| |
| |
| |
De wijfjesolifant en de mannetjesmuis
Er bestaat voor de aanduiding van mannelijke en vrouwelijke woorden een uitermate heldere regel in het Nederlands. Hij luidt: Het is altijd een hij, behalve wanneer het een zij is.
Als u de republieken en de monarchieën van de wereld uit uw hoofd moet leren, doet u er goed aan, alleen de monarchieën in het geheugen te stampen; hun aantal is het kleinst: de rest zijn republieken (of iets wat daarop lijkt). Zo ook met hij en zij.
Voordat de groene bijbel, de Woordenlijst van de Nederlandse taal (1954), van kracht was, gold de raad: ten aanzien van het voornaamwoordelijk gebruik richte men zich naar het algemeen beschaafde gebruik. Dat stond er zo gemakkelijk. Als u gezond wil blijven, moet u niet ziek worden. Was iemand die zei: ‘Til die tafel op en zet hem op zijn kop!’ onbeschaafd? Hebt u wel eens iemand horen zeggen over die tafel: ‘... en zet haar op haar kop’? Toch gaf de Woordenlijst van De Vries en Te Winkel, 4e druk, blz. 383, 2e kolom, 13e woord: tafel, vrouwelijk. Er zijn nog vele mensen die vinden dat, na De Vries en Te Winkel uit hun jeugd, alles in de taal verproletariseerd is: alles mag tegenwoordig, wij hebben op school nog geleerd dat namen van munten mannelijk zijn, uitgezonderd pistool, guinje en mijt. Ik zou zo graag zo'n geheide prijzer van de oude tijd eens in de trein zien stappen met een koffer en een tas en hem dan willen betrappen op: ‘Ik leg hem in het net, maar ik neem haar liever op mijn knie...’ Wie alles wil weten
| |
| |
over geslachten van woorden, hoe ze ontstaan zijn en wat ze hebben te betekenen, klappe dit boek dicht, hale uit de dichtsbijzijnde universiteitsbibliotheek enige omvangrijke turven over dit onderwerp en wijde daaraan een ferme aandacht. Wij houden ons aan de hierboven genoemde simpele regel en gedenken de woorden van de opperregelaar in hij en zij, prof. dr. C.B. van Haeringen: ‘Orde in de geschreven taal is voor een cultuurvolk een aangelegenheid van het eerste belang’.
Degenen die zo snel aandraven met de Romaanse ‘helderheid’ - bij le hoort il en bij la hoort elle en dit klopt altijd - vergeten, in hun bereidheid om hun eigen taal te verguizen, dat er in het Nederlands ook twee groepen van zelfstandige naamwoorden zijn, de de-groep en de het-groep, maar dat in de eerste groep ten minste twee groepen van heel vroeger samengaan. Sinds lang hebben deze samengesmolten groepen geen onderscheidend teken meer; het lidwoord is voor alle de. Daarnaast staan de drie aanduidingsmogelijkheden: hij - zij - het. Hij en zij horen niet alleen bij het lidwoord de maar ook bij het lidwoord het. Ziedaar, de ‘chaos’.
Maar zo onhanteerbaar chaotisch is de werkelijkheid niet. Voor het allergrootste deel van de Nederlandssprekenden is zij beperkt tot de aanduiding van vrouwelijke personen. Vandaar dat ik de man met zijn koffer en zijn tas en zijn schokkende mededeling daarover wel nooit zal ontmoeten. Het verschil in sekse geeft voor ons de doorslag, ook bij de woorden die tot de het-groep behoren: het hoofd der school, hij heeft vakantie; dat smerige wijf, ik zal haar wel krijgen. Nooit: het heeft vakantie; ik zal het wel krijgen. Het verschil in sekse wijst ons ook de weg in de aanduiding van de woorden die zowel voor vrouwelijke als mannelijke personen kunnen dienst doen: de dokter, de minister, de filmster (met een onvergetelijk woord
| |
| |
‘gemeenkunnige namen’ geheten), en de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden: de gewonde, de gevangene. Minister Drees is een hij, minister Klompé een zij. De eerste is zijne excellentie, want dat excellent zijn is van hem, de tweede is hare excellentie, want die uitmuntende eigenschap is van haar. Excellentie zelf is een vrouwelijk woord (zie nr. 3b, blz. 74) maar wordt ogenblikkelijk hij als daarmede een man wordt aangeduid. Het is absurd (en fout) te zeggen: Zijne Hoogheid, de Prins, heeft haar reis voortgezet. Gaat u eens een boek schrijven over de dokter, gebruikt u dan gerust maar altijd hij, geen enkele vrouwelijke arts zal het u kwalijk nemen dat u geen invulformulierstijl hij/zij gebruikt, evenmin als de jonge moeder het de kinderarts kwalijk zal nemen als hij in zijn boekjes over de baby alleen maar hij noemt.
Met de diernamen kan ik zelf niet zo goed overweg. Ik vermoed dat de meeste stedelingen niet heel ver zullen komen met het paarsgewijs noemen van diernamen. Zo uit mijn hoofd krijg ik bij elkaar: merrie - hengst, koe - stier, zeug - beer, teef - reu, leeuwin - leeuw, ooi - ram. Van poes of kat naast kater ben ik niet eens zo zeker. Al betrap ik mezelf in agrarische gesprekken op ‘de koe, hij heeft gejongd’, de regel schrijft ons allen voor, de diernamen die uitsluitend het vrouwelijke dier noemen, met zij aan te duiden. Daar het geslacht van samenstelling wordt bepaald naar het laatste deel, moet wijfjesolifant mannelijk zijn en een mannetjesmuis vrouwelijk. Hiermee kunnen de spotters over de geslachtreglementering hun vrolijke gang gaan. Waarom toch al die opwinding? Schrijven wij dagelijks opstellen over de wijfjesolifant, de moervos en de mannetjesmuis?
Het is niet helemaal waar dat de mannetjesmuis vrouwelijk is. In een modern woordenboek vindt u achter muis het raadselachtige teken: v. (m.).
| |
| |
Dit nieuwe teken, v. (m.), gebruiken de woordenlijsten woordenboekmakers voor de woorden die vanouds vrouwelijk waren, maar die in de algemeen beschaafde taal van het grootste deel van ons land met hij worden aangeduid. Ter wille van de traditie, ter wille van de nog steeds levende geslachtonderscheiding in Brabant, Vlaanderen en Limburg wordt het vrouwelijke van deze woorden (nog?) niet onbarmhartig weggevaagd.
Welke woorden uit de de-groep zijn v. (m.)?
1. Voorwerpsnamen in de ruimste zin, namen van bomen, planten, hemellichamen enz. bijv. tafel, kamer, lamp, rivier, aarde, lente, de Maas, de planeet Mars, de zon, de maan. Duizenden woorden! Sommigen voelen enige weerzin in zich opkomen, als iets zowel v. als m. mag zijn. Het natuurlijke taalgebruik schrijft echter m., dus hij, voor. Ik zelf voel die weerzin niet, een beetje vrijheid mag ons wel blijven. Trouwens, de Woordenlijst legt ons, terecht, in dit geval hij op. Zinnetjes met ‘moeder aarde’ en ‘de vrouwelijke, zachte lente’ en ‘de planeet Venus’ moet u met beleid verder afmaken.
2. Stofnamen. Dus stofnamen die niet het lidwoord het hebben, mogen tot de zij-anduiding worden gerekend. Het is echter raadzaam hier uiterst voorzichtig mee te zijn. Als u, over melk schrijvende, beweert dat zij zuur is en dat u haar moet weggooien, kan men dat in Nederland niet Nederlands noemen. Observeer uw eigen taalgebruik, neem in dit geval ten hoogste ze of laat liever al deze zaken eerlijk hij.
3. Een aantal niet formeel (d.w.z. door een achtervoegsel) gekenmerkte verzamelwoorden en woorden voor abstracte begrippen, en wel:
deugd |
drift |
eer |
faam |
haast |
hoop (verwachting) |
hulp |
jeugd |
Kerk |
| |
| |
keus |
kracht |
leer |
macht |
min |
moraal |
pers (dagbladwezen) |
pijn |
praal |
praktijk |
rede (denkvermogen) |
rust |
school (figuurlijk) |
Schrift |
schuld (tekortkoming) |
smart |
spraak |
straf |
taal |
teelt |
trouw |
tweespalt |
vlijt |
vrees |
wet |
wijs |
wraak |
ziel |
zorg |
zucht (ziekte, neiging) |
en enige Latijns-Griekse wetenschappelijke termen als fauna, flora, Stoa, algebra.
De Woordenlijst schrijft uitdrukkelijk voor dat deze woorden bij voorkeur als zij-woorden worden behandeld. Als orthodoxe onderdaan van het Koninkrijk heb ik daarom geprobeerd ze uit mijn hoofd te leren, maar ik ben daarin niet geslaagd. Ik schrijf wel eens over taal en daarom weet ik dat zij zij is.
Zo zal elk wat uit dit pakje kunnen halen. De schooljuffrouw de vlijt, de koster de Kerk en de Schrift, de deurwaarder de wet, de zielzorger de ziel en de zorg, de dichter de deugd en de min. Daarmee moet iedereen dan maar tevreden zijn.
Welke woorden van de de-groep zijn nu volkomen, ronduit zonder slinkse verhaaltjes met een achterdeur, honderd procent vrouwelijk? Het antwoord daarop moet u weten, anders hebt u aan de fikse regel boven in dit hoofdstuk niets. Hier komen ze.
1. De namen van vrouwelijke personen, b.v. schoondochter, dollarprinses, blauwkous, mannengek. Dit is het oeroude, springlevende, natuurlijke, gewone zij.
2. De diernamen die uitsluitend het vrouwelijke dier aanduiden, b.v. zeug, apin, merrie. Dit is het dierlijke zij. Noem uw hondje dat een teef is, geen Hector, want dan dreigt het mis te lopen met de regel.
| |
| |
3. a. De woorden met de zuiver Nederlandse of daarmee gelijk te stellen achtervoegsels: -heid (schoonheid), -nis (geschiedenis), -ing (achter een werkwoordstam: belasting), -st (achter een werkwoordstam: kunst; dienst alleen niet), -schap (blijdschap), -de of -te (liefde, hoogte), -ij (eveneens -erij enz.: waardij, slavernij).
b. De woorden met van oorsprong vreemde achtervoegsels of uitgangen: -ie, -iek, -ica, -theek, -teit, -tuur, -ture, -suur, -sure, -ade, -ide, -ode, -ude, -age, -ine, -se, -ee, -ea, -oea, -sis, -xis, -tis. Een paar voorbeelden: politie, politiek, logica, mentaliteit, temperatuur, analyse, crisis, bronchitis.
Dit is het papieren zij. Nummer 3a en b is gemakkelijk te onthouden. Laat de jeugd ook maar wat leren, wij hebben vroeger nog heel wat ingewikkelder rijtjes moeten kennen en daarom vergist geen van ons, op rijper leeftijd gekomenen, zich meer met een zij. Voor de fijnproevers zit in 3a en b nog wel een subtiel gemenigheidje. De papieren zij-woorden zijn in hoofdzaak verzamelwoorden en woorden voor abstracte begrippen. Nu moet u een woord verzinnen met een achtervoegsel dat alleen een voorwerp betekent, bijv. leuning, machine, of dat ook nog een voorwerp betekent, bijv. zitting (van een stoel) en zitting (vergadering) Schrijf, als het zo'n voorwerpsnaam betreft, met onbezwaard gemoed hij, want u zegt dit uitsluitend: ‘Die ouwe zitting met zijn verschoten kleurtje, we moesten hem maar vernieuwen.’
Nu is de ‘chaos’ van het cultuurvolk redelijk geordend: het is altijd een hij, behalve wanneer het een zij is; van de het-groep is zij wat van de vrouwelijke sekse is en van de de-groep is zij:
1. | voorkeur-zij (deugd enz.); |
2. | gewoon-zij (moeder enz.); |
| |
| |
3. | dierlijk-zij (merrie enz.); |
4. | papieren-zij (belastin enz.). |
Wie weet zal er nog eens een tijd komen waarin zij uitsluitend voor de vrouwelijke sekse is gereserveerd. Dat zal dan de kroon op de vrouwenemancipatie betekenen, maar wie dan leeft, die dan zorgt.
Schrijvers van officiële brieven en verslagen voelen de neiging in zich opkomen om meer vrouwelijks op papier te scheppen dan in rechte is geoorloofd. Vooral haar heeft een accent van voornaamheid. Dus niet: het bestuur en haar leden, maar: zijn leden.
Pas ook op voor namen van steden en landen, ze behoren vaak bij de het-groep. Dus niet: Engeland en haar voormalige koloniën, maar: zijn koloniën, want het is: het Engeland. Zo ook: het Rotterdam, het Wenen, het Hillegom, het Venlo, b.v.: het Venlo van honderd jaar geleden, het middeleeuwse Hillegom. Zelfs: het Den Haag.
Dat laatste woord is een wonderlijk stuk geslacht: haag is vanouds vrouwelijk (dus nu v. (m.)), den heeft een mannelijke naamvals-n, tezamen is het onzijdig en heet het 's-Gravenhage. Dus niet: Den Haag met haar prachtige parken. Ook al heeft het een ooievaar in zijn wapen.
De wijfjesolifant en de mannetjesmuis hebben nog een staartje. Dat is het tweedenaamvalslidwoord der. Het volgende hoofdstuk verstrekt u daarover enige inlichtingen en geeft u ten aanzien daarvan een revolutionaire raad.
|
|