| |
| |
| |
Zes en twintigste hoofdstuk.
De slag bij Geislersrust.
De naam van den ontwerper van de kaart, die volgens Willem Stille de eer van Malthusia op het gebied der Carthographie 't best ophield, was Geisler en Willem had diens naam pogen te vereeuwigen door de plek, welke hij bestemd had om den Naturellen een gevoelige les te geven, Geislersrust te noemen. 't Was een open terrein, hier en daar afgebroken door eenig struikgewas en van alle kanten begrensd door bosschen en bergen. Het woord rust in de samenstelling moest aanduiden, dat Willem plan had, als de expeditie en daarmee de toestand van oorlog geëindigd was, op die plek een klein fort te bouwen. Uit dat woord sprak de zekerheid, dat na deze de grens even veilig en rustig zou zijn als het middelpunt van het land.
Helaas, het noodlot had bepaald, dat deze plek niet als een beeld van rust, maar als een zwarte vlek op de kaart zou worden aangeteekend!
Wederom had de kleine bende onder Willem's bevelen een heelen dag met eten en drinken en eenige kleine
| |
| |
oefeningen in het vuur doorgebracht en was men op het punt de wachtposten uit te zetten en vervolgens stuk voor stuk het hoofd op zijn ransel neer te vlijen, toen Willem iets verdachts meende te hooren. Hij waarschuwde den sergeant, die naast hem lag, en sprong onmiddellijk zelf op.
Daar vloog een kogel hem over het hoofd, gevolgd van een geheel salvo, dat door de echo der dichtbijliggende bergen als het geratel van den donder weerkaatst werd. Weldra volgden meerdere schoten. Er was geen twijfel aan of de vijand viel het kamp aan.
't Was natuurlijk niet noodig de Malthusianen op te roepen. Zelfs zij, die reeds in hun eersten slaap waren, vlogen van zelf overeind, doch iets anders was het eenige orde te brengen in de gelederen. De ontsteltenis en verwarring waren algemeen en de eenige gedachte, die tegelijkertijd allen bezielde, was alles in den steek te laten en te vluchten naar den eenigen kant van waar geen geweerschoten werden gehoord en die dus blijkbaar nog niet was afgezet. 't Was een wilde stroom van gillende manschappen. De een drong den ander voorbij en meer dan een raakte voor een oogenblik onder den voet.
't Was Willem niet mogelijk er één tot staan te brengen, al dreigde hij allen neer te schieten, die het hazen pad kozen. Hij kon toch moeilijk zijn eigen leger stuk voor stuk met eigen band vellen!
't Eenige wat hem overbleef was dus zelf ook langzaam te retireeren, met prijsgeving van het kamp. Gelukkig had hij hiertoe ruim den tijd. Ook de vijand behoorde blijkbaar niet tot de strijdlustigsten. Gelijk gewoonlijk bij dieven, die 's nachts hun ambacht uitoefenen, het geval is,
| |
| |
stonden zij een poos stil om het terrein te verkennen en den waren zin van het gegil, dat hun geweervuur gewekt had, te ontdekken. Toen zij de overtuiging hadden, dat het leger van Malthusia op de vlucht geslagen en het kamp vrij was, stormden zij als panters en hyena's op de verlaten ruimte af en welhaast kon men hen hooren twisten om den buit.
Intusschen was het leger van de republiek van den eersten schrik bekomen en hielden de voorsten uitgeput van vermoeienis stand, ofschoon een aantai van die later gekomen wraren de voorsten voorbij liepen, om, zooals weldra bleek, nooit weer terecht te komen. Naar geloofwaardige getuigen verzekeren, waren er onder deze hardloopers, die volle zes uur in dien nacht aflegden, steeds voortgejaagd door den angst, die hun in de hielen gevaren was. Enkelen liepen den volgenden morgen, na een korte rust in een diep verborgen schuilhoek, al weer door en hielden niet op met loopen vóór ze den drempel van hun vaders huis bereikt hadden en moeder hun verzekerde, dat zij zoo waar als zij leefde geen geweerschot had gehoord.
Deze laatsten waren 't vooral, die door hun ontzettende verhalen overal schrik en ontzetting verspreidden. Zij wisten te vertellen, dat allen, zij natuurlijk uitgezonderd, in de pan gehakt waren; dat er van het gansche leger, 't welk een dag of wat geleden voorbij getrokken was, zoo goed als niets was overgebleven; dat de kommandant zonder eenigen twijfel in handen van de wilden gevallen en tot fricadel gehakt was. Van den donder van het vijandelijk geschut gaven zij een beschrijving, die iedereen de
| |
| |
haren te berge deed rijzen. 't Was boven bedenking, dat de wilde horde al verder en verder zou doordringen. 't Was een ras van reuzen. In de duisternis hadden zij vurige oogen en wilde haren gezien.
Welke tijdingen voor het weerlooze Drysdale! Welk een angst in alle familien, 't zij dan dat zij een zoon of een broer in het verslagen leger gehad hadden of niet! Welk een verwarring in alle bureaux van administratie en in de hoofden van alle ambtenaren!
Meneer Drysdale balde de vuist tegen den hemel. 't Was gemeen, zijn vertrouwen in de goede zaak zoo te beschamen. Meneer Stille zat eerst als een zoutpilaar op zijn stoel. - 't Was ongeloofelijk, dat het einde van de republiek nu reeds en zoo op eens nabij was. Bovendien waren hij en zijn vrouw en Emilia in zak en asch over Willem. Later vloog hij van zijn huis naar het raadhuis en van het raadhuis naar zijn huis, zonder iets dan jammer en rouw te hooren. Op straat ontmoette hij niets dan dreigende blikken. Men weet alles aan hem en zijn verwenscht voorstel.
Daar rende, juist toen de ontsteltenis en verwarring haar toppunt bereikt hadden en tot de een of andere onrechtmatige demonstratie dreigden over te slaan, een man te paard de poort binnen. Hij kwam van de grenzen, rechtstreeks van Willem, en bracht een depèche aan diens vaders mee. Goddank, de zaken stonden niet zoo erg als men gevreesd had. Wel was het kamp met al wat er in was verloren. Wel was het leger van Willem Stille niet tot staan te brengen geweest dan vroeg in den morgen, toen ieder zien kon dat er geen
| |
| |
sprake meer was van vervolging, en niet zonder een verlies van ongeveer zestig man, maar 't was Willem gelukt de anderen bij elkaar te houden. Deze twee honderd en zeven manschappen lagen nu gedeeltelijk zonder wapenen en geheel zonder voedsel op vijf uur afstand van Geislersrust. Willem had eenige boeren uit den omtrek geprest om in de eerste behoeften te voorzien, doch hij verzocht om al de ammunitie, al de vivres en al het geld, dat zijn vader voor 't moment bij de hand had. Hij wenschte dit allerspoedigst te ontvangen, ten einde onmiddellijk met zijn wel gedund, maar gelukkig nog niet verslagen leger er op los te gaan en den geleden hoon te wreken.
Door deze tijdingen veranderde de stemming der burgerij als een blad op een boom. Zij, die nog pas gejammerd hadden over een nederlaag, juichten nu als over een overwinning. Zij, die den moed geheel hadden laten zakken en in gedachte den vijand reeds voor de poorten gezien, riepen nu dat 't niets te beduiden had gehad; dat de Naturellen blijkbaar in het hun gespannen net geloopen waren; dat 't Willem Stille weinig moeite zou kosten om zijn krijgslisl de kroon op te zetten; dat men zien zou, hoe juist de paniek, waardoor zij op de vlucht geslagen waren, de manschappen had gelouterd. De lafhartigen waren uitgezift, - de helden waren overgebleven. Dat het kamp ingenomen was en al wat daar was achtergebleven buit gemaakt, beteekende niets. Als 't om kruit en lood of om eten en drinken te doen was, dan kon Malthusia wel honderd zulke verliezen lijden. Had burgemeester Stille, in wien men nu weer het volste vertrouwen
| |
| |
stelde, geld noodig, - hier was 't. Verlangde hij nog meer, - hij had het maar voor 't zeggen.
Meneer Drysdale, de optimist, ging nog een schrede verder. Als een echte Romein begreep hij zijn hoofd boven water te moeten houden en het noodlot uit te tarten. Immers, na regen komt altijd zonneschijn en alleen hij, die aan zich zelven twijfelt, gaat te gronde. Onverwijld liet hij daarom den Grooten Raad te zamen roepen en zelf las hij daar de depêche van Willem Stille voor. Daarna deed hij het voorstel, om namens den Grooten Raad en sprekende uit naam van het gansche vaderland, het dappere leger, voor zoo ver het had stand gehouden, en zijn kloeken kommandant dank te betuigen en het vertrouwen uit te spreken, waarmee Malthusia den verderen loop der dingen afwachtte. De Groote Raad nam dit voorstel bij acclamatie aan, want Talandier en consorten durfden geen teeken van afkeuring geven, veel minder hun stem verheffen tegen een maatregel, die in de gegeven omstandigheden de volle populariteit genoot. Burgemeester Stille was door een jubelende volksmenigte van zijn huis naar de vergadering gedragen.
Intusschen was de stelling van Willem Stille inderdaad hachelijk genoeg. Niet dat hij in de eerste dagen iets van de Naturellen te vreezen had, daar deze de handen vol hadden met den buit, maar ondanks het loffelijk getuigenis van den kommandant zweefde de geest van desertie verontrustend over de gelederen. En de voeding, hoe welwillend de omliggende boeren hem ook tegemoet kwamen, was schraal. Reeds begon er hier en daar een te pruttelen, dat ze wel gek waren, niet als de andere ka- | |
| |
meraden stilletjes naar huis te gaan. De Naturellen waren van zelf terug getrokken en daar het land uren in den omtrek weldra kaal gegeten zou zijn, was 't eigenlijk de moeite niet waard den vijand te beletten er in te vallen. Daarentegen schenen anderen gaandeweg schik in het zwervende leven te krijgen, te meer daar Willem een spoedige tweede bezending van mond en strijdbehoeften uit Drysdale in uitzicht had gesteld. Doch in afwachting daarvan wilden zij van oefeningen niets weten en weigerden zij ook volstandig, zich dichter bij het tooneel van den krijg te legeren. Zij betoonden zich voorts ongenegen een enkele zoogenaamde corvée waar te nemen en pruttelden alsof pruttelen een uitspanning was.
Willem Stille merkte deze dingen op en zou zeker den moed verloren hebben, indien hij niet van uur tot uur had uitgezien naar de verlangde provisie en zich zelven diets gemaakt, dat met de nieuwe proviand en de nieuwe ammunitie ook nieuw vuur in zijn manschappen zou varen. Ook was hij vast besloten, om hen bij de volgende campagne zóó te plaatsen, dat de gelegenheid om op de vlucht te slaan hun werd afgesneden. Ook zou hij wel zorgen, ditmaal den vijand voor te zijn.
Na drie dagen wachtens daagden de wagens met hun kostbaren inhoud op en werden met gejubel ontvangen. Willem plaatste ze onder een wacht, die in last kreeg elke tweedagen een gedeelte naar behoefte naar Geislersrustte zenden. Daar zou een andere afdeeling het gezondene in ontvangst nemen en zoo noodig verder brengen tot de plek, waar het leger zich zou neergeslagen hebben. Door dezen maatregel offerde hij wel is waar een gedeelte van
| |
| |
zijn krijgsmacht op, maar de werkeloosheid waartoe zij veroordeeld waren, zou den anderen ten goede komen en de kans, dat de trein den vijand nogmaals in handen viel, werd tot nul gereduceerd.
Hierna trok het gros met gesloten gelederen verder en rustte niet voor Geislersrust bereikt was. Hier vond men de ruines van het oude kamp in den vorm van sintels en asch en de herinnering aan de laffe vlucht, waardoor menig geweer, dat toen in de gauwigheid in de struiken gegooid was, nu vermoedelijk geladen werd om op zijn ouden meester te mikken. Doch Willem vergunde zijnen manschappen geen tijd tot sombere overpeinzingen. Hij drukte hun het gewicht op het hart van het feit, dat men nu weer op dezelfde plaats gelegerd werd, als een bewijs voor zijn bewering, dat de vijand in den grond der zaak lafhartig was. Hij durfde wel invallen en stroopen - maar niet blijven. 't Kwam er dus maar op aan, ditmaal goede wacht te houden en zich niet te laten overvallen. Reeds morgen ochtend vroeg zou men verder trekken en op zijne beurt den vijand opzoeken in diens hol.
De wachters hielden goede wacht en de vijand liet zich nergens zien. Zoodra de dag aanbrak inspecteerde Willem ieder zijner manschappen hoofd voor hoofd. Met flinken moed trok men verder. Er waren er zelfs, die schik in de zaak begonnen te krijgen en nu en dan een lustig liedje aanhieven, doch zoodra de troep in de schaduw der bosschen op de helling van het gebergte kwam, hield ieder op bevel van den kommandant zijn mond en straks zelfs onder den indruk van een ongekende majesteit den adem in. Reuzen van boomen strekten links
| |
| |
en rechts hun dikke armen uit en een indrukwekkende stilte, nu slechts verstoord door het geluid van een paar honderd voeten, heerschte in het ronde. Hoever was men nog van het legerkamp der Naturellen? Zou niet misschien eensklaps aan 't een of ander punt het bosch eindigen en een vlakte zich openen, die voor het geheele leger van Malthusia een afgrond kon worden?
Onder deze indrukken waren er ook nu onderscheiden, die van tijd tot tijd omkeken en de quaestie, of 't niet beter zou zijn te vluchten dan verder te trekken, in ernstige overweging namen, maar de gedachte dat de vijand hun wellicht reeds in den rug gevallen was en elk, die zich alleen in zijn bereik waagde, gevaar liep te worden neergeschoten, hield de dapperen bij elkaar. Als een zenuwachtige juffrouw in een spookhuis trok men verder. Daar opende zich eensklaps het bosch. Voor hen lag werkelijk een groote hoogvlakte, ver aan den horizont begrensd door andere bosschen en nieuwe berghellingen. Doch van een kamp of een kraal was nergens iets te zien. Slechts bemerkten de voorsten op eenigen afstand een herder, die een groote drift koeien onder zijn leiding had. De man wilde 't op een loopen zetten, toen hij de gewapende bende bemerkte. Doch na een schot in de lucht, 't welk hem overtuigde dat hij niet buiten het bereik der vervolgers was, stond hij stil en strekte de handen smeekend uit.
Willem liet den man, die een Naturel bleek te zijn, binden en nam hem aanstonds in het verhoor. De gevangene bekende, dat de koeien, die hij voortdreef, in Malthusia geroofd waren, en deelde voorts mee dat het
| |
| |
kamp der wilden eenige uren verder achter den hoogsten berg lag. Hij bood aan voor lijfsbehoud den troepen een weg te wijzen, waarlangs de vijand hen niet wachten zou. Daar de man in zijn macht was en dus persoonlijk geen belang had bij misleiding, nam Willem zijn voorslag aan.
Ik zal niet in het breede vertellen hoe gedurende de beide volgende dagen de locht in het vijandelijk gebied werd voortgezet. Slechts op twee feiten vestig ik de aandacht. Vooreerst had Willem bijna elk uur iets te veroveren, wat naar Geislersrust en verder naar het kamp gezonden werd, om van daar als zegeteeken naar Drysdale af te reizen. Daar klom met elke bezending de geestdrift, om straks als dolzinnigheid zich in de wildste uitingen van blijdschap lucht te verschaffen. Elke gevangene, al was 't een kleine jongen, die een geit hoedde en onvoorzichtig wat ver van huis was afgedwaald; elk sieraad 't welk het een of ander opperhoofd waarschijnlijk had weg gegooid, omdat hij in het kamp van Geislersrust iets mooiers had weten buit te maken, ja, zelfs de scherven van huisraad, in een verlaten hut gevonden, werden rondgedragen door de straten en elken nacht brandden er op het Besantplein te Drysdale vuren, waaromheen een dronken menigte danste tot ze op baarlijke duivels geleken en ieder die voorbij kwam kippenvel kreeg. Sir Thomas dacht er ernstig over, een estafette naar de grenzen te zenden, in het belang van zijn persoonlijke veiligheid en die van John Brown.
Het tweede feit is, dat de zegepraal der Malthusiaansche wapenen, zooals meneer Drysdale 't in een proclamatie noemde, een soortgelijke uitwerking op het leger had
| |
| |
als op de anders zoo rustige burgerij. De paniek van de vorige week had zich omgezet in overmoed. Nu men zeker was, dat zich in den rug van den troep geen vijand bevond en deze al verder en verder scheen te wijken voor de naderende bende, begonnen de soldaten zich voor te stellen, dat de geheele tocht werkelijk op een zegepraal zou uitloopen. Ze scholden op de kameraden, die laf genoeg geweest waren naar moeders-pappot terug te keeren. Ze bluften nog meer en nog luider op hetgeen zij nog verrichten zouden dan op wat zij reeds hadden gedaan.
Willem Stille was van deze stemming zijner manschappen wel niet de dupe, maar hij begreep toch haar gevoegelijk voor zijn doel te kunnen aanwenden. Uitbundig prees hij hen en opende hun het uitzicht op een aanzienlijken buit en onvergankelijken roem, wanneer ze straks het eigenlijke kamp, misschien wel de hoofdstad der Naturellen zouden bereiken. ‘Wij moeten hun een les geven, die hen heugen zal,’ zei hij. ‘Als zij vooreerst genoeg hebben, zullen wij ook naar huis keeren en op onze lauweren rusten.’
Vertel nu, o muze! door welke ongevallen en misrekeningen de uitslag van den tocht geheel anders was dan de beleidvolle en kloeke aanvoerder vermoed had. Bezing den rampspoed, waardoor het leger van Malthusia voor de tweede maal als een zwerm aangeschoten vogels uit elkander stoof. Laat uw sombere harptonen hooren bij het ziekbed van den man, die als boetende voor aller overmoed gewond werd, al wordt uw elegie niet gevergd voor de dooden, die hadden kunnen vallen op den vreem- | |
| |
den grond, ver van vader en moeder, indien de vijand niet even bang ware geweest als wraakzuchtig. Laat eindelijk de klok luiden ter oproeping van allen, die in de angstkreten, welke opgingen in het land, een profetie meenden te vernemen van den ondergang van Malthusia, opdat zij hunne klaagzangen vereenigen tot één enkele litanie.
De Muze antwoordt niet. Vermoedelijk is haar de stof te dor en zijn de helden haar te kinderachtig.
Ik hervat daarom den draad van mijn verhaal en houd in het verhalen den ouden trant.
Het leger van Malthusia was het einde van de groote vlakte, waarop het oog na het verlaten van het bosch gerust had, genaderd. Voor hen lag de hoogste berg uit den omtrek, dien zij hadden over of liever om te strekken, naar de aanwijzingen van den koe-herder, die als gids fungeerde. Deze wees Willem een klein smal pad, dat zich nu eens tusschen rotsen als in een tunnel verloor, dan weder recht op het doel af lijnrecht tegen den berg opliep. Men kon daar niet dan de een achter den ander voortloopen, iets wat stellig hier of daar van een hoogte gezien wel een aardig gezicht moet opgeleverd hebben, maar zeer weinig in den smaak der Malthusiaansche helden viel. Toen de voorste aan den ingang van het geheimzinnige pad genaderd was, weigerde hij dan ook rond weg een stap verder te gaan.
Willem Stille lachte hem uit en toen dat niet hielp, schold hij hem voor een lafaard en gaf aan den kameraad, die volgde, vergunning hem openlijk te schande te maken, door den haas voorbij te stappen en de eer van in deze als vleugelman te fungeeren voor zich te nemen,
| |
| |
doch nommer twee en na dezen nommer drie had er weinig zin in. Zij weigerden even beslist een zoo spookachtig pad te betreden en allen, die na hen kwamen, weigerden even zeer.
‘Dan zal ik u voorgaan!’ riep Willem met classieken heldenmoed, maar niemand maakte de minste beweging om hem te volgen, of toonde zich eenigszins beleedigd door de les, welke zijn chef hem gaf. ‘Als Meneer Stille pleizier heeft om een stuk rots op zijn hoofd te krijgen, dat door een kind naar beneden gegooid kon worden, en in de diepte te worden meegesleept, dan moet hij dat zelf weten’, zeiden sommigen weinig eerbiedig. ‘Wij bedanken er voor.’
Willem putte zich dus nog eens uit in bedreigingen en smeekingen. Met steeds helderder kleuren schilderde hij de glorie, die hun wachtte, als zij straks het eigenlijke nest van den vijand zouden hebben uitgebrand en alles wat ontstolen was, mitsgaders een heelen voorraad als intrest, terug gehaald hebben. 't Baatte niets. Het geheele leger weigerde langs dien weg, al ware 't ook ter overwinning, geleid te worden. 't Zou een roemlooze dood zijn voor hen die vielen, een smaad voor het heele land wanneer zij, die het verdedigen moesten, zoo dom waren zich daar te wagen.
Er bleef Willem dus niets anders over dan terug te trekken, want een andere weg leidde wel over den top van den berg, maar de gevangen koeherder verzekerde bij zijn zaligheid, dat de Naturellen dien versterkt hadden, omdat zij Willem en zijn bende daar verwachtten.
Willem knarstande van kwaadaardigheid, maar hij moest
| |
| |
in het onvermijdelijke berusten. Hij liet op een geschikt punt de tenten opslaan en zei dat hij den volgenden morgen wilde afwachten. Misschien bracht de nacht den moed, dien zijn troep noodig had. Mogelijk zouden zij bij helderder dag ook minder angst gevoelen voor het geheimzinnige pad.
Ook hierin zag hij zich bedrogen, doch daar terugtrekken gelijk stond met vluchten, talmde Willem van den eenen dag op den anderen en tengevolge van dat talmen begon er muiterij in het leger te komen. Een van de belhamels meende, dat het brood, door den verren afstand waarover het moest aangevoerd worden, te droog werd en herinnerde zich dat hij thuis elken morgen warme kadetjes at. Een ander kwam gaandeweg tot de overtuiging, dat 't een groote gekheid was een vijand die zich nergens vertoonde en van wien men hoogstens kon vermoeden dat hij achter een hoogen berg was weggekropen, te bewaken als een wild beest, dat elk oogenblik kon losbreken. De ontvangen lessen waren blijkbaar genoeg geweest. 't Was koppigheid, dat de kommandant hen nog langer ophield. Als 't voor de veiligheid van Malthusia noodig was, dat zij hier aan den ingang van een voetpad naar het vijandelijke kamp op schildwacht bleven staan, dan moesten er maar anderen komen om hen af te lossen. 't Was waarachtig al mooi genoeg, dat zij tot zoover alles hadden schoon geveegd.
Willem Stille poogde aan dezen geest van ontevredenheid te gemoet te komen, door zijn manschappen bezig te houden. Naar zijn oorspronkelijk plan besloot hij hier op een punt, dat zich boven duizenden aanbeval,
| |
| |
een soort van fort te bouwen en begon daarvoor de grondslagen te leggen. Hij liet een aantal boomen kappen, door het opeenstapelen van de stammen, die vervolgens met aarde werden opgevuld, een soort van wal aanleggen en af en toe in dat bastion een vrij belangrijken voorraad ammunitie en proviand bijeen brengen. Toen alles gereed was, kondigde hij aan dat drie vierden van de manschappen den volgenden dag naar huis konden gaan, mits zij zich bereid verklaarden om volgens een rooster, door hem gemaakt en die hij overlegde, de wacht op de grenspost te komen aflossen. Hij zelf was bereid, permanent als bevelhebber op den post te blijven fungeeren.
Men zou verwacht hebben, dat dit voorstel de algemeene goedkeuring had verworven, doch juist nu begon het gemopper. Men was niet tevreden met de opgemaakte lijst. Men weigerde bepaaldelijk zich tot iets te verbinden. Men beweerde, dat de oorlog uit en een vaste grenspost een gekheid was. Men vond het leven in een soort van fort geen leven en schandelijk voor een krijgsman, voor iemand die in het veld eer en glorie najoeg.
Daarbij wou niemand tot de eerste groep behooren. De anderen zouden ongetwijfeld hun woord breken en, eenmaal weer thuis, het geweer voor goed aan den wand hangen. 't Heele plan was niets anders dan een middel om de expeditie te rekken. Wanneer meneer Stille generaal wou spelen, dan moest hij maar soldaten kiezen. Zij, ieder voor zich, hadden hun handwerk, hun kantoor, hun bureau. Ze waren niet in de wieg gelegd om het land in dezen vorm te dienen.
Willem praatte als Brugmans, maar hij verkwistte zijn
| |
| |
welsprekendheid. Toen het volk goed aan het muiten was, gooiden zij spaden en houweelen, die nog altijd druk noodig waren, weg en gingen op hun rug liggen om te toonen dat 't hun ernst was met het plan letterlijk niets meer uit te voeren. Straks gingen zij nog verder en slechtten met eigen hand de vestingwerken, die zij met zooveel inspanning hadden opgeworpen, vloekend op hun domheid, omdat zij zich ooit tot zulk monnikenwerk geleend hadden.
Willem stampvoette van woede. In een oogenblikkelijke opwelling pakte hij een paar van de belhamels bij den kraag, doch toen hij ze in de boeien wilde sluiten, was niemand bereid hem een handje te helpen en lachten de schuldigen hem in zijn gezicht uit.
En 't was alsof de vijand, van wien men in al dien tijd geen punt van den neus gezien had, voortdurend op de loer gelegen had. Nauwelijks was de rebellie uitgebroken, of de kogels floten over de hoofden. Er volgde een algemeen sauve qui peut, een volmaakte herhaling van de eerste vlucht, doch zoo mogelijk nog schandelijker en onteerender. Het geheele leger van Malthusia stoof uit elkaar en slechts een klein gedeelte bereikte Geislersrust, waar de eerste reserve stond. Doch toen Willem dat handjevol daar weer bijeen verzameld had en 't hem werkelijk gelukte, hun een greintje zelfvertrouwen en moed in te blazen, had de overmoed van de Naturellen een hoogte bereikt, die zijn beleid ver te boven ging. 't Baatte niet meer, of Willem al zijn talent en al zijn kennis van het terrein te hulp riep; de vijand viel als een bergstroom over het zwakke restantje van Malthusia's legermacht heen en dreigde het in een ommezien te ver- | |
| |
pletteren. Zonder twijfel zou hem dat gelukt zijn, indien de nacht niet ware ingevallen en het mogelijk had gemaakt verder terug te trekken, tot de vijand het niet geraden achtte hen te vervolgen, uit vrees zelf door de verstrooiden, die hij achter zich gelaten had, zich den pas te zien afsnijden.
Met zes zijner manschappen kwam Willem na een vermoeienden tocht van drie à vier dagen in Drysdale aan, om aan zijn vader de treurige tijding te brengen, dat het geheele corps, waarmee hij zulke stoute plannen gemaakt en ten deele uitgevoerd had, niet meer bestond.
Ziedaar wat men in de oorkonden van Malthusia heeft opgeteekend als de slag van Geislersrust, met het oog op het feit, dat op dit punt tot tweemaal toe een ontmoeting met den vijand had plaats gehad. Bij de tweede of laatste had zelfs een der manschappen een schot door zijn arm gekregen en, naar men beweert, waren er van de vluchtelingen, die her- en derwaarts verstoven waren, onderscheidene die weken lang met de koorts te bed lagen.
Doch wat beteekende dit bij de schande, die over heel Malthusia gekomen was, en de groote gevaren, welke de republiek bedreigden? De verwarring was onbegrensd. De radeloosheid kende geen palen. Het heele raderwerk van den staat stond stil. Er was niemand, die langer in de toekomst geloofde. De hemel had de hand van Malthusia afgetrokken. Alle helsche geesten hadden tegen haar saamgespannen. De zondvloed was gekomen. De bergen en de heuvelen waggelden en zouden weldra het land overdekken.
Had meneer Drysdale nog een grein optimisme? Neen.
| |
| |
Bezat burgemeester Stille nog genoeg waardigheid, om zich ten minste voor het uiterlijk goed te houden? Evenmin. Beiden wisten maar al te goed, dat de krachtsinspanning, die ijdel gebleken was, de hoogste was waartoe zij hun medeburgers konden bewegen, en beide gingen persoonlijk te diep gebukt onder den druk der omstandigheden, om hun hersens bij elkaâr te houden. Meneer Drysdale en vooral de burgemeester hadden alles gedaan. Hun dure maatregelen hadden het land duizenden gekost, zonder dat men er iets aan gehad had. Indien zij in Willem Stille niet een groot man hadden meenen te zien, zou de expeditie in andere handen gekomen zijn en men niet zoo roekeloos tot diep in het gebied van de vijanden zijn doorgedrongen. Indien zij na de eerste nederlaag de gemoederen niet in slaap gesust hadden, door de verzekering dat alles wel weer terecht zou komen en door de mooie depêches van het oorlogstooneel, die stellig valsch waren geweest, zou men dadelijk flinker, meer doortastende maatregelen genomen hebben. Aan goeden wil van de burgers zou 't niet gemankeerd hebben. Er waren oogenblikken geweest, waarop ieder alles op het altaar van het vaderland zou gebracht hebben, indien dit noodig geweest ware, des noods zijn bloed gestort voor de gemeenschappelijke zaak.
Maar de heele regeering was een aristocratentroep. De Drysdales hadden eeuw aan eeuw gepronkt met een aureool, die hun niet toekwam. Want wat zei 't in den grond der zaak, dat hun voorvader toevallig de stichter van de Malthusiaansche secte geweest was. Ieder ander had dit even goed kunnen wezen, en in de Stilles was
| |
| |
het Conservatisme ingeroest. In plaats van het volk, of ten minste de aanzienlijke familiën niet slechts in de wetgevende, maar ook in de uitvoerende macht een deel toe te kennen, hadden de Stilles altijd alles alleen willen doen en zich verbeeld dat zij alles beter wisten dan een ander. De jonge Stille was ook alweêr zoo. 't Was maar goed, dat er een einde kwam aan die familie-regeering.
't Behoeft geen herinnering, dat 't Talandier was uit wiens koker deze laatste opmerkingen voortkwamen, al kon een kind wel zien, dat zijn eigen kans en die van zijn zoon evenmin mooi stond als die van eenig ander. De anarchie spookte door Malthusia. Men kan wel een hollend paard breidelen, maar wie breidelt een spook?
|
|