| |
| |
| |
Terecht en ten onrechte
Pas in de Duitse les op school hebben we goed kennis gemaakt met naamvallen: der kleine Mann - des kleinen Mannes - dem kleinen Manne - den kleinen Mann. Vier verschillende vormen voor dezelfde woorden. De gymnasiasten vallen op een leeftijd waarop geheugendrilling nog prettig kinderspel is, aan op de welluidende rijtjes: dominus - domini - domino - dominum - domine - domino. Wie zich wil verdiepen in Sanskriet of een Slavische taal onder de knie wil krijgen, heeft even fraaie of zelfs nog ingewikkelder rijtjes te verstouwen. Met een naamval bedoelen we de vormen van een lidwoord, een naamwoord (of een woord dat hiervoor in de plaats staat) waarmee we de betrekkingen in de zin kunnen weergeven.
Der Schurke (onderwerp) gab seinem Hunde (meewerkend voorwerp) einen Tritt (lijdend voorwerp).
Zo is het Nederlandse systeem niet. Wij hebben geen naamvallen. Betrekkingen in de zin duiden wij niet aan met veranderingen aan het naamwoord of het begeleidende woord maar, door de volgorde van de woorden, door voorzetsels en door de intonatie. Het Frans en het Engels kennen evenmin naamvallen; er is vooralsnog geen reden om ons meer tot het Duits dan tot die twee andere talen aangetrokken te voelen. Natuurlijk kan men wel zeggen van de schurk gaf zijn hond een schop dat de schurk eerste, zijn hond derde en een schop vierde naam- | |
| |
val is, maar men gebruikt dan een oude term die nu voor het Nederlands zinloos is. U mag uw aansteker best een tondeldoos blijven noemen, maar het is onpraktisch. Dat in ons land de term naamval zo hardnekkig blijft leven, is wel verklaarbaar. Bij het onderwijs in het Duits en in de klassieke talen maakt de leraar er terecht gebruik van als hij spreekt over de Duitse taal of over de klassieke talen, maar ten onrechte als hij het over het Nederlands heeft. Gemakshalve behandelt hij het Nederlands dan maar als die andere talen.
Het gevaar voor misverstanden is groot. Ouders wier kinderen een onvoldoende voor Duits halen en blijven halen, roepen wrevelig uit: ‘Geen wonder, sinds ze in het Nederlands de naamvallen hebben afgeschaft..’. Als die kinderen een onvoldoende voor Frans haalden en bleven halen, zouden ze boos kunnen roepen: ‘Wat wilt u! Sinds ze in het Nederlands de geslachten hebben afgeschaft..’
Wie zijn die ze? Wat is dat afschaffen? Die ze zijn wij allen, Nederlandstaligen, sedert vele, vele eeuwen. En dat afschaffen is niet een Koninklijk Besluit, gepubliceerd in de Staatscourant, maar een proces van wijziging, verschuiving, vereenvoudiging waaraan alle Nederlandstaligen sedert vele, vele eeuwen hebben meegewerkt.
Echte naamvalsvormen kennen we in het Nederlands alleen nog maar in enkele gevallen, in staande uitdrukkingen of in aparte stijl. Bij sommige voornaamwoorden bijvoorbeeld kan men van naamvallen spreken: wiens - wier. Eigenlijk is het verkeerd, mij en ons een naamvalsvorm van ik en wij te noemen, want mij, ons zijn geen vormen van ik, wij, maar andere woorden die voor de voorwerpsbetrekking van het voornaamwoord eerste persoon worden gebruikt. Het stelsel van veranderingen aan de naamwoorden e.d. door middel van uitgangen (de mens - des mensen) noemt men buiging. Een spring- | |
| |
levende, onmisbare buigingsuitgang is -en bij de zelfstandigae naamwoorden (boek - boeken), maar deze uitgang wordt vrijwel uitsluitend gebruikt ter aanduiding van een meervoud en niet ter aanduiding van een naamval.
Met de oude verschillen in woordgeslachten kunnen de resten van de naamvalsvormen en de grillige buigingsuitgangen ons, vooral bij het schrijven, heel wat last geven. Denk niet dat ‘vroeger’ alles zo precies was geordend! Bestudering van middeleeuwse of zeventiendeeeuwse taal kan u doen inzien dat het proces van de naamvalsterfte al heel, heel ver op gang was. Blijkbaar wisten onze voorouders ook niet meer de weg: destijds, ten tijde, te zijner tijd. Wie een romantische bewondering koestert voor naamvalsystemen moet zich, zij het mokkend, bij de feiten van het twintigste-eeuwse Nederlands neerleggen. Het kan geen kwaad te veronderstellen dat een taal zonder naamvallen iets gemakkelijker hanteerbaar is dan een taal met naamvallen.
Dat naamvallen ons voor onduidelijkheid behoeden, verbeelden we ons. De andere systemen hebben de taak van de functie-aanduiding prachtig overgenomen. Conclusies over cultuurpeil moeten we daaruit niet trekken. De bewonderaars van de naamvallen zouden de eeuwenoude Chinese cultuur barbaars moeten vinden; het Chinees is namelijk buigingloos.
| |
1. lidwoorden en voornaamwoorden.
De vorm des (tweede naamval mannelijk en onzijdig enkelvoud) en de vorm den (derde en vierde naamval mannelijk enkelvoud en derde naamval meervoud) treft u zelden aan. Ze komen nog voor in vaste verbindingen als de heer des huizes, op den duur. Soms is de vorm verschrompeld tot een s-je; we zijn dan gewend met een weg- | |
| |
latingstekentje (apostrof) te werken: 's lands wijs 's lands eer, langs 's heren wegen. Heel gewoon is het geworden in bijwoordelijke bepalingen als 's avonds, 's maandags, 's winters. Als u Den Haag 's-Gravenhage wilt blijven schrijven (een verrukkelijk stukje letterfolklore ter verwarring van buitenlanders), schrijf die naam dan goed, dus met het koppelstreepje om aan te geven dat 's alleen bij Graven hoort. Een schrijfwijze als 's-zaterdags is fout, de 's hoort niet alleen bij zater maar ook bij dags.
Het gebruik van der is nog lang niet uitgestorven. Het mag voorkomen voor het meervoud van alle de- en hetwoorden en voor het enkelvoud van woorden die met zij mogen worden aangeduid, dus der gekken en der gekheid. Dat hier een uitgebreide kans op fouten aanwezig is, kunt u dagelijks in de papieren wereld vaststellen: de gevaren der strijd, de leden der gemeenteraad, de gevolgen der oorlog, de delen der gravimeter, de besluiten der senaat. De fout is verklaarbaar: niet alleen geven we graag een accentje van deftigheid aan onze schrijfsels door een woord zij te maken, maar ook vinden we steun in het meervoud waar der altijd is toegelaten. Ik geef daarom iedereen die zich niet heel zeker van de hij - zij-zaak voelt de raad: schrijf nooit der in het enkelvoud, schrijf rustig van de. U doet daarmede niets onnatuurlijks, integendeel!
Hóórt u dit der dagelijks om u heen in beschaafde taal gebruiken? Voor het argument van de welluidendheid door afwisseling zwicht ik niet zo gauw. Wat zouden overigens de Fransen met hun de en de Engelsen met hun of moeten doen? Ik moet u aarzelend bekennen dat ik er een privé genoegen in heb, het Nederlandse lidwoord van het Duitse te scheiden: daarom probeer ik altijd van de te schrijven, óók in het meervoud.
De opmerkingen over der hebben ook betrekking op ener, mijner, uwer, onzer, dezer, dier enz. Afgezien van vaste
| |
| |
verbindingen en statige stijl, passen deze buigingsvormen niet meer in het Nederlands.
Van de hier en daar nog voorkomende naamvalsvormen van de aanwijzende voornaamwoorden kan diens ons in een enkel geval nog een goed dienst bewijzen. De directeur, zijn secretaris en zijn typiste: is de typiste nu van de directeur of van de secretaris? Als er werkelijk gevaar voor misverstand bestaat, helpt ons diens, want in de directeur, zijn secretaris en diens typiste is de typiste van de secretaris. Beperk dit diens echter tot deze gevallen en schrijf
in plaats van: |
..het verlof van de ambtenaar. Diens diensttijd wordt gerekend van de eerste van de maand enz. |
met een gerust hart: |
.. het verlof van de ambtenaar. Zijn diensttijd wordt gerekend van de eeste van de maand enz. |
In de soberheid van ons alledangse werk spreken we over de directeur, zijn secretaris en die z'n typiste. Dit die z'n en het gebruikelijke die d'r voor het vrouwelijk, waar we geen vluchtweggetje naar dier kennen (de directeur, zijn secretaresse en dier vader..), zijn in de geschreven taal met algemene stemmen verboden. Wie zoiets durft te schrijven, stelt zich aan de hoon van zijn lezers bloot. Bij de vragende voornaamwoorden bestaat iets dergelijks: wiens - wie z'n en wier - wie d'r: wie z'n boed is dit? De zaak is ‘rond’ als we de betrekkelijke voornaamwoorden hebben bekeken. De veelheid van vormen bij deze laatste soort noopt ons tot een afzonderlijke paragraaf.
| |
2. betrekkelijke voornaamwoorden
Met de betrekkelijke voornamwoorden kan men nog keurige rijtjes met naamvallen maken. Er zijn veel vormen,
| |
| |
maar er heerst geen willekeur. Elke vorm luistert nauwkeurig naar de regels: de die's en de wie's, de dat's en de wat's kunt u niet straffeloos door elkaar smijten.
die |
de mens(en) die hier loopt (lopen); |
|
de mens(en) die ik zie; |
|
degene(n) die hier loopt (lopen); |
wie |
de mens(en) wie ik dit geef; |
|
de mens(en) aan wie ik dit geef; |
|
wie dit leest (lezen), is (zijn) gek; |
wier |
de vrouw wier hart ik heb veroverd; |
|
de mensen wier leven ik bewonder; |
wiens |
de man wiens werk ik ken; |
dat |
het ei dat rot is; |
|
het ei dat ik eet; |
|
het ei dat ik een deuk heb gegeven; |
wat |
alles wat hij zegt, is juist; |
|
datgene wat hij zegt, is juist; |
|
wat hij zegt, is onjuist; |
|
hij slaapt steeds, wat ik onjuist vind; |
waarin, |
het bed waarin ik slaap; |
waarmee |
de bedden waarin ik sliep; |
enz. |
de wagen(s) waarmee ik reis. |
Zo'n overzicht ziet er niet zo vreeswekkend uit; er zijn in de praktijk (vooral van het schrijven) nogal wat wrijfpunten. Bijvoorbeeld de volgende.
a. Sommigen houden stijf vast aan een verouderde regel, die nooit in overeenstemming was met de werkelijkheid: die achter personen, welke achter zaken, dus de machinist die zich had verslapen en de trein welke vertraging had. We moesten deze regel maar definitief begraven. Schrijf de trein die, altijd, zonder blikken of blozen. Tezamen met welke mag u welks, welker en ook hetwelk, hetwelks
| |
| |
opruimen, tenzij u bent gesteld op een archaïsche stijl. Die die verbetert men soms in welke die: de lampen die die mensen gebruiken wordt dan de lampen welke die mensen enz. Een kwestie van smaak. Zou u heus het tasje dat dat meisje heeft willen veranderen in het tasje hetwelk dat meisje enz.? Welke kan nog diensten verrichten in een speciale soort verbindingen waarover u in d. iets kunt vinden.
b. Hetgeen is, dunkt me, niet verouderd. Het kan staan in de plaats van wat als dit woord wijst op de hele voorafgaande zin, bijvoorbeeld de prijzen zijn hoog en de lonen zijn laag, hetgeen wijst op een verkeerde economie. Menigeen vindt dit hetgeen mooier dan wat; wat apart is, bevalt nu eenmaal beter dan wat eentonig is.
c. Het valt op dat in de gesproken taal (óók van de keurig sprekenden) steeds meer veld wint het boek wat daar ligt, het huis wat ik wil kopen. Let maar eens op als er voor-de-vuist wordt gesproken! Een aanvaardbare verklaring kan ik voor dit gebruik niet geven. Misschien past de w-vorm goed in de rest: waarvan, waaraan. Misschien is het beperkt tot het ‘Hollands’. Hoe dan ook, het huis wat komt onverbiddelijk in het linker rijtje: ‘niet zo’; ‘maar zo’ blijft: het huis dat.
d. Bijvoeglijke bijzinnen zijn in de gesproken taal niet zo populair en zeker niet als de verbinding moeilijk wordt.
Ondergetekende was van februari 1957 tot augustus 1858 in actieve dienst, ter staving waarvan hij u de volgende documenten zendt. De bedoelde voorstellen van welker aanneming (of: van de aanneming waavan) de boogte van mijn inkomstenbelasting afhangt, zijn nog niet aan de orde gekomen.
| |
| |
De armband en het paarlensnoer, welke voorwerpen mij uit de nalatenschap toekomen, waren niet in de safe aanwezig.
Deze zinnen rieken naar de kanselarij met tinnen inktkokers en krassende kroontjespennen. Het ge-air-conditionde kantoor, met zijn elektrische schrijfmachine in functionele kleuren, zou de voorkeur moeten geven aan:
Ik ben van.... in actieve dienst geweest. Ter staving daarvan zend ik enz.
De bedoelde voorstellen zijn nog niet aan de orde gekomen. Van de aanneming daarvan hangt enz.
De armband en het paarlensnoer waren niet in de safe aanwezig. Deze voorwerpen komen enz.
e. Zoals zo dikwijls, hebben ook bij de betrekkelijke voornaamwoorden de wrijfpunten betrekking op de spanning tussen schrijftaaltraditie en normaal spreken. De regel zegt: de man waarmee ik correspondeer moet zijn de man met wie enz. en we houden ons daaraan.
Personen met wie, bij wie, op wie enz. maar zaken waarmee, waarbij, waarop. Deze regel is - u kunt het talloze malen rondom u waarnemen - niet in overeenstemming met de normale gesproken taal. Eigenlijk zou men het meisje waarop ik verliefd ben ook niet mogen goedkeuren, maar hier is geen schrijfuitweg naar of wie... De regel is onuitroeibaar. Wat u ervan ook moge denken, zou u een verblinding als de Koningin waaraan dit kasteeltje is geschonken maar niet liever afkeuren?
Buitenlanders hebben met deze eigenaardigheid van het Nederlandse voorschrift en de Nederlandse werkelijkheid
| |
| |
de grootste last. Wij met buitenlandse voorschriften en werkelijkheden trouwens ook.. Het verwondert mij daarom niet, in een Nederlandse spraakkunst voor Engelsen (Teach yourself Dutch, London 1952, blz. 91) te lezen: ‘Hoe heet die Rus met wie je stond te praten?’ or ‘waarmee je stond te praten.’
Wiens en wier hoort men zelden of nooit in een gesprek.
Als we zo'n verbinding nodig hebben, is het die z'n en die d'r: de jongen die z'n vader in België is...; jongens die d'r werk slordig is, krijgen een onvoldoende. Het is de vraag of deze verbinding ooit in de greschreven taal wordt gesanctioneerd. Dat zij on-Nederlands is, kan niemand staande houden.
| |
3. zelfstandige naamwoorden
De oude -e in de derde naamval mannelijk en onzijdig enkelvoud vindt u terug in uitdrukkingen als: van koninklijken bloede, in geschrifte, in arren moede. Het woord is dan zo apart geworden dat u geen fouten meer kunt maken
Veel komt nog voor, bijzonder in geschreven taal, die 's als teken voor de tweede naamval. Vooral bij eigennamen (Keesjes verhaal), bij namen die dienst doen als eigennaam (buurmans regenton), bij namen die een familiebetrekking aanduiden (vaders werk, tantes verjaardag). U ziet aan tantes verjaardag en moeders pappot dat de -s geen voorrecht is van mannen. Maak het niet te bont en schrijf niets: mijns vaders werk. U durft ik blijf bij mijner moeders pappot toch ook niet aan! Beschouw mijn vader e.d. als een eenheid die de -s krijgt: mijn vaders werk. Natuurlijker zou zijn het werk van mijn vader (of: mijn vader z'n werk, maar dit wordt nu oud liedje).
De bekende afkorting H.M. Kruiser De Ruyter moet worden gelezen als Hare Majesteits Kruiser De Ruyter. Onaanvaardbaar is Harer Majesteits; het betreft hier ge- | |
| |
stileerde taal, de verbinding hare majesteit moet men als een eenheid beschouwen. De -s schrijft men vast aan majesteit.
De spelling van deze -s-combinaties levert soms enige moelijkheden. Er zijn gelukkig regels voor. Drie gevallen:
het gewone: |
Keesjes verhaal, Jans gezeur; |
het buiten-gewone: |
Anna's leven, Breda's burgemeester; |
het zonderlinge: |
Max' verjaardag, Kees' verzoek. |
Goede spellinggidsen kunnen u meer bijzonderheden geven. Achternamen in merken, fabrieksnamen e.d. schijnen zich een eigen schrijfwijze te permitteren: Droste's cacao, De Gruyter's winkels, Verkade's beschuit. Wellicht wil men, aldus spellende, de eigennaam in het schrift apart houden. Houdt u van spellingfoefjes, dan moet u eens een novelle schrijven over de verloving van Kees en Kee. U schrijft dan over Kees' liefde en Kee's (of Kees?) liefde.
In de Latijnse spraakkunst wordt onderscheid gemaakt tussen een tweede naamval van het onderwerp (de liefde van de man = de man bemint) en de tweede naamval van het voorwerp (de liefde tot de man = de man wordt bemind). De Latijnen kenden hierbij wel verschil in betekenis, maar niet in vorm. Er bestaat geen aanleiding om in het Nederlands de tweede naamval des, der of de omschrijving met van de te reserveren voor het onderwerp. M.a.w. het lezen der (van de) boeken is even goed als het lezen der (van de) kinderen. De kwestie is erg theoretisch. Zoals zo dikwijls, wordt door de omgeving van de zin, door de situatie verwarring vrijwel altijd uitgesloten.
Wie zal in een normaal verhaal niet weten wat er bedoeld wordt met het vonnissen van de rechters en het ophangen van de boeven?
Een schrijver die verwarring vreest, heeft middelen
| |
| |
genoeg ter verhindering daarvan. Hangen de boeven (daar zijn ze boef voor) de rechters op, dan kan hij ons het schokkende relaas doen over het ophangen van de rechters door de boeven. Zoals het inhouden van de loonbelasting door de werkgever.
Naast de tweede naamval met -s bestond er ook een op -en, en wel bij sommige mannelijke persoonsnamen (de graaf - des graven, de paus - des pausen), bij mannelijke persoonsnamen op -e (de bediende - des bedienden), bij één onzijdig woord, n.l. hart (wat op 's harten grond leit..) en bij een paar vrouwelijke woorden die u kunt ontmoeten in Vrouwenparochie, Mariëndal, Geertruidenberg.
In woorden als heldendaad, pausenwoord, mensenwerk en koningszoon, adelsbrief ziet u dat de oorspronkelijke tweede naamval is opgenomen in een samenstelling. De uitgangen -en en -s gaan dan dienst doen als tussenklank; men merkt dan geen verschil meer tussen uienteelt (teelt van uien, meervoud) en heldenmoed (moed van een held, enkelvoud). Zo glijden we ongemerkt naar het spiegelgladde veld van de tussenklanken.
| |
4. tussenklanken
Geen regel waar men zo de lachers mee op zijn hand kan krijgen, als de regel over de tussenklank -e(n)- in samenstellingen. Wat een wilde boel: mierenhoop (één beest maakt zo'n hoop niet), miereëi (één ei, één legster), miereneter (dit vreemde beest eet ze in het meervoud), mierezuur (behoeft niet door vele mieren tegelijk te worden afgescheiden). Er zijn gemakkelijk nog veel boeiender voorbeelden te vinden. Afgezaagd is langzamerhand geworden: bessensap (een fles vol) bessesap (van één bes).
Ik kan de regel heus niet zo lachwekkend vinden. Als het eerste lid noodzakelijk de gedachte aan een meervoud opwekt (boekenkast) of als het eerste lid een persoonsnaam
| |
| |
is (heldendaad) die niet een bepaalde vrouwelijke persoon aanduidt (dus koninginnedag tegenover weduwenpensioen), wordt de tussenklank met -en- geschreven, anders met -e-; bij gerechtvaardigde twijfel schrijf ik een -e-; daarmee voel ik met veiligst. De regel die de oude spelling van De Vries en Te Winkel ons bood, was een stuk ingewikkelder!
Onze voorouders zijn met de vervaardiging van dergelijke samenstellingen niet logisch geweest: tandarts (hij zorgt voor meer dan één tand), dierkunde (kennis van meer dan één dier), boekwinkel (daarin is meer dan één boek te koop), kleuterschool enz. Ik kan de gedachte niet van me af zetten dat ter ordening van de -e(n)- kwestie een pijnlijke operatie heilzaam zou zijn geweest: altijd -e-! De krullebol was dan niet minder geweest dan de krullenjongen, de schapekaas niet minder dan de schapenfokker; de sterrenkijker (hij die kijkt) was gelijk gemaakt aan de sterrekijker (waardoor hij kijkt).
Over dergelijke woorden kunt u opwindende redetwisten houden: sigareas valt van één sigaar af, sigarenas vult de asbak als tien mannen de as van hun sigaar daarin hebben getikt. Flauw. Laten wij met deze dingen ons nu niet belachelijk maken.. Nogmaals, wie weet ware het wijzer geweest alleen maar de -e- voor te schrijven. Na korte tijd zou iedereen deze tussenletter volkomen normaal gevonden hebben. De Groningers, Friezen en Oostnederlanders, die de n zo liefkozen, hadden graag in het belang van het vaderland een offer gebracht en wij waren van het ergerlijke gekijf over het kranteknipsel van krantenpapier gelukkig bevrijd.
Zou men bij de vorige gevallen altijd een -e- wensen te schrijven, daar bij verreweg de meeste Nederlandstaligen
| |
| |
in zo'n woord geen -en-, maar een -e- wordt gehoord, bij de tussenklank -s- is de situatie, jammer genoeg, anders. We hóren namelijk duidelijk een -s-, bijvoorbeeld in gelukskind en stadsuurwerkmaker, óók in voorjaarszon, koopmansgenie.
Om de -s- in de laatste voorbeelden goed te beoordelen, moet u scherp luisteren. U zegt niet: ‘voorjaars-zon’ zoals ‘lente-zon’, maar ‘voorjaarson’; evenmin zegt u ‘koopmanzjenie’- zoals ‘een radio-zjenie’, maar ‘koopmansjenie’. Overal waar u zo'n -s- hoort, op de man af of langs een omweg, moet u de s schrijven; dat is de simpelste spelregel die u zich kunt voorstellen. Van huis uit kan zo'n -s- alles en nog wat zijn. Soms is er sprake van een oude tweede naamval -stervensmoed-, een koppeling - des konings zoon: de koningszoon -, een meervoud - meisjeslyceum -. Het verstandigste is, ook deze klank eenvoudigweg tussenklank te noemen.
Aarzelt u plotseling bij het schrijven - is het nu pensioenspremie of pensioenpremie? is het nu tijdverschil of tijdsverschil? - en helpt het woordenboek niet, dan kunt u het beste, dunkt me, de vorm zonder -s- nemen. Hoe meer twijfel-s-woorden worden weggewerkt, des te beter. Wie een nieuw woord maakt, wete wat hij doet als hij daarin zo'n -s- plaatst! Uw nageslacht zit ermee. Vandaar dat de spellingcommissie, belast met de regeringsopdracht om in de spellingkwestie uitspraak te doen, ons niet verder heeft willen opschepen met moeilijke spellingbeelden.
Wij zijn echter nog niet helemaal klaar met de norm van horen of niet horen. Als u een ‘rijtje’ kunt maken met -s-woorden, moet een woord met een ongehoorde -s- dat daarin past, een geschreven -s- krijgen. Het schoolvoorbeeld is de dorpsstraat, die zijn -s- heeft te danken aan de dorpsburgemeester, de dorpskerk, het dorpsplein, de dorpsherberg en de dorpspastoor.
| |
| |
| |
5. een oud(e) man
De term bijvoeglijk woord gebruikt men om een ruim begrip op te vangen. We vatten daaronder samen niet alleen de lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden (de lelijke boom) maar ook de bijvoeglijk gebruikte telwoorden (drie bomen), aanwijzende voornaamwoorden (deze boom), bezittelijke voornaamwoorden (mijn boom), onbepaalde voornaamwoorden (iedere boom), vragende voornaamwoorden (welke boom?)
Het is mij hier vooral te doen om de bijvoeglijke woorden die ons de keuze laten tussen een vorm met of zonder uitgang -e, dus een oude man of een oud man, menig soldaat of menige soldaat. In de andere gevallen weet u heus wel de weg. Zo is er bijvoorbeeld maar één vorm mogelijk bij de meeste bezittelijke voornaamwoorden: haar kinderen (tenzij u een vaste uitdrukking noemt, bijvoorbeeld zijne hoogheid, of een zeer ouderwetse stijl gebruikt: hare kinderen), bij de telwoorden (drie huizen, de vijfde klas, enkele mensen), bij de bijvoeglijke naamwoorden op -en en -er (linnen hemden, gesloten deuren, vervelender boek is er niet) en bij kleur- of stofaanduidende bijvoeglijke naamwoorden van vreemden huize als in een beige das, een lila hoed, de nylon draden, rubber zolen. Een paar kleinigheden:
a. Met de keuze tussen ons - onze, die iedereen feilloos doet, staat niet op een lijn die tussen uw - uwe. De vorm uwe is ouderwets. Schrijf dus: wij wachten uw berichten af en niet wij wachten uwe berichten af. Vormen van aanspraak als uwe hoogheid en uwe excellentie moet men als staande uitdrukkingen beschouwen.
b. Verschil in betekenis tussen verscheiden huizen en verscheidene huizen is er niet. We aarzelen wellicht even met die -e, daar de bijvoeglijke naamwoorden op -en deze uitgang niet hebben. Met gebrokene benen is dwaas.
c. Verschil in betekenis tussen alle huizen en al de huizen
| |
| |
zie ik evenmin. Het is wat gekunsteld als u schrijft alle de huizen, alle mijn vrienden. Zou u zo ook willen doen met heel de wereld, heel zijn familie? U maakt er wel van: de (ge)hele wereld, zijn (ge)hele familie.
d. Typisch is de bijvorm van één: ene. We kennen dit woord in: de ene kant, met zijn ene voet en in ene Verhoeven heeft opgebeld.
Moeilijk wordt het pas wanneer we echt kunnen kiezen tussen een vorm met -e en een vorm zonder -e. Hieronder volgen er een paar, twee aan twee:
een knappe schrijver |
- een knap schrijver |
ons telefonische onderhoud |
- ons telefonisch onderhoud |
een ouderwetse pianiste |
- een ouderwets pianiste |
elke schoolmeester |
- elk schoolmeester |
algemene secretaris |
- algemeen secretaris. |
Soms weifelt men. We kennen een voortreffelijk spreker (spreekster) en een voortreffelijke spreker (spreekster), een ontwikkeld man en een ontwikkelde man, maar bij vrouw is een ontwikkelde vrouw mogelijk en klinkt een ontwikkeld vrouw dwaas.
Het lijkt of er geen regelmaat is te vinden, of alles mag: mijn geliefd(e) kind, mijn goed(e) recht, ieder(e) dapper(e) matroos. Nu eens is de -e onmisbaar, dan weer niet.
Wie een regel tracht op te stellen, voelt de neiging om er de uitwijkmogelijkheid ‘in het algemeen’ bij te zetten. Bijvoorbeeld: in het algemeen krijgen de bijvoeglijke naam woorden een -e. Bij zelfstandige naamwoorden in het meervoud is er geen twijfel: oude boeken, de oude boeken, geen oude boeken. De woorden veel en weinig (veel mensen, vele mensen) onttrekken zich aan de triomfantelijk opgestelde regel, maar dat komt door iets anders.
| |
| |
Bij de het-woorden in het enkelvoud is er geen twijfel als er niets of een, geen, menig, zo'n, ieder, elk, welke, veel, weinig voor het bijvoeglijk naamwoord staat:
oud brood |
- oude onmogelijk |
een lief wijf |
- lieve onmogelijk |
geen slecht nieuws |
- slechte onmogelijk |
menig kapot dak |
- kapotte onmogelijk |
zo'n idioot voorstel |
- idiote onmogelijk |
ieder (elk) vuil schrift |
- vuile onmogelijk |
welk mooi meisje |
- mooie onmogelijk |
veel oud ijzer |
- oude onmogelijk |
weinig rot hout |
- rotte onmogelijk. |
Ik geloof dat men zich niet veel hoofdbrekens moet maken over die -e erbij of eraf. Er lopen in deze keuze allerlei dingen door elkaar. Zo bestond er vroeger een sterke verbuiging van het bijvoeglijkre woord (zonder -e, tweede naamval op -s in het mannelijk en onzijdig enkelvoud) en een zwakke verbuiging (met -e in het mannelijk, vrouwelijk, onzijdig enkelvoud en meervoud). Keuze tussen zwakke en sterke verbuiging hing af van het woord voor het bijvoeglijk naamwoord: de (bepalend) wijze man, een (niet-bepalend) wijs man.
In heel ouderwetse spraakkunsten kunt u daarvan nog mooie rijtjes vinden, die u herinneren aan uw afschuwelijke inspanning om de Duitse rijtjes in uw hoofd te pompen.. Tegenwoordig is dit verschil, zo het ooit bestaan moge hebben, verdwenen, maar met de resten moeten we zien uit te komen. Nu hangt in veel gevallen de keuze tussen met -e en zonder -e af van welluidendheid en ritme. Gorter schreef in het begin van zijn Mei:
En menig moe man die zijn avondmaal
Nam, luisterde, als naar een oud verhaal
| |
| |
Had hij moeten schrijven menige, moeë man? Van Leopold is de regel:
Om mijn oud woonhuis peppels staan
Had hij moeten schrijven mijn oude woonhuis?
Onze keuze is vrijwel altijd onbewust. Voor mijn eigen taalgevoel is de vorm op -e natuurlijker dan die zonder -e. Ik geloof dat we veel eerder zullen zeggen: kijk, daar loopt een oude man in ons nieuwe huis, dan: kijk, daar loopt een oud man in ons nieuw huis.
Op enige apart staande gevallen vestig ik nochtans uw aandacht.
a. Er treedt verschil in betekenis op tussen bijvoorbeeld:
een goede koning |
- een goed koning. |
Met de verbogen vorm wil ik zeggen dat de koning. goed is als mens, met de onverbogen vorm druk ik uit dat hij goed is als koning, als regeerder: hij regeert goed. Zo zou ik kunnen beweren: hij is wel een knappe schrijver maar geen knap schrijver. Een spitsvondige maar tegelijk ook wat gekunstelde omschrijving voor: die schrijver weet heel veel, maar schrijft beroerd. (Of ook: die schrijver heeft een mooi gezicht.) Met een knap meisje kunt u zoiets niet uithalen; dat komt omdat het niet de maar het meisje is.. Bij het bijvoeglijk naamwoord groot kunt u met die wisseling van -e het verschil krijgen tussen de lichaamsgrootte en een andere kwaliteit van het te bepalen begrip.
Bijvoorbeeld: een grote soldaat (d.i. een soldaat langer dan 1,90 m) en een groot soldaat (d.i. een soldaat met goede vechteigenschappen).
b. Dat de keuze zo dikwijls voorkomt wanneer we een bijvoeglijk naamwoord bij namen van mannelijke per- | |
| |
sonen zetten, is nu duidelijk. Vooral als het persoonsnamen betreft die met een werkwoord samenhangen. Immers, ik kan de kwaliteit van de mens aangeven en de kwaliteit van het ‘werken’.
Een slecht onderwijzer is iemand die wel slecht (bijwoord, onverbogen!) onderwijst, maar een hart van goud kan hebben; een slim voetballer is iemand die slim voetbalt, maar thuis misschien nog niet tot tien kan tellen! Dit gebruik heeft zich uitgebreid tot de namen van vrouwelijke personen, maar daarbij is de keuze niet zo groot. Ik kan het wel hebben over een beroemd zangeres: zij is beroemd door haar zingen. Ik stel me voor dat een tevreden echtgenoot zegt: zij is een voortreffelijk huisvrouw. Onmogelijk kan hij zeggen: zij is een voortreffelijk vrouw, want vrouw wekt niet de gedachte aan een werkzaamheid, een functie, een beroep op. Man schijnt dit wel te doen, want de tevreden vrouw kan van hem zeggen: en ik heb een voortreffelijk man.
c. Niet alleen na een en andere niet-bepalende woorden kan er verschil in betekenis komen, maar zelfs achter de bepalende woorden, dus de, die, onze e.d.. In dat geval krijgen we een geïsoleerde uitdrukking voor een bepaald beroep of een bepaalde functie. Daarom reken ik goed:
de waarnemend burgermeester
de raadgevend ingenieur
de controlerend geneesheer
de maatschappelijk werkster.
Bijvoorbeeld: de (ieen) raadgevend ingenieur is niet de (een) ingenieur die een keer raad geeft, maar de (een) ingenieur die hetzij zelfstandig hetzij in een bureau er een beroep van maakt anderen in speciale gebieden van de techniek van advies te dienen. Hij behoort tot de raadgevend ingenieurs.
| |
| |
De controlerend geneesheer is niet een huisarts die eens komt kijken, maar de arts die in dienst van verzekeringsmaatschappijen, grote bedrijven e.d. optreedt in de functie-van-het-controleren.
| |
6. Staande uitdrukkingen.
Naamvalsresten neemt u waar bij de staande uitdrukkingen. In een goed woordenboek vindt u er genoeg: onder ede, den volke kond doen, uit dien hoofde, met dien verstande, om den brode, in arren moede, met voorbedachten rade. De derdenaamvals-e (raad - rade, brood - brode, begin - beginne) gaat vergezeld van een -n als uitgang van het bijvoeglijke woord: in het begin wordt in den beginne. Bij vrouwelijke woorden is de uitgang van het bijvoeglijke woord een -r: in dier voege, met luider stemme. Zodra het zelfstandig naamwoord er niet meer vreemd uitziet, dus zodra het voor ons gehoor de normale vorm heeft, gaan we weifelen: op de (n) duur, in de (n) regel, in goede (n) doen. Gelukkig bezitten we, volgens onze woordenlijst, de vrijheid om in dat geval de naamvals-n weg te laten. Veelvuldig wordt mishandeld de kaarsrechte uitdrukking in groten getale. Hoe zou zij in grote getalen kunnen zijn? Niet getalen maar getallen is het meervoud van getal; daarbij komt nog dat dan hier aantallen zou moeten staan.
Een lange reeks staande uitdrukkingen is vervaardigbaar met te.
In het pietluttige woordje te, voorzetsel en bijwoord, zijn allerlei betekenissen door elkaar gelopen: te laat, te laten, des te later, te Haarlem. Vooral als voorzetsel moet het dienst doen in zeer uiteenlopende gevallen. U hebt er de grootste moeite mee gehad bij de geraffineerde dicteetjes op school; nu eens werd het ter, dan weer ten, soms
| |
| |
bleef het naakt te, soms vloeide het ineen met het volgende woord: teleur. Ik heb hieronder een kleine tweehonderd uitdrukkingen met te vergaard. Een enkele keer twijfel ik ook: te elfder ure - ler elfder ure? Met redenering komt men er lang niet altijd uit. Met de naamvallen en geslachten zijn in de loop van de eeuwen zoveel ‘fouten’ gemaakt en terecht of ten onrechte (waarom het één aan elkaar en zonder naamval en het ander los en met naamval?) bekrachtigd dat wij er niet steeds meer wijs uit kunnen worden. Ik heb in het lijstje weggelaten de woorden waarin te is vastgegroeid, waarin u te misschien niet eens meer herkent, bijvoorbeeld teweeg(brengen), teweer(stellen), het tegoed, het tehuis, terdege, tegelijkertijd, tegemoet, terloops, tentoon(stellen), tevergeefs, telkens, telkenjare en de twee ouwe getrouwe h-houwers; thuis en thans.
Los schrijven doet men deze uitdrukkingen als de oorspronkelijke betekenis nog uitkomt. U kunt bijvoorbeeld een verschil maken tussen ik ben tenslotte niet gek (= toch) en ten slotte, waarde toehoorders, wek ik u nogmaals op (= tot slot), maar van veel belang is de kwestie niet. De kaart van ons land toont u Ter Apel in het noorden en Terneuzen in het zuiden; Terapel ziet er uit als een wit droomparadijs in de Franse Alpen en in Ter Neuzen zou niemand meer willen wonen.
Weggelaten heb ik tevens (= te + even + s) de te - ter - mogelijkheid met de woorden op -ing en -ie. Met -ing kunt u zelfstandige naamwoorden van werkwoorden maken en daar -ing het woord tot een zij maakt, zijn we genoodzaakt tot ter, bijvoorbeeld:
ter beschikking
ter onderscheiding
ter verhindering
enz. enz.
| |
| |
Met de bastaarden op -tie bijvoorbeeld:
ter secretarie
ter recensie
ter correctie
enz. enz.
Ter = te der en ten = te den. Daarmee is de theorie af. De praktijk maakt het ons wel wat lastiger. Zo bestaat de notariële uitdrukking ten deze naast de ‘gewone’ te dezen.
Komt achter te een woordje als deze, die, al of enn bezittelijk voornaamwoord dan schuift de n of r naar die woordjes. Dus ten tijde = in de tijd, te allen tijde = in alle tijd. Zo maakt u te mijnen huize en te uwer onriëntering.
Leer de te - ter - ten-lijst niet uit uw hoofd, u kunt uw tijd en energie aan iets beters besteden, maar veronachtzaam deze aardige uitdrukkingen ook niet! Met beleid gebruikt, kunnen ze uw betoog doorspikkelen met de charme van de ouderwetse stijfheid: een beetje pluche tussen het plastic. ‘Speech’ maar niet meer bij de toost aan het diner: prosit, daar ga je, maar laat uw gastvrouw versteld staan van uw gevoel voor stijl: Ik ledig dit glas te uwen gelukke.
| |
| |
ten aanhoren |
ten aanschouwen |
ten aanzien van |
ter aarde |
ten achter |
te allen tijde |
ten anderen male |
ten anker |
ten antwoord |
te baat |
ten bate |
ter been |
te bed |
ten bedrage |
ten behoeve |
ten believe |
te berde |
te berge |
ten besluite |
ten beste |
te beurt |
ten beurze |
ten bewijze |
ten bezware |
te biecht |
te binnen |
ten blijke |
te boek |
te boord |
te boven |
te bruiloft |
te buiten |
ten burele |
ten contrarie |
ten dage |
ten dank |
ten dans |
ten deel |
ten dele |
te dezen |
ten dienste |
ten dode |
ten doel |
ter dood |
ten doop |
ten eerste (enz.) |
ten eeuwigen dage |
ten einde |
te(r) elfder ure |
te(n) enenmale |
ter ere |
ter (ten) fine |
te gast |
te geef |
ter gedachtenis |
ten gebruike |
ten gehore |
te gelde |
ter gelegenheid |
te gelegener tijd |
ten gelukke |
ten genoegen |
ten gerieve |
ten geschenke |
ten getale |
ten gevalle |
ten gevolge |
te Gode |
ten goede |
te goeder naam en faam |
te grabbel |
ten grave |
te gronde |
ten grondslag |
ten gunste |
ten halve(n) |
te(r) hand |
ter harte |
ter helle |
ten hemel |
ten hoogste |
te hooi en te gras |
te hove |
ten honderd |
ten huize |
te hulp |
te huur |
ten huwelijk |
ter inzage |
ten inzichte |
ter jacht |
ten kantore |
ter kennis |
te(r) kerk(e) |
ter keuze |
te kooi |
te koop |
ter koopvaardij |
ten koste |
te kust en te keur |
ten kwade |
ten (langen) laatste (leste) |
te land(e) |
ten laste |
te leen |
ten leven |
ter liefde |
te loevert |
te lij |
te lijf |
te midden |
ten minste |
te moede |
te(n) mijnent |
ten naaste bij |
ten nade(e)l(e) |
ten name |
ter nood |
ten noorden (enz.) |
ten nutte |
ten offer |
ten onder |
| |
| |
ten ondergang |
ten ongerieve |
te onpas |
ten onrechte |
te ontij |
ten oorbaar |
ten oordele |
ter oorzaak |
ten opzichte |
ter ore |
ter overname |
ten overstaan |
te paard |
ten paleize |
te pas |
ter perse |
ter plaatse |
ten plattelande |
ten pleziere |
ten profijte |
te pronk |
ten prooi |
ten prijze |
te rade |
ter receptie |
te rechter tijd |
te roer |
te(r) rust(e) |
te schande |
te scheep |
ter school |
ter slachtbank |
ten slotte |
ten spoedigste |
ten spot |
ter sprake |
ten spijt |
ter stede |
ten strijde |
ter tafel |
ter tale |
ten teken |
ten tonele |
ten toon |
ten top |
ten tijde |
ten uitvoer |
te(n) uwent |
ten val |
ten velde |
ten verderve |
ten vervolge |
ten verzoeke |
te voet |
ten voeten uit |
ten volle |
te vondeling |
ten voorbeeld |
ten voordele |
te voorschijn |
te voren |
te vriend |
ter waarde |
te wapen |
te water |
te weide |
ter wereld |
ter wille |
te woord |
ten ijs |
ter zake |
te(r) zee |
ten zeerste |
ten zegen |
ter ziele |
ter zijde |
te zijner tijd |
|
|