| |
| |
| |
Tweede deel
De zolder.
Schier 'n eiland, zoo groot. In den avond die nu alom z'n blauwe nevelen weeft, is de zolder geheimzinnig geworden. Door 'n venster in den achterwand gooit de verre heengaande zon 'n klets hevig-rood licht naar binnen, vlak op de plaats waar Bellefleur troont.
De zolder is muizenland, en Bellefleur (van de familie der edele appelen) is er prinses.
Vóóraan heeft Grispik, de hofdame ('n spinnekobbe), 'n groot web gesponnen. Ze noemt het ‘heur kantwerk’. In 'n hoek zit Lotje en leest voor uit 'n dik oud boek.
geeuwt:
...En toen hebben ze'm opgesloten in 'n kerker voor acht-en-veertig jaren... Toen dan die acht-enveertig jaren voorbij waren, kwamen daar gevaren groote scharen barbaren met lange nare haren... en de baren waren niet te bedaren omdat die barbaren over die baren gevaren waren... (ze geeuwt weer) Nee, daar zou je waarachtig... (ze geeuwt opnieuw) Ekskuus, prinses, ekskuus, Bellefleur...
| |
| |
schrikt wakker:
He?... Waar was je ook weer?...
Barbaren die op nare baren aan 't varen waren.
tot Grispik:
Ben jij werkelijk wakker, Grispik?
Lotje vangt liever 'n uil...
Arme heerlijke vrijheid! Afschuwelijk gevang, die zolder.
Ga je nu al klagen? Hoelang ben je hier al?
Geen kwestie van. 'k Ga vluchten.
Kàn niet. Je zit op-ge-slo-ten. Stil! Daar is 'n vlieg...
Tjillip... 'k Wil geen doode vlieg meer zien.
Vrede asjeblief. Ieder z'n werk.
| |
| |
Nou is ze weg (de vlieg)...
tot Bellefleur:
Kan jij 't hier wennen?
Ja, jij kan weg als je wilt. 'n Spleetje tusschen twee planken en je bent er door... Prinses Bellefleur is te dik.
met 'n beetje weemoed:
Voor mij is ie te laat gekomen...
Me meevoeren in 'n dwarrelwind... in 't najaar. Dat is voorbij, al zoolang. Ik werd geplokken. Nu is 't uit. Zolder en stilte. Donker en stof.
tot Bellefleur:
Wat ben je triestig, prinses...
Nu dààr, buiten in de zon, m'n zusters, wiegewagend op 'n tak, turend naar de verte, verwachtend den roep van den prins... En die hoop: met hém mee, het onbekende tegemoet...
voelt ook dien weemoed:
Ja... ja... de verte... de vrijheid...
Ik hier in de sel... Dat noemen de menschen ‘provizie maken voor den winter’... Ik ril ervan.
| |
| |
Wirjitjie! 'k Kan geen vlieg in je net zien, Grispik! Je bent 'n kannibalenspin!
Weer weg! Musch, als je nou nog ééns...
Weet je wat 'n musch gewoonlijk doet met 'n spin?... Kom, kom, 'k wil genadig zijn, want je bent 'n zéér handige juffrouw. 'k Heb 'n gedacht.
De poppenkast, dààr, op 't hof. 't Spel is afgeloopen... Als jij nou, Grispik, de poppen 's verzoeken ging, vriendelijk verzoeken ging...
Hier te komen spelen voor ons. Ons gezelschap houden... Hoorde je niet van Neus en Turk en Jasmien... en de heele familie?
Nee, jij bent makkelijk. Hoe zou ik?...
Spin 'n draad, daal naar 't hof en kruip in den poppenwagen.
Dan? Wel dan is 't in orde. De spelers volgen juffrouw Grispik, en...
Grispik, 'k verzoek je...
| |
| |
Prinses Bellefleur, doe ze zwijgen, of...
Grispik spint 'r draad naar 't venster en verdwijnt er door.
tot Lotje:
Je bent 'n schat van 'n musch.
Tjillip... tjilp... tjilp... pie-iep... klinkt het schril buiten tegen 't venster.
Wa's dat? Wel allemachtig! Daar heb je ze alle negen. (tot Bellefleur) M'n zusjes, prinses! m'n zusjes.
En negen musschenkoppen verschijnen achter 't glas.
tot 'r zusjes:
Goeie genade! Hebben jullie honger? 'k Kan niet helpen. Ben gevangen! Willen jullie hierin? Blijft gerust buiten. Ik trek m'n plan wel... Ei, 'n gedacht! Beneden staat er 'n wagen. Kruipt er in. Dat is 'n goeie slaapstee voor dezen nacht.
| |
| |
Maar opgepast voor de musschenklem! En niet aan de roomtaart!
De negen zusjes vlerken weg.
Ziezoo. Dat is in orde. Als de poppen weg zijn, heeft de baas musschen in de plaats. Eerlijk is eerlijk.
Zou je denken dat die poppen?...
Stellig, prinses. Die komen hier voor jou... en voor mij.
Dan moet ik 'n beetje toilette maken.
Wil je m'n sleep even dragen?...
Je nederige meid, prinses...
Bellefleur gaat heen, gevolgd door Lotje die haar sleep draagt.
't Blijft 'n poosje stil op den zolder. En dan treedt Pierewie binnen, zich voorlichtend met 'n stallantaarn.
Hebben me gezeid: Meneer Pierewie, ga op den zolder slapen. Voor mij goed genoeg... Hm. 't Ruikt hier naar appelen. Zullen 't venster open zetten, he?
(hij opent vierkant het zolderraam).
Nu de rust. O.L. Heer, heb dank voor den
| |
| |
voorbijen dag, en maak asjeblief dien van morgen nóg mooier... als 't kan. Pierewie, slaap nu op je twee ooren... De lantaarn hier aan den nagel... Hm... Daar is hooi genoeg voor zes Pierewies...
(Hij legt zich neer)
. Slaap wel, Pierewie... Slaap wel, ouwe jongen... Goeien nacht, Pierewie... Goeien...na...nacht ... Pierewie... wie... wie...
Ergens begint 'n kontrabas te snorken: Roeng... roeng... roeng... roeng... En wanneer Pierewie fijn en fraai ingeslapen is, verschijnt terug voor 't venster: Grispik, gevolgd door Pierewie's automatische artiesten.
tot de poppen:
Nou, dames en heeren, zachtjes wat. 't Spel is gevaarlijk, want jullie baas kon merken dat z'n poppen op wandel zijn... En dan?
De poppen komen stram, elkaar vasthoudend, met houten voetgeklop op den zolder aan.
Dan? In Jeruzalem heb ik alleen tegen honderdduzend Turken gevochten. Zou 'k bang zijn voor één baas?
(Hij zwaait hoekig z'n zwaardje links en rechts)
.
De kontrabas snorkt: Roeng... roeng...
| |
| |
Selderment! Daar ligt ie!
Allen schrikken geweldig en blijven verstard staan, besluiteloos.
Lotje en Bellefleur treden terug den zolder op. Bellefleur bloost nog meer dan tevoren.
Plaats! Tjillip! Plaats voor prinses Bellefleurrrr!
De poppen blijven roerloos.
wijst Pierewie aan:
Dààr... kijk...
De baas! Grispik, dat moet jij redden. Let op! Als ik 'n teeken doe, weef je 'n net rond 'm. Dan zit ie vast.
Krik-krak doen ze. Er komt terug beweging in.
Ondertusschen heeft Flik Kato kwijtgespeeld en is, om wat uit te rusten, op 't kozijn van 't zoldervenster komen zitten. Zwijgend heeft ie Lotje's doening en 't zonderlinge volkje nagekeken. In hem rijst 'n wraakplan.
| |
| |
Heeren en dames! Artiesten van de poppenkast! Ik stel u voor: Bellefleur, prinses van dezen zolder. Ze verveelde zich en verlangde u te zien. Weest dan zoo vriendelijk voor haar te dansen of te spelen...
Krak!
(en ze buigen allen te saam vóór Bellefleur.)
Zal 't hare majesteit de hoogheid mammezel de prinses believen ons te zeggen...
't Gevecht met den Turk doe 'k het liefst!
Is 't zóó dat ge spreekt tegen hare majesteit mammezel de prinses? Nee, dan heb ik beter manieren, ridder Godfried van Boeljon!
Wij spelen met Stekkebeen...
buigt en stottert:
Met Stek.ke.been. Dat.ben.ik.
Hier wordt niet gevochten.
Jas.mien.tje.kan.pol.ka.dan.sen.
Wàt gaan we dansen? Van ‘sa, pater’? Nee: ‘Van de reuskens’!
| |
| |
En zoo rijen de reuskens van Borgerhout,
en ze draaien 's om want hun voetjes zijn koud.
En de boeren die maken de pap zoo dik,
en elke lepel dat is 'ne slik...
roept opeens zoo luid ie kan:
Pa-ouw! Pa-ouw!
De poppen vallen stil. Pierewie wordt wakker.
Roeng! Sakkerloot! Wat beteekent dat lawaai? Zijn er muizen?
(hij wrijft z'n oogen uit)
He? He? Droom ik? Pierewie!
(hij nijpt zich in den arm)
'k Ben toch wakker...!
Nog vakerig kijkt Pierewie vóór zich uit, niet begrijpend wat er gebeurt.
Hou op met dat vervaarlijk snorken!
Pa-ouw! m'n kreet heeft je doen horken
naar wat er in je slaap geschiedt!
Waak, dwaze ronker! Zie je niet
maar 'k kan 't niet kroppen
| |
| |
je ooren niet kan ontstoppen!
Slapen is geen groote kunst,
maar waken! Dank me om de gunst:
'k Heb je gered voor onheil, man.
En hak die musch in de pan!
Eens heeft die musch me bespot.
| |
| |
musch, leelijke musch! Ik ben gewroken!
Nu zal jij in de soep gaan koken
met prei en selder en savooi!
Zoo triomfeer ik, Flik van Flooi!
Heel eventjes blijft 't stil op den zolder. Dan spreekt:
'n musch vervaard van 'n pauw?
Weet je, sinjeur van Flooike-Flik,
wie van de twee 't zal winnen? Ik!
woedend tot Pierewie:
Nu is het genoeg! Geef 't beest 'n kneep!
Goênacht, sinjeur. Pas op je sleep...
Bah! Kan 'k je niet doen zwijgen dus?
't Laatste woord heeft Lotje, de musch!
Na 'n vernietigenden blik trekt Flik zich terug.
Pierewie, ben je nuchter? Denken ze dat ik...?
| |
| |
(tot z'n poppen)
. Wat komen jullie hier doen?
(tot Lotje)
En jij, musscheverdriet? 'k Zal je kràken!
Hij wil recht. Lotje geeft 'n teeken aan Grispik; op 'n ommezien is 'n net over Pierewie gegooid.
Ha... sippersapperelementen toch! Wat nu? Wat, selderment, wat nu?
De baas zit gevangen! De poppen beginnen 'n tragen wiegenden dans... Hun stramme ledematen komen in beweging met 'n licht geluid. ‘Krak’ doen ze, op de maat van hun dans.
Ze verjagen al m'n vliegen!
Zwijg, Grispik. Je weet niet wat mooi is.
Helaas! helaas! 'k Heb de nachtmerrie. Hulp! hulp!
Kan je niet. Probeer 't maar.
Opeens maakt ‘De Neus’ 'n groot gebaar. 't Gedans vertraagt, houdt op.
| |
| |
Kameraden, hoort! Genoeg gedanst! Pierewie zit gevangen. Profijtige gelegenheid.
Wie heeft me zoo dikwijls in 'n hoek gegooid?
Klak! Hij geeft Pierewie 'n oorveeg. Dat is 'n plezierig voorbeeld, geweest voor de andere poppen. Beurtelings gaan ze nu Pierewie begroeten...
Hij heeft me voor ‘halfhout’ gescholden!
Godfried klakt met z'n zwaardje op Pierewie's rug.
Hij maakte me leelijk met 'n bult!
Klak! op Pierewie's buik...
Eens heeft ie me in de kachel gestoken!
Klak! op Pierewie's armen...
'k Heb zo toch weer gelijmd!
kletst op Pierewie's kuiten:
Ja, maar 't achterste voren!
| |
| |
'k Heb ik ze nog recht gezet, anders liep ze altijd verkeerd...
H..hij..hee..heeft..me..sla.sla.sla...
Stekkebeen troeft er duchtig op los. Nu beginnen ze allemaal te roffelen zoodat het stof uit Pierewie's kleeren stuift.
Aie... wee... erbarm... aie... sappersipper... 'k zal... oei... och... ach... ik ben dood... 'k ben stiekem-stokkedood......
Genoeg! Zoo'n vreeselijk lawaai...
Ssst! 'k Hoor den trap kraken... Bezoek! Weg! Rap!
De zolderdeur vliegt open. 'n Tiende van 'n sekonde blijven allen beweegloos. Dan opeens rennen al de poppen recht naar 't venster. Ze duiken allen achtereen naar buiten. Jan en An verschijnen in 't deurgat.
Hul... hulp!!... Ik word begraven... M'n poppen!
| |
| |
...hebben me afgeranseld...
Maar dat gerucht op den zolder?
Je hebt 't zelf gedaan, Pierewie.
Ik? Zou ik werkelik?... Nee, want d'r was ook 'n musch...
staat bij 't open venster:
Weet je wat mooist is, Grispik? De vrijheid! Adjuus! (ze wipt het venster door) .
loopen naar 't venster:
Ze is weg! Wie heeft dat venster opengedaan?
Ik... geloof 'k... 't Rook hier zoo muf naar appelen...
Pierewie, 't is jouw schuld dat Lotje weg is.
Dan kan je ook zorgen dat ze terugkomt!
Jongelui, 'k ben suf! Blauw van 't slagen, groen van 't schrikken, wit van den vaak, en zwart van 't stof... En m'n poppen... m'n fortuin... Die liggen nu zeker allen gebroken in den tuin!
| |
| |
Jullie musch? De pijp uit!
beginnen beiden te huilen:
Lô-ô-otje...
gaat ook aan 't snikken:
En m'n poppen, helaas!
Afijn, 'k ben gerenuweerd.
| |
| |
| |
| |
Pierewie droogt z'n tranen, zucht nog eens heel diep en begint het leven weer plezierig te vinden.
Wat? Zitten jullie nog te huilen? Nee, weg die tranen... 'k Word er beroerd van... 'k Ga 'n deun spelen voor 't plezier. 't Is kans dat de spinnen aan 't dansen gaan.
Hij speelt op z'n harmonika.
wijst Jan 't net van Grispik aan waarvan één draad als 'n lus neerhangt:
Kijk 's, Jan! Net 'n schommel!
Leuk! Ga je d'r in, An? 'k Zal je helpen... 'k Vaar mee!
Ze helpen elkaar de lus in en beginnen te schommelen, dodeinend op den tragen gang van Pierewie's deuntje.
Bellefleur! om de narigheid van dezen zolder te verdrijven, roep ik m'n hofdames op!
Ze loopt links en rechts, wuivend hoog en laag. Spinnen en spinnetjes allerhande, van alle kleur en vorm, komen te voorschijn en dansen rond de schommelende Jan en An, terwijl Pierewie half slaperig begeleidt.
| |
| |
Ondertusschen geniet Lotje van 'r vrijheid, en lacht ons uit, buiten, in de heerlijke zon...
Die lollige musch lokt ons weg van de dansende spinnetjes. Haar snaterbek tatert vanuit 'n hoogen populier: He! Daar komt nog wat! Zoo je m'n verhaaltje mooi vindt, luister, want nu zal 't prettigste gebeuren!...
|
|