp maar één goede instelling voor landverhuizers: ga alleen met God, in zijn vreze en in afhankelijkheid van Hem. Zo bleef tot het einde toe in Brummelkamps denken en spreken het geestelijke onlosmakelijk met het materiële verbonden.Ga naar voetnoot16. |
|