| |
| |
| |
Vaktaal, nieuwe woorden, vakjargon
Pessimisten beweren dat voorschriften aangaande het taalgebruik tot onvruchtbaarheid gedoemd zijn. Een spelling is van hogerhand nog wel te regelen, maar men kan zoveel goede, eigen woorden voor een buitenlands woord voorstellen als men wil, het volk gaat zijn gang, zijn onvoorspelbare, onverklaarbare, grillige gang.
Laten we deze bewering voor wat zij is. Eén gebied evenwel is er waarin men voor het woordgebruik wel voorschriften kan opstellen waarvan men kan veronderstellen dat ze opgevolgd zullen worden. Dat is in de wetenschap. Daar gaat men van rationele principes uit, ook in het taalgebruik; men wil niets aan het toeval overlaten. Daarbij komt nog dat hier sprake is van een betrekkelijk kleine taalgemeenschap die zelf vraagt om normalisatie van haar vaktaal, omdat slechts door precieze begripsvorming, definiëring en naamgeving een heilloze verwarring in de terminologie is te voorkomen.
Zo gemakkelijk is het niet, een nieuw woord te maken. Meestal is het er al voor men het weet. De een gebruikt het in betekenis a, de ander in betekenis b. De kenmerken van het begrip moeten nu opgesomd worden, het begrip moet worden afgebakend naar boven, beneden en opzij, het begrip en het woord moeten worden genormaliseerd. In de exacte wetenschappen gaat dat meestal minder lastig dan in de geesteswetenschappen (een naar Duits woord, het lijkt of de andere buiten de ‘geest’ vallen). De technicus kan wijzen naar het ding waarvoor hij een naam zoekt; hij kan
| |
| |
de werkwijze die hij moet benoemen, in formules beschrijven. De termen in de geesteswetenschappen zijn vaak veel minder scherp in betekenis begrensd; ze slaan meer op abstracte begrippen. Vandaar dat in deze wetenschappen zoveel discussies bestaan over wat de termen nu eigenlijk betekenen.
Niet genoeg kan erop worden gehamerd dat het woord niet het ding is. M.a.w. men hoeft in één woord niet alles te zeggen. De Duitsers zijn op dit punt berucht: Tonaufnahmediktiergerät.
Oude woorden zijn in de loop van de tijden allang in betekenis gewijzigd, maar ze zijn daarom nog niet verwerpelijk geworden. Dat een loodgieter meer doet dan loodgieten, is geen bezwaar; een penningmeester heeft alleen nog maar een postgironummer. Het woord moet hanteerbaar zijn en het mag, als er geen gevaar voor verwarring bestaat, gerust uit een andere taalkring stammen. ‘Beeldspraak’ is in wetenschappelijke terminologie niet aanbevelenswaardig. Soms is zo'n beeldspraak al ingeburgerd: veld in de natuurkunde. Let eens op de oude ambachtstalen: oog, moer, mond(stuk), kop (van een spijker). Onze voorouders dachten concreter dan wij! Woorden, vervaardigd van de naam van een persoon enz., dienen eveneens te worden beperkt (dieselmotor, joule-kelvineffect). Bij de rekenmachines kent men een groot aantal handelingen; daarvoor zijn geen ‘nieuwe’ woorden nodig; bruikbaar zijn bijvoorbeeld besturen, verwerken, uitschrijven, aftasten, opkomen, afvallen. Het is een misvatting te denken dat een term maar één woord mag zijn. Als dwangvolgordecontact lelijk is, maak er dan contact met gedwongen volgorde van.
Het geheimzinnige vermogen om met het klankmateriaal dat u zelf kunt produceren en dat in onze taal past (rgaasl doet dat bijvoorbeeld niet), totaal nieuwe woorden te maken, is verdwenen. U kunt het eens proberen, er
| |
| |
zijn ‘open’ plekken in ons klankenbouwsysteem genoeg. U gaat naar de kapper en zegt: ik wil mijn waft weer zo joor laten nozigen als de basselijke week, doe er maar wat hiepel over, maar vooral niet te loemig! (komt in orde, meneer).
Met kunstwoorden zouden we ons geheugen weerzinwekkend belasten. Stelt u zich eens voor dat de onderdelen van een bepaalde machine gingen heten reem, moler, ralt, behasting enz. Toch doen we iets in die richting: de letter- en de lettergreepwoorden. TNO, radar, Navo, Unesco, Benelux, Horeca, Infraphil. Niet alleen in de techniek, maar in vrijwel alle taalkringen zijn deze handige vormingen doorgedrongen. Er zijn taalkundigen die spreken over een pv (‘peevee’-persoonsvorm), met een gemak als de vorser naar kunststoffen over pvc (‘peeveesee’-polyvinylchloride). Soms heeft men enige moeite met het lidwoord: het is de pv en het pvc. In het algemeen richt men zich naar het laatste of het voornaamste (ingekorte) woord, dus het ANP (...bureau) en de HCNN (hoofdcommissie voor de normalisatie in Nederland). Zulke woorden leiden een bestaan, onafhankelijk van hun afkomst. Men gebruikt zonder bezwaar Ulo-onderwijs, terwijl toch de o van Ulo al onderwijs is. Wat de schrijfwijze betreft, ben ik een voorstander van de afschaffing van de punten, omdat de woorden het karakter van een code hebben, dus PTT, WNT, CTT. Is er een ‘uitspreekbaar’ woord mogelijk, des te beter, dus Avro, Caltex.
Zelf klankbouwsels maken blijkt een netelige zaak. Aan het middel van samenstelling en afleiding hebben we veel meer. Met sterkte maakt de natuurkundige lichtsterkte, stroomsterkte, veldsterkte, geluidsterkte. Zo kan men veel woorden maken met -spanning, -capaciteit. Voor het Nederlands doet zich de moeilijkheid voor dat sommige samenstellingen niet goed ‘gaan’. Het tweede deel is het voornaamste, het eerste bepaalt het tweede. Een huisdeur is een
| |
| |
bepaald soort deur; huis zegt iets van deur en niet andersom. Nu is glasdikte niet een bepaald soort dikte, maar een eigenschap van het glas. Nederlands is dus dikte van het glas. Dergelijke voorschriften zijn op papier gemakkelijk te geven, maar in de praktijk heeft men nu eenmaal behoefte aan een handig woord. De CTT heeft voor foute samenstellingen en afleidingen als temperatuurgevoelig, vlamharden, vuurbestendig uitstekende, praktische adviezen opgesteld. (Technische Woorden, Den Haag 1958, uitgave van de HCNN).
Met samenstellingen en afleidingen kan men de woordenschat tot in het oneindige uitbreiden. U kunt er een gezelschapsspel van maken, het liefst met mensen die van een puntig woordensteekspel houden. De een moet de ander ‘overnemen’: huisdeur - deurverf - verfwinkel - winkelmeisje - meisjesgek, tot er iemand ‘vastzit’. In theorie zou men met dit middel om nieuwe woorden te maken kunnen volstaan. De praktijk biedt ons evenwel een groot aantal vreemde woorden. Ze kunnen allemaal worden vertaald, dat staat buiten kijf, maar soms is het te laat, soms heeft het vreemde woord zich al volgezogen met allerlei bijbetekenissen en gewichtige gevoelswaarden (public relations!), soms is de vertaling met één woord onmogelijk, wordt een omschrijving te wijdlopig en soms heeft men er domweg geen zin in. Flauwe reclametruukjes als een lovable bra, doortrapte dikdoenerijen als een regencoat laat ik buiten beschouwing. De enorme ontwikkeling van de materiële beschaving maakt het onmogelijk de honger naar nieuwe woorden alleen maar met de moedertaal te verzadigen. Dit geldt voor alle talen. In zekere zin is het vreemde woord dan ook een kunstwoord; het is nog leeg, nog onbelast, het doet aan niets denken. Juist de woorden die zo goed in ons klankensysteem passen, worden populair. Zo past spoetnik precies in het Nederlands,
| |
| |
explorer en vanguard met hun moeilijk uitspreekbare tweede lettergreep niet.
Moet het vreemde woord altijd worden vertaald? Een effectieve longitudinale difusie-coëfficiënt wordt in een vertaling voor de niet-vakman er beslist niet beter op. En refrigerator daarentegen kan beter een ijskast zijn. Tijdens de behandeling van de begroting 1959 van het Ministerie van Maatschappelijk Werk klaagden de kamerleden over de onbegrijpelijke taal van de stukken die uit het betrokken departement stamden. Approach, human relations, case work, teamwork, research center, innate culture, adult education, field work, setting, follow up, acceptance, empathy, professional integrety, individueel-curatief werk, community-organizing, mental supervisor, check-list, social welfare, community worker, professional worker, enabler, ik noem zelf maar wat woorden die ik in de omgang met maatschappelijk werkers heb opgepikt. Ik kan ze heus allemaal (met een woordenboekje soms) vertalen, maar wat bedoelen ze ermee? Ik geloof dat in deze wetenschap heel veel beslist moet worden vertaald met een specifiek Nederlandse term.
Sommige instanties zijn door schade en schande wijzer geworden. Boeren en tuinders moeten profiteren van de wetenschappelijke navorsingen en proeven van de landbouwkundige instituten. Deze merendeels zeer eenvoudige mensen krijgen voorlichting door middel van brochures, krantjes, weekbladen enz. Ik weet dat het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening alle mogelijke moeite doet om deze voorlichting, waarbij wetenschappelijke termen dikwijls onontbeerlijk zijn, in goed en duidelijk Nederlands aan de boeren en tuinders aan te bieden. Dit werk kost veel tijd en geld, maar het brengt zijn kosten op. Wat heeft de voorlichter eraan, als zijn blaadje, zijn brochure ongelezen op de mesthoop terecht komt?
| |
| |
In de wetenschap laat men woorden, gemaakt van Latijns-Griekse stam, meestal onvertaald. Ze blijven dan hun internationaliteit behouden. Volken met een romaanse taal hebben dientengevolge een streepje voor op ons, maar we moeten een veer kunnen laten in het belang van het geheel. Intussen kunnen spelling, uitspraak en uitgang aan de nationale taal worden aangepast.
Engels: |
oscillator |
viscosity |
ionization |
Frans: |
oscillateur |
viscosité |
ionisation |
Italiaans: |
oscillatore |
viscosità |
ionizzazione |
Spaans: |
oscilador |
viscosidad |
ionización |
Portugees: |
oscilador |
viscosidade |
ionizaçâo |
Duits: |
Oszillator |
Viskosität |
Ionisation |
Russisch: |
ostsillator |
Vizkost |
ionizatsija |
Nederlands: |
oscillator |
viscositeit |
ionisatie |
In internationale commissies voor de speciale vakgebieden tracht men eenheid te brengen in het betekenissysteem van de uitgangen, bijvoorbeeld -or voor een toestel,-iteit voor de passieve eigenschap van een stof, -tie voor een proces. Dikwijls is men echter hopeloos op de feiten ten achter en is een woord een leventje op zichzelf gaan leiden. Denkt men een ogenblik aan de opkomende niet-Europese talen, als Hebreeuws, Chinees, Japans, die van een geheel ander woordvormingsprincipe uitgaan en buiten de Latijns-Griekse cultuursfeer liggen, dan begrijpt men hoe geweldig moeilijk het terminologische probleem in de wetenschap is geworden. Zelfs in de koele wetenschap werkt het nationale zelfbewustzijn door, dat vooral in de bescherming van eigen taal tot uiting komt. Kort geleden nog werden Franse biologen door de Académie Française in het openbaar berispt omdat zij tijdens een wetenschappelijk congres in Wenen zich van het Engels hadden bediend..
| |
| |
Met woorden als elektrokardiogram, isotron, elutriatie kan men overweg: ze blijven wat ze waren. Moeilijker wordt het met de vlotte, huiselijke woorden, vooral van de Amerikanen. Zij nemen woorden uit hun directe omgeving, dikwijls met een tikje humor: orange peel effect, barn grave yard, glove box, woorden uit de reactorkunde. Moeten we die vertalen met sinaasappelschileffect, schurr, kerkhof, handschoenenkastje? Ieder die wel eens in Engels-Amerikaanse vaktijdschriften bladert, weet dat er dozijnen van deze soort bestaan. Aan de klank en de spelling kan men niet veel doen. Houdt men het origineel - wat de technici in hun dagelijks gebruik toch meestal doen - dan verliezen ze een groot deel van hun beeldende kracht en vertaalt men ze letterlijk - wat om verschillende redenen toch wenselijk kan zijn - dan breidt men de terminologie met een aantal woorden uit die gevaarlijk onduidelijk zijn omdat ze niet voldoen aan de eisen van preciesheid en ondubbelzinnigheid. Bij het ultrasone geluidsonderzoek kent men het Engelse woord grass (een bepaald trillingseffect op het scherm); de vertaling gras ligt voor de hand. In de optiek kent men een coat op de lens (een stof, op de lens aangebracht om de weerkaatsing tegen te gaan); de vertaling mantel gaat moeilijk, omdat zij nu juist niet de doorzichtigheid uitdrukt. De Engelse taalschepper ging uit van de plaats en nam een beeld uit het dagelijks leven, de Nederlandse vertaler wil het doel uitdrukken en kan de beeldspraak dus niet gebruiken: coat als nieuw woord handhaaft zich. Maar het ongeluk wil dat Engelse zelfstandige naamwoorden zonder moeite tot werkwoorden gemaakt kunnen worden: to coat. Nemen
wij nu coaten over? Moeten we spreken over gecoate lenzen of zullen we het in de spelling vernederlandsen? Het resultaat zou dan zijn koten en gekote lenzen.
We raken hier het gebruik van het vakjargon. Vak- | |
| |
jargon is een gewoon menselijk verschijnsel. We hebben onze kindertaal gehad, onze middelbare-schooltaal, onze studententaal, onze soldatentaal en nu is ons vakjargon, ons vakbargoens, onze vakboeventaal aan de beurt. Elke groep heeft woorden en uitdrukkingen waarmee hij zich onderscheidt van de rest; zo'n groepstaal geeft ons het gevoel van vertrouwdheid met elkaar. Tot op zekere hoogte heeft ook elk gezin zo'n aparte taal, ja zelfs elk echtpaar. Wie tegen dergelijke ‘vaktaal’ is, is onmenselijk.
Zodra we de grenzen van ons groepsland gaan overschrijden, laten we zijn taal achter. Zo moest ook eigenlijk de wetenschapbeoefenaar zijn vlotte jargon in zijn laboratorium laten liggen, als hij over zijn vak schrijft. Ja, eigenlijk moest hij, maar waarom zou hij? De Amerikaan noemt een bepaald soort elektronische schakeling (ja of nee) een flip-flop; de Koreaanse elektrotechnicus zit met de handen in het haar om dit te vertalen; de Nederlander maakt er flipflap van (in overeenstemming met tiktak, zigzag).
Mij valt op dat de technicus veelal in staat is om het ingewikkelde met een doodgewoon woord duidelijk te maken. Zijn huiselijke jargon is een sportief taalkunstje in de gerationaliseerde, genormaliseerde wetenschappelijke terminologie. Daartegenover staat de beoefenaar van de geesteswetenschappen die juist omgekeerd te werk gaat: de gewone dingen weet hij vreselijk ingewikkeld voor te stellen. Hij gebruikt woorden waarvoor de niet-vakkundige in nederige eerbied en stom ontzag het hoofd buigt. Het gebruik van dit vakjargon richt geen schade aan; op zijn hoogst is het nadelig voor de wetenschapbeoefenaars zelf, die langs elkaar heen gaan praten en zich gaan vermeien en veirmoeien in een terminologisch dispuut; met wat goede wil van beide kanten begrijpt men elkaar wel en daar is het om begonnen.
| |
| |
Brokken worden er gemaakt als onbegrijpelijk vakjargon tegen het, wat wij zo vol liefde noemen gewone publiek wordt gebruikt. Berucht is in dit verband de taal op invulformulieren. Is het u nooit overkomen dat u, bij het invullen van een aanvraag voor een verzekering, een visum, emigratiepapieren, een verblijfsvergunning, een werkvergunning of wat voor officieels en semi-officieels dan ook, zuchtend vroeg: wat bedoelen ze nou eigenlijk? Ik ken een lift waarin een bord hangt met uitgebreide aanwijzingen voor het geval dat het ding midden op zijn reis blijft steken. Ik dank de hemel elke keer dat ik boven of beneden aankom, want ik heb nog nooit de tekst begrepen.
Woorden, woorden, woorden, een oud, maar nooit afgezaagd citaat van het meest gespeelde spel van de meest gelezen toneelschrijver. Met die woorden proberen wij, geïsoleerde individuen, onze rust en onrust, onze gretig of verdrietig vergaarde ervaringsfeiten aan de andere geïsoleerde individuen over te dragen, zodat wij allen, als ware broeders en zusters, hand-in-hand door het leven kunnen trekken. U weet maar al te goed hoe slecht dit gelukt. Als we zelf in de omstandigheid verkeren om een nieuw woord te maken, laten we dan proberen een goed woord te maken en te ijken. Denk niet dat een ander dat maar moet doen of dat een ander dat beter kan. De taal is van ons allemaal.
|
|