Een dagverhaal van Jhr. Johan Vegelin van Claerbergen. Omtrent de troubelen van het jaar 1748

[p. 339]

Bijlage XI.

Overmits op heden van elf tot twaalf uiren aen mij volmagt ten Landsdage uit de grietenie van Doniawerstal in de camer van Oostergoo door de Heere Sminia Secretaris van de Staten in de volle vergaderinge is te voren gelesen een remonstrantie behelsende twee en seventig articulen, genoegsaem alle om te strekken tot reformatie over de staet van regeringe deser Provintie, welke door sestien Gecommitteerde van de gemeentens, vergadert op de Doele, aen de Heeren van 't mindergetal waren overgelevert, daerbij exhiberende een procuratie op die sestien Gecom^de verleent door haer geheele vergaderinge, met insistement ten einde haer Ed. Mo. alle die pointen gelieven te approberen van dese nademiddag voor vier uir, en gevolgelijk op morgen alhier van de puye van het Stadhuis te doen publiceren, daer bij mondeling voegende, dat bij gebreke sulx wilden ongehouden sijn aen de gevolgen; en het mij onmogelijk is geweest onder de lecture deselve, bij haer na langduirige deliberatie opgestelt, te onthouden of den inhoud daervan te distingueren, veel min deselve rijpelijk te examineren en te overwegen; ende nogtans de importantie van die saek soo groot is, dat ik van mij niet can vercrijgen sonder ondersoek, blindeling, en als afgeperst daer in toe te stemmen, te meer alsoo daerinne gespecificeert staen saeken strijdig tegens de fondamentale wetten des Lands, welke wij volgens onse procuratien gehouden sijn te handhavenen, en welke daer te boven uitleveren een geheele veranderinge in de forme van regeringe.

Weshalven mijn advis is, dat dese pointen dienden stuk voor stuk in de respective camers geadviseert te werden, 't geen buiten bedenkinge is bij pluraliteyt der camers geconcludeert, en daer verder ondersoek nodig mogte sijn te stellen in handen van commissarissen uit yder camer en des noods daerover in conferentie te treden met Gecommitteerden uit de gemeentens, na examinatie dies daervan ten spoedigsten rapport te doen, en alles soo doenlijk tragten te brengen in die staet, dat daerop bij de aencomste van

[p. 340]

de Heere Stadhouder door desselfs decisie alles mogen werden gereguleert; protesterende voor God en de werelt ongehouden te willen sijn aen alle onheilen welke een aandrang van die natuir van de Gecommitteerde der gemeentens soude coomen te veroorsaken, latende daervoor aenspraekelijk alle diegeene welke deselve hebben te wege gebragt;

wijders verclaerende en betuigende, ingevalle mij dese billijke en behoorlijke tijt niet werde gegunt, alsdan te renuntieren aen mijne qualiteyt als volmagt ten Landsdage.

Buiten op staat: ‘mijn advis 5 July 1748.’