Anthony Brummelkamp (1811-1888)
(1988)–Melis te Velde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |||||||
8. Het werk als predikant in de afgescheiden gemeenten8.1. Het werk in de gemeen te van HattemVan oktober 1835 tot november 1839 heeft Brummelkamp als predikant van de afgescheiden gemeente in Hattem gefunctioneerd. Deze telde in die tijd 200 tot 300 leden. Daarnaast was er ook een aantal ‘bijwoners’, die zich niet bij de gemeente hadden aangesloten, maar wel geheel met haar meeleefden. Als regel hield men drie keer op zondag en een keer op woensdagavond kerkdienst, verdeeld in groepjes van 19 over verschillende huizen, om de vervolging te ontgaan. De vergaderplaats was dan een grote kamer of keuken, een stal of een werkplaats. Wanneer Brummelkamp niet elders was, preekte hij beurtelings een keer in een van de samenkomsten; in de andere werd dan een preek voorgelezen, meestal door een vaste voorganger. Dit verspreid vergaderen kwam de eenheid in de gemeente niet ten goede. Brummelkamp en een minderheid in de kerkeraad waren het er niet mee eens, maar schikten zich naar de ‘vreesachtigheid’ van de anderen.Ga naar voetnoot1. Vergeleken met de hervormde kerkeraad was het aantal ambtsdragers groot: in 1837 waren er vijfouderlingen en vier diakenen. Daardoor was er een intensievere ambtelijke bearbeiding mogelijk. Vanwege de afstand ontwikkelde zich in Wezep al spoedig een half-zelfstandige wijkgemeente: het grootste deel hiervan volgde in 1838 oefenaar Dirk van Enk en ging over naar de Kruisgezinden. De Hattemse kerkeraad vergaderde normaliter een keer per maand. Opzicht en tucht over de gemeente vormden in de besprekingen de hoofdzaak. In onderscheid van de situatie in de Hervormde Kerk werd er van het begin af serieus kerkelijke tucht geoefend ‘naar het bevel van Christus en zijn apostelen’. Op ongeveer tien personen moest men in de jaren 1836 tot 1839 de censuur toepassen. Herhaaldelijk moesten de broeders op vermaanbezoek. Voorzover is na te gaan kwam een regelmatig huisbezoek van de ouderlingen nog niet goed op gang. Soms maakte Brummelkamp zelf een rondgang door de gemeente. Met zijn kerkeraad vormde hij geen administratief regentencollege, maar een pastoraal team, dat probeerde aan de gemeente goede geestelijke leiding te geven en haar op te bouwen in het geloof.Ga naar voetnoot2. In het kerkeraadswerk had het diakonaat een belangrijke plaats. Hattem had tamelijk veel behoeftigen. Soms kreeg men hulp uit andere gemeenten, waar- | |||||||
[pagina 144]
| |||||||
bij Brummelkamp bemiddelde. Hij had voor de materiële nood steeds een open oog en deed ook persoonlijk wat hij kon om daarin te voorzien.Ga naar voetnoot3. Tot Brummelkamps takenpakket behoorde oorspronkelijk ook de catechese. Een regelmatige catechese-verplichting was echter moeilijk te combineren met zijn dienstreizen in en buiten de provincie. Vandaar dat deze taak al spoedig door zijn vader en later ook door anderen werd overgenomen.Ga naar voetnoot4. Brummelkamps Hattemse jaren zijn voor hem lang niet gemakkelijk geweest. Als jongeman van net 24 jaar werd hij geroepen om mee leiding te geven aan een kerkelijk leven, dat onder zware druk stond door vervolging van buitenaf en onenigheid van binnenuit. Hij kreeg geen tijd om zich rustig in studie, bezinning en pastoraat te laten vormen. Hij werd meegesleept in de opwindende gebeurtenissen en snelle ontwikkelingen, die de afgescheiden gemeenten doormaakten. Positief in zijn optreden was, dat hij anderen niet overheerste. Maar anderzijds behoorden leidinggeven en organiseren niet tot zijn sterke kanten. Hij was niet steeds opgewassen tegen de taken, die op zijn schouders neerkwamen. Daar heeft hij het meer dan eens moeilijk mee gehad. In de zomer van 1836 maakte hij een ernstige crisis door. Hij meende soms, dat de afgescheiden gemeenten geen groter ‘ballast’ hadden dan zijn persoon. Uit gevoel van geringheid wilde hij wel uit de strijd weglopen en zich aan Gods zaak onttrekken. Uit die ‘vreselijke diepte’ trok de Here hem op. Maar het gevoel van eigen onbeduidendheid bleef hem af en toe kwellen. Het was voor hem een strijd om op Gods beleid nederig ‘amen’ te zeggen, zonder iets te kunnen zien of berekenen van de weg die voor hem lag. Bovendien leed hij onder de veelvuldige ellende in de gemeenten. In de trouwe en vrijmoedige gemeenten zag hij wel leven en werkzaamheid, maar in degene die ‘om de vreeze en menschen-wil’ daarbij ten achter stonden ontdekte hij dorheid. Onder die laatste hoorde ook de gemeente in Hattem. Hij kon echter door zijn spreken de mensen geen vrijmoedigheid geven. Dat dwong hem tot bescheidenheid, maar maakte zijn werk soms zwaar.Ga naar voetnoot5. | |||||||
8.2. Vertrek naar SchiedamIn de loop van 1839 kwam Brummelkamp tot de overtuiging, dat hij niet langer in Hattem zou moeten blijven. Een vrij langdurig losmakingsproces ging daaraan vooraf. Al in het voorjaar van 1838 had hij een beroep gehad van de gemeente in Amsterdam. Hij had het eigenlijk wel willen aannemen, maar durfde zich niet van de Gelderse gemeenten losmaken, terwijl Amsterdam hem beslist als plaatselijk predikant wenste. Hij bedankte dus, maar voelde zich van toen af niet meer zo sterk aan de gemeente in Hattem verbonden. Daar kwam bij, dat hij zich in Hattem nogal in zijn mogelijkheden | |||||||
[pagina 145]
| |||||||
beknot voelde. De afscheuring van Van Enk was een fikse en pijnlijke aderlating. Een centrale vergaderplaats voor meer dan 20 personen ontbrak. Zijn vermaningen stuitten op veel weerstand. Ook was er tot in de kerkeraad toe een afkerige houding tegenover hem vanwege zijn afleggen van het ambtsgewaad. Langzamerhand werkte hij meer elders dan in Hattem en dat met meer vrede. Het aanvragen van vrijheid en het aankopen van een kerkgebouw in maart 1839 mislukten ook al. Brummelkamp voelde daar de ‘kastijdende hand des Heeren’ in. Hij ging zich langzamerhand in Hattem als een indringer beschouwen, nu de Here hem daar zo weinig mogelijkheden voor effektieve arbeid gaf.Ga naar voetnoot6. In die situatie ontving hij eind juni 1839 een beroep van de hem onbekende, kleine gemeente in Schiedam. Na enkele weken van beraad nam hij het aan. Na deze ‘inwendige losmaking’ moest nu de ‘uitwendige’, de officiële kerkelijke, volgen. Dit had echter veel voeten in de aarde. In de kerkeraad van Hattem, de classis Hattem en de classis Apeldoorn werd de zaak uitvoerig besproken. Zelfs werd er een speciale provinciale vergadering over belegd. Hattem en in mindere mate ook de andere Gelderse kerken hadden bezwaren tegen een eventueel vertrek. Geen wonder, want Brummelkamp was de enige predikant in de provincie en er was voorlopig ook nog geen opvolger in zicht. Bovendien had Brummelkamps optreden in deze kwestie iets onzekers. Hij verklaarde niet te zullen vertrekken als de kerkeraad en de classis het hem verboden. Dat was uiteraard vragen om bezwaren. Daar kwam bij, dat Scholte in Zuid-Holland nogal tegen dit beroep ageerde en er ‘de ellendigste gevolgen’ van voorspelde. Scholte was, evenals trouwens Van Raalte, op de provinciale vergadering in Wapenveld aanwezig. Daar werd besloten aan Brummelkamp geen losmaking te verlenen: hij moest de Gelderse gemeenten blijven verzorgen en in de provincie blijven wonen. Men accepteerde niet, dat hij zijn ‘vaderlijke betrekking’ tot de kerken in de regio zou opgeven voor een ‘willekeurige’ verbintenis elders. Achter deze opstelling lag onder meer de gedachte, dat het aannemen van een beroep alleen mogelijk was in wederzijdse overeenstemming tussen de betrokken gemeenten.Ga naar voetnoot7. De gemeente van Schiedam, door correspondentie en persoonlijke aanwezigheid van afgevaardigden in de besprekingen betrokken, ging met het besluit van de Gelderse kerken niet akkoord. Zij hield Brummelkamp aan zijn gegeven woord. Begin november hakte deze eindelijk zelf de knoop door. In overleg tussen Hattem en Schiedam werd afgesproken, dat hij zowel de Gelderse gemeenten als die in Schiedam zou verzorgen en dat hij zelf zou | |||||||
[pagina 146]
| |||||||
beslissen over zijn woonplaats. Brummelkamp besloot vervolgens naar Schiedam te vertrekken. Hij wilde zich niet aan dat deel van het land onttrekken, waar men nog zo weinig prediking had gehad en waar voor Gods Woord een open deur was. Op zondag 24 november 1839 vierde Brummelkamp met de gemeenten van Hattem en Heerde-Wapenveld nog het heilig avondmaal. Kort daarna vertrok hij en arriveerde op maandag 9 december in Schiedam.Ga naar voetnoot8. | |||||||
8.3. Het werk in de Schiedamse gemeenteIn Schiedam kwam Brummelkamp op een terrein, dat tot dan toe voornamelijk door Scholte was bearbeid. In Zuid-Holland waren er ongeveer 18 gemeenten, in Beneden-Gelderland 9. Voor een regionaal predikant was er werk in overvloed. Onder de gemeente in Schiedam vielen ook Vlaardingen, Maassluis, Maasland, Rozenburg, Zwartewaal, Pernis en Poortugaal. De Afscheiding was er in 1835 begonnen. Eind 1839 telde de gemeente ongeveer 150 zielen. Zij vormde een classis met Den Haag, Naaldwijk, Delft en Rotterdam. Ze telde wat meer gegoede en ontwikkelde leden dan de gemeente in Hattem. Aanvankelijk vergaderde men in een kuiperij aan de Westvest; in januari 1842 betrok men een nieuw gebouwde kerk aan de Tuinlaan, waar ook de pastorie stond.Ga naar voetnoot9. Brummelkamps verhouding tot de gemeente in Schiedam was nogal eigenaardig. Hij werd niet haar eigen predikant en werd er daarom ook niet bevestigd. Hij bleef immers verplicht tot verzorging van de gemeenten in Gelderland. Doordat hij in Schiedam woonde, kreeg men daar wel de meeste van zijn preekbeurten en leidde hij er meestal de kerkeraadsvergaderingen. Maar daarnaast claimde hij van het begin af de vrijheid om in andere gemeenten te preken en zich verder te wijden aan de opleiding tot het predikambt. Hij beschouwde zich dus als predikant in meer algemene dienst. Meer dan eens heeft men aandrang op hem uitgeoefend om zich volledig aan Schiedam alleen te verbinden, maar Brummelkamp heeft dit steeds afgewezen. Met het oog op zijn in die jaren tamelijk zwakke gezondheid, de veel- | |||||||
[pagina 147]
| |||||||
heid van het werk en de noodzaak meer tijd vrij te maken voor de opleiding adviseerde hij zelfs een ander als plaatselijk predikant te beroepen. In mei 1842 ging men inderdaad daartoe over en beriep de nog hervormde ds. B. Fijnebuik. Deze nam het beroep aan en werd op 17 juli 1842 door Brummelkamp bevestigd.Ga naar voetnoot10. De Schiedammer jaren zijn voor Brummelkamp waardevolle jaren geweest. Enerzijds werden de afgescheiden gemeenten wel verscheurd door interne conflicten in de kerkverbandelijke samenleving. Maar anderzijds waren het in veel plaatselijke gemeenten toch ook jaren van consolidatie en uitbouw. Nu de gerechtelijke vervolgingen voor het grootste deel voorbij waren, had men van buitenaf rust en gingen de afgescheidenen een meer erkende positie in de samenleving innemen. Van maand tot maand kwamen uit de Hervormde Kerk nieuwe leden zich melden. Er kwam bovendien een groeiend kader van nieuwe predikanten, in eigen kring gevormd en opgeleid. Zij zorgden voor een betere bearbeiding, voor continuïteit en samenbinding in de gemeenten. Hun optreden betekende ook een evenwichtiger spreiding van leiderschap en verantwoordelijkheden. Brummelkamp werd in deze jaren minder voortgejaagd door de dagelijkse noden van de gemeente. Er was meer tijd en rust voor studie en bezinning. Er vormde zich bij hem in verschillende opzichten ook een vastere overtuiging. Hij deed ervaring op met afgescheidenen in verschillende delen van het land en raakte met een groot aantal gemeenten van meer nabij bekend.Ga naar voetnoot11. Brummelkamp preekte in Schiedam meestal twee of drie keer op de zondag en een keer in een weekbeurt. Hij was, evenals vroeger en later, ruim in het aanbod van Gods genade aan arme zondaren. Onder deze prediking was er vooral in het eerste jaar veel groei van buitenaf. Van 150 leden bij zijn komst in 1839 groeide de gemeente naar ongeveer 450 leden bij zijn vertrek in 1842.Ga naar voetnoot12. Hoewel Brummelkamp wel graag zelf had willen catechiseren, ontbrak hem daarvoor de tijd. Het werd daarom aan een lid der gemeente en aan student Wildenbeest opgedragen. Er heerste overigens in heel de gemeente grote onkunde. Dat was voor Brummelkamp mede aanleiding om te proberen de gemeente meer aktief bij de catechismus-dienst te betrekken. In januari 1841 kondigde hij af, dat hij de catechismus nu een keer had doorgepreekt en van plan was, die in het vervolg ‘catechetischer wijze’ te behandelen. Enkele ouderlingen of bekwame lidmaten konden zich aanmelden om daarbij te antwoorden op door hem voor te stellen vragen. Hiertegen kwam echter verzet in kerkeraad en gemeente. Men was van dergelijke nieuwigheden niet gediend. Brummelkamp keurde het beroep op ‘gewoonte’ en de overdreven | |||||||
[pagina 148]
| |||||||
vrees voor nieuwe vormen af. Hij toonde aan, dat het behandelen van de catechismus ‘Prophetischer’ wijze geheel overeenstemde met de bedoeling der vaderen en ook vanouds in gebruik was geweest. Hij zag het als een goed middel tot handhaving van de waarheid, ook tegenover eventuele dwaalleer van een predikant. Maar hij zag van zijn voornemen af, om de satan geen middel in handen te geven om de gemeente te verwoesten.Ga naar voetnoot13. Een andere belangrijke taak was de kerkregering. In vele kerkeraadsvergaderingen heeft Brummelkamp bijgedragen aan de opbouw van de gemeente. Allerlei zonden riepen om bearbeiding. Herhaaldelijk moest ook Brummelkamp op pad, waar de verhoudingen door laster of twist waren verstoord, waar sexuele zonde was of bedrog, ontheiliging van de zondag of kerkverzuim. Soms waren er interne spanningen in de kerkeraad. Met veel ijver en pastorale wijsheid trad Brummelkamp daarin op. Hij was niet slap in de aanpak van de zondaren, maar ook niet afstotend in zijn vermaan. Waar nodig oefende men vastberaden tucht, vooral waar een wereldse gezindheid en levenswandel werd geconstateerd. Soms wilden ouders hun kinderen laten dopen, terwijl ze zeer onkundig waren inzake de betekenis van de doop. Brummelkamp wees hen dan niet af, maar stelde wel de doop korte tijd uit om ruimte te scheppen voor enig nader onderwijs. Het was hetzelfde beleid als hij in de hervormde gemeente in Hattem had gevoerd. De kerkdiensten, waarin Brummelkamp voorging, werden bezocht door een aanzienlijk aantal niet-afgescheidenen. Sommige van hen wilden ook het avondmaal in de afgescheiden gemeente meevieren. De kerkeraad weigerde dit en wekte de betrokkenen op om zich met belijdenis des geloofs bij de gemeente aan te sluiten. In latere jaren zou Brummelkamp nog dikwijls met deze kwestie te maken krijgen.Ga naar voetnoot14. Brummelkamp heeft in Schiedam nogal eens bezwaren te verwerken gekregen, met name inzake zijn prediking en het ambtsgewaad. Toch heeft dit nooit tot een hooglopend conflict geleid. De wat losse relatie tussen hem en de gemeente gaf de nodige armslag om verschillen van mening te relativeren. Ook heeft hij nooit zijn eigen overtuiging aan anderen opgedrongen. Zijn integriteit was voor iedereen boven twijfel verheven. En als het er op aan kwam, was hij toch te overtuigd gereformeerd om hem met iemand als Scholte in één hoek te kunnen plaatsen. Opvallend blijk daarvan is de herhaalde wens van de Schiedammers, dat Brummelkamp hun vaste predikant zou zijn.Ga naar voetnoot15. | |||||||
[pagina 149]
| |||||||
kerkelijke vergaderingen te leiden. In de vergaderingen ontmoette hij een hem vertrouwde groep gemeenten, waar zijn opvattingen over kerkorde en kerkverband door velen gedeeld werden. Uiteraard vormden de moeiten in het bredere kerkverband dikwijls een belangrijk onderwerp van gesprek. Verder gaf Brummelkamp informatie over de kerkelijke situatie elders in het land en over predikanten en studenten. Hij stimuleerde ook de organisatie en beoefening van het provinciaal en classicaal kerkverband. Hij nam het initiatief om te kollekteren voor predikantsweduwen en hulpbehoevende studenten. Hij trad op als examinator bij het onderzoek van aanstaande predikanten. Hij speelde een belangrijke rol in het bespreken en oplossen van problemen in plaatselijke gemeenten.Ga naar voetnoot16. Door dit alles bleef hij in de Gelderse gemeenten de leidende figuur, bij velen vertrouwd en bemind, bij allen in hoog aanzien. Naar zijn komst werd in de gemeenten met verlangen uitgezien, wanneer hij met zijn hartelijke en blijmoedige manier van doen Gods genade kwam verkondigen en uitdelen in Woord en sacrament. Zo bleef ook in zijn Schiedamse periode de band met Gelderland bewaard. In het voorjaar van 1842 maakte Brummelkamp plannen om Schiedam te verlaten en zich weer in Gelderland te vestigen. De gemeenten van Heerde en van Lochem brachten in die dagen een officieel beroep op hem uit, maar hij besloot zich in Arnhem te vestigen. In het laatst van juli 1842 vertrok de familie Brummelkamp met ‘dienstbaren’ en studenten naar Arnhem. Brummelkamp, dertig jaar oud, ging een nieuwe en heel belangrijke levensfase tegemoet.Ga naar voetnoot17. | |||||||
8.5. Het werk in de gemeente van ArnhemArnhem was in 1842 en stad met ongeveer 15.000 inwoners. Brummelkamp betrok er met zijn gezin een groot huis op de wal, even buiten de St. Eusebiuspoort. In 1841 was er door de arbeid van ds. K. Wildeboer in Velp een gemeente geïnstitueerd, waartoe ook het kleine groepje afgescheidenen in | |||||||
[pagina 150]
| |||||||
Arnhem behoorde. Deze kring bestond uit enkel onaanzienlijken, die volgens Brummelkamp ‘wel 's Heeren voeten met tranen kan natmaken in dankzegging voor de verlosssing der ziel, maar waarop de brave lieden zeer uit de hoogte neerzien’. Enkele weken na zijn aankomst belegde hij een vergadering met een zestal Arnhemse broeders en een ouderling uit Velp om over te gaan tot de vorming van een gemeente. Hij verklaarde naar Arnhem gekomen te zijn ter bevordering van Gods koninkrijk, om in Arnhem, Velp en wijde omtrek het evangelie te verkondigen. Hij nam tevens op zich, alles te doen om als herder de kudde behoorlijk te verzorgen. Wanneer hij zelf afwezig was, konden zijn studenten voorgaan in gebed en in het lezen van een preek. Verder las hij de artikelen 27-29 NGB voor om de aanwezige niet-afgescheiden vrienden te overtuigen van de weg, die de Here wilde, dat ze zouden betreden. In deze samenkomst werden ook maatregelen beraamd om het kerkelijk leven in Arnhem te organiseren. De verkiezing van een kerkeraad werd nog even uitgesteld. Voorlopig bleef Arnhem onder de kerkeraad van Velp ressorteren. Evenals in Schiedam werd Brummelkamp in Arnhem niet als predikant bevestigd en ontving hij er geen traktement.Ga naar voetnoot18. Langzaam ontwikkelde de Arnhemse gemeente zich. Op 23 juli 1843 werden de eerste ambtsdragers bevestigd: een ouderling - vader Johannes Brummelkamp! - en drie diakenen. In oktober 1843 nam men een verbouwd pand in de Varkensstraat als kerk in gebruik; deze kon ongeveer 250 mensen bevatten. In diezelfde tijd ontving de gemeente koninklijke toelating en erkenning. De plaatselijke overheid stond tamelijk positief tegenover de afgescheiden gemeente.Ga naar voetnoot19. Brummelkamps eerste arbeidsveld naast het werk van de opleiding lag in de gemeenten van Arnhem en Velp. 's Zondags preekte hij meestal in Arnhem. Op woensdagavond vervulde hij een ‘weekbeurt’ in Arnhem, op donderdagavond in Velp. Maar ook buiten Arnhem en Velp was er werk. De gemeenten in de classes Hattem en Apeldoorn hadden al enkele eigen predikanten. Maar in de andere gebieden waren Brummelkamps diensten zeer welkom. Dikwijls preekte hij in de Achterhoekse gemeenten. Verder vond hij een tijdlang een geopende deur voor prediking in onder andere Elst, Veenendaal, Scherpenzeel, Renswoude, Dieren en Zutphen. Van een spectaculaire groei van de afgescheiden gemeenten in deze streken was overigens geen | |||||||
[pagina 151]
| |||||||
sprake. Zelfs in Arnhem bleef het aantal afgescheidenen vele jaren beneden de tweehonderd.Ga naar voetnoot20. Als regel preekte Brummelkamp in Arnhem 's zondags twee keer, 's morgens en 's avonds. Van de inhoud van zijn preken is helaas niets bewaard gebleven. Hij improviseerde ze na de nodige voorstudie, zonder er iets van op papier te zetten. Volgens zijn jongste zoon hebben zich in Arnhem zijn kanselgaven ten volle ontwikkeld. Hij bleef in zijn prediking ruim in het aanbod der genade. Ook in zijn Arnhemse tijd leidde dat een enkele keer tot bezwaren. Men klaagde dan dat hij ‘het geloof’ predikte. Het verkondigen van het bevel van geloof en bekering aan alle hoorders werd als remonstrantisme gekritiseerd.Ga naar voetnoot21. 's Zondagsmiddags hield Brummelkamp een tijdlang ‘openbare catechisatie’ over een artikel van de geloofsbelijdenis. Wellicht kreeg hier het idee gestalte, dat hij in Schiedam niet had kunnen verwezenlijken: een ‘profetie’, waarbij ook gemeenteleden aan het woord kwamen. In november 1844 stelde hij voor om 's zondagsmiddags ‘kinderpreek’ te houden. Hij achtte dat zeer nuttig voor zowel kinderen als volwassenen. Of dit ook is doorgegaan, is niet bekend. Wel blijkt uit een en ander, dat hij in Arnhem wat meer de vrije hand had in het vormgeven van de kerkelijke samenkomsten dan in Schiedam.Ga naar voetnoot22. Brummelkamp gaf in Arnhem zelf de catechisaties voor de jeugd. Voor de jongere catechisanten gebruikte hij Eenige korte vragen voor de kleine kinderen van Jacobus Borstius. Hij liet hen niet naar een groter boekje overgaan, voordat ze alle vragen uit Borstius goed konden beantwoorden. Zij die zich voorbereidden op de openbare geloofsbelijdenis leerden uit het Kort Begrip. Zij moesten de vragen daaruit en naar aanleiding daarvan behoorlijk kunnen beantwoorden. Ook met de jongere catechisanten sprak Brummelkamp al over het heilig avondmaal als iets dat hen aanging. Hij drong aan op vroegtijdige belijdenis. In het algemeen had hij er slag van om met de jeugd om te gaan en trachtte hij de catechisaties zo smakelijk en levendig mogelijk te maken.Ga naar voetnoot23. Sinds de zomer van 1844 hield Brummelkamp een catechese voor volwassenen in de pastorie. Deze avonden werden druk bezocht. Men was er niet verplicht tot responsie; wie het niet wilde, stond niet op het lijstje. Afwisselend kwamen de Heidelbergse Catechismus, het Kort Begrip en de brieven van het Nieuwe Testament aan de orde. Brummelkamp legde zich er op toe, de catechisanten door vragen te stellen zelf te laten nadenken en spreken. Teksten uit de Bijbel werden in hun context gelezen, onderling vergeleken en verklaard. Ook de andere belijdenisgeschriften en de liturgische formulieren kwamen daarbij ter sprake. Als de vijf kwartier om waren, las Brummelkamp vaak nog een gedicht voor, bijvoorbeeld uit de Stichtelijke Mengelpoëzie van Van Alphen, waarna besloten werd met gezang en gebed. Deze cate- | |||||||
[pagina 152]
| |||||||
chisaties hebben er veel toe bijgedragen de kennis van de Bijbel te vermeerderen en verkeerde opvattingen tegen te gaan. Ze behoorden tot Brummelkamps meest geliefde werkzaamheden.Ga naar voetnoot24. In de kerkeraadsvergaderingen had Brummelkamp uiteraard een belangrijk aandeel in het opzicht houden en tucht oefenen over de gemeente. Vermanen bij ernstige zonden was dikwijls zijn werk. Bij twisten in de gemeente werd hij steeds te hulp geroepen. Ook in materiële aangelegenheden was hij zeer ter zake kundig. In de kleine Arnhemse gemeente had hij veel overwicht en kreeg hij veelal de ruimte om te handelen naar zijn persoonlijk inzicht. Enkele bijzondere punten vragen hier de aandacht.Ga naar voetnoot25.
| |||||||
[pagina 153]
| |||||||
| |||||||
[pagina 154]
| |||||||
| |||||||
8.6. ConclusieBrummelkamp is eigenlijk nooit gewoon predikant geweest in een afgescheiden gemeente. Zowel in de turbulente jaren in Hattem als later in Schiedam en Arnhem functioneerde hij als een soort free-lance predikant en heeft hij veel werk gedaan buiten het plaatselijk gemeentelijk leven. De uitzonderlijke kerkelijke situatie en het eigen vermogen van hem en zijn vrouw stelden hem in staat een dergelijke onafhankelijke positie in te nemen. Die bood hem ruimte zowel voor het verzorgen van andere gemeenten als voor het opleidingswerk. Hij had daarbij een grote mate van zelfstandigheid om zelf de prioriteiten te stellen en een bepaald beleid te voeren. Soms had dit negatieve effekten. Er was bijvoorbeeld onvoldoende stabiliteit en uniformiteit in het kerkelijk handelen. Ook was er tussen hem en zijn ‘medeoudsten’ wel eens een ongewenste distantie. Maar over het algemeen is Brummelkamp in de twintig jaar van zijn predikantschap tot zegen van de gemeenten werkzaam geweest. |
|