| |
| |
| |
Een en twintigste hoofdstuk.
Een gentleman op het tooneel.
Vier dagen na de vergadering van den Grooten Raad in het porige hoofdstuk beschreven, was 't weer druk in de straten van Drysdale, doch ditmaal was de grondtoon een feestelijke. De Drysdalers waren een zoo bewegelijk volkje als nergens elders ter wereld gevonden werd; zij sloegen gemakkelijk van het eene uiterste tot het andere over en wezen ongaarne een gelegenheid om zich te amuseeren af, al lag het terrein dichter bij het kerkhof dan bij den, schouwburg. Er was menig voorbeeld dat een Drysdaler gedanst had op de kist van een bloedverwant. En ditmaal danste heel Drysdale om zoo te zeggen op zijn eigen kist.
Hij, die deze omwenteling in de gemoederen te weeg gebracht had, was niemand meer of minder dan Sir Thomas Shepstone, buitengewoon commissaris van zijne Britsche Majesteit Koning George IX voor de moeilijkheden met Malthusia ter zake van de aanhouding van een Engelsch onderdaan, John Brown van Sidney.
| |
| |
Sir Thomas Shepstone rechtvaardigde reeds door zijn optreden de goede verwachtingen, welke de engelsche kroon van hem koesterde. Hij was de type van eert engelsen edelman en een sluw, ervaren diplomaat. Eigenlijk zat de diplomatie hem in het bloed. Sedert in de 2e helft der 19e eeuw een zekere Sir Theophilus Shepstone zich een wereldbekenden zooal niet wereldberoemden naam verworven had door de uitstekende manier waarop hij de Zuid-Afrikaansche of Transvaalsche republiek voor zijn moederland had weten te annexeeren, was het geslacht der Shepstones een specialiteit geworden in die eigenaardige manier van veroveren, welke ten eeuwigen dage den naam van Engeland door alle eerlijke lieden zal doen vervloeken. Persoonlijk had Sir Thomas na een tijdperk van gescharrel aan onderscheiden Aziatische hoven zich op de belangen van Engeland in Polynesie toegelegd en op niemand anders had de gouverneur van Sidney zijn hooge aandacht kunnen vestigen dan op hem, toen 't noodig bevonden werd een specialen commissaris naar Drysdale te zenden. Sir Thomas was dan ook vertrokken met een goed gevulden buidel en met gouvernementspaarden, doch verder zonder noodeloozen omhaal. Hij had niemand bij zich dan een jong secretaris van legatie, wien door zijn oom, een minister van den Koning, het vooruitzicht op een permanente vertegenwoordiging in Malthusia geopend was, een paar klerken en zijn particulieren kamerdienaar. Al de majesteit van het gezantschap lag in de persoonlijke hoedanigheden van Sir Thomas zelf. En de voornaamste dier hoedanigheden was vriendelijkheid en beleefdheid. Evenals zijn groote voorvader Sir Theophilus verstond hij
| |
| |
de kunst de menschen in te pakken of liever juist aan hun zwakke zijde aan te grijpen. Had hij die bekwaamheid tot nog toe evenwel slechts op kleine schaal kunnen ten toon spreiden, nu zou hij op een ruim terrein schitteren. 't Was niet te voorzien welke belooning de Engelsche kroon hem daarvoor zou toekennen, maar de geschiedenis was daar om te bewijzen dat zij niet ondankbaar was.
Sir Thomas had zich, de grens van Malthusia genaderd zijnde, een paar dagen opgehouden, ten einde de mare van zijn nadering door heel Malthusia te laten verspreiden. Niet zonder ostentatie had zijn secretaris aan alle burgemeesters van de dorpen, die hij op weg naar Drysdale doortrok, het gewichtige nieuws dat een speciale commissaris in aantocht was als een staatsgeheim verklapt, om straks in de buurt der hoofdstad aangeland door alle reporters van dagbladen te laten rondbazuinen dat Sir Thomas met de noodige volmachten voorzien was om in naam van Z.M. den koning alle zoodanige maatregelen te treffen als dienen konden ter beëindiging der gerezen geschillen. Het gevolg hiervan was, dat de autoriteiten er niet buiten konden den commissaris tot aan de grenzen te gemoet te gaan en alle Malthusianen, die thuis maar even gemist konden worden, wederom naar Drysdale stroomden, ditmaal om den intocht te zien.
't Behoeft geen vermelding dat men eenmaal verzameld bij de poorten en in de straten, die de stoet passeeren moest, niet naliet de dingen die men zien en hooren zou vooruit te loopen. Er waren er wel is waar niet, die Sir Thomas gezien hadden, maar dit belette volstrekt niet dat, zeer velen een nauwkeurige beschrijving wisten te geven van
| |
| |
zijn persoon. 't Was, beweerden zij, een bar heer, met een gezicht als een scherprechter en grove, lompe manieren. In Sidney zelf ontweek iedereen hem, maar het gouvernement kon hem niet missen. 't Was een soort van bulhond, dien men aan den ketting hield doch niet schromen zou te avond of morgen los te laten op dezen of genen wien men graag een stuk uit zijn been zag bijten. Malthusia zou hem leeren kennen, ten minste als Malthusia niet aanstonds de tanden liet zien en den Commissaris van het Engelsche gouvernement, ondanks zijn mooien titel en zijn lastbrief, toonde dat men heer en meester was op zijn eigen gebied. John Brown eenvoudig los te laten, omdat zoo'n groote meneer voor hem in de bres sprong, zou laf en zeer stellig onvoorzichtig zijn.
Degenen, die onder den invloed van deze en soortgelijke opvattingen geraakten, lieten niet na dat thema verder uit te werken. Na een paar uur kende iedereen Sir Thomas, alsof hij dagelijks in Drysdale rondliep en waren allen 't eens dat men, ofschoon door nieuwsgierigheid saamgevloeid om hem te zien, zich zoo onverschillig en zoo koel mogelijk moest gedragen. De barribal moest niet denken dat men bang voor hem was.
Doch intusschen naderde de stoet met de heeren Drysdale en Stille aan het hoofd, de stad. Reeds kon men in de verte de rijtuigen en ruiters onderscheiden, ja, na een kwartier was de hoofdpersoon, het voorwerp van al die nieuwsgierigheid, in eigen persoon aan de poort genaderd.
Hoe verbaasd keek men echter op, geen barribal met dikke bakkebaarden en wild rollende oogen te zien, maar een keurig gekleed, zelfs ietwat fatterig jongmensch, met
| |
| |
zachtheid en vriendelijkheid op het gelaat, die een meisje van achttien jaar hem had kunnen benijden.
En zijn inborst bleek met zijn uiterlijk in overeenstemming te zijn. Vlak voor de poort liet hij zijn rijtuig stil houden en stapte hij uit om aan de leden van den Grooten Raad, die met knorrige gezichten op een hoopje stonden, zijn compliment te maken. Met warmte drukte hij een paar van de oudsten de hand, en verzekerde dat het doel van zijn komst louter vrede was, dat niets zijn koninklijken meester en hem persoonlijk aangenamer zou zijn, dan zoo spoedig mogelijk met de tijding, dat alles in der minne geschikt was, naar Sidney terug te mogen keeren.
Er was iets kloeks in die beleefdheid en iets wat elke gedachte aan misleiding op de vlucht sloeg in die warme betuiging van vredelievendheid. Onmiskenbaar maakte dit reeds aanstonds een hoogst gunstigen indruk. Naarmate men meer grofheid verwacht had, was de verrassing te grooter. De officieele deftigheid der Malthusianen wist haar op den rechten prijs te schatten. Meneer Drysdale en Stille, die zich bij hun collegaas gevoegd hadden, konden niet nalaten voor zoo vriendelijke bewoordingen even vriendelijk te bedanken. De eerste verzekerde plechtig, alsof hij 't waarachtig meende, dat Malthusia, ofschoon de aanleiding tot zijn reis betreurend, zich gelukkig achtte een zoo uitstekend man als Sir Thomas in haar midden te zien. Zijnerzijds zou ongetwijfeld ieder gaarne medewerken om de meest gewenschte goede verstandhouding tusschen de Engelsche kroon en de republiek te helpen in stand houden. Alle autoriteiten zouden 't zich tot een eer rekenen den Com- | |
| |
missaris het tijdens zijn verblijf zoo aangenaam mogelijk te maken.
Na deze korte verwelkoming ging de stoet weer op weg, terwijl de menigte, haar vooroordeel tegen Sir Thomas, hoe verder hij kwam, als sneeuw voor de zon voelde wegsmelten. Was dat een barribal, die kwam om hen te trotseeren en wiens woorden even zoovele bedreigingen zouden zijn? De jonge dames vonden integendeel dat Sir Thomas er alleraardigst uilzag. Zijne Majesteit de Koning van Engeland wist waarlijk zeer knappe Commissarissen te kiezen. De man boog als een knipmes, en als hij aan een venster een aardig gezichtje zag, dan wierp hij der eigenaresse een kushand toe; ook zelfs al was het bedoelde gezichtje niet veel meer dan doodordinair.
Op het raadhuis hield Sir Thomas op nieuw een toespraak, doch waarin tot aller verbazing geen woord over John Brown voorkwam, die daarentegen éen doorloopende lofrede bevatte op de goede verstandhouding, welke steeds tusschen Malthusia en Koning George geheerscht had en ongetwijfeld eeuwig zou blijven heersenen in spijt van de kleine moeielijkheden, welke zich tot wederzijdsch leedwezen hadden voorgedaan. Meneer Drysdale kon niet anders doen dan die toespraak weer beantwoorden met verzekeringen en betuigingen in denzelfden geest.
Na deze officieele begroeting trok Sir Thomas zich onder het voorgeven van vermoeienis tengevolge van de reis, in het logement, waar hij tijdig de geheele bovenverdieping had doen bespreken, terug, en volle vier en twintig uur liet hij aan de autoriteiten den tijd, om zich te wapenen tegen hetgeen hij verder te zeggen had.
| |
| |
De eerste vrucht van zijn verstandig beleid was een allerbelangrijkste verbetering in het lot van John Brown. Meneer Drysdale zond na een langdurige conferentie met burgemeester Stille een bevel aan den cipier der gevangenis, om John een betere cel, beter voedsel en oogluikend meer vrijheid te geven. Men vond dit noodig voor het geval de Commissaris het terrein eens persoonlijk in oogenschouw mocht willen nemen. De quaestie met Engeland liep toch niet over het meer of minder zware van de straf, maar over de straf zelve. Op dat punt zou men nooit toegeven, maar juist daarom was 't verstandig geen bijkomstige quaestiën in het leven te roepen. Ook begon meneer Drysdale er wel eenigszins toe te neigen, om de zaak met Engeland als 't mogelijk was een weinig op de lange baan te schuiven. Immers men had nieuwe verontrustende berichten van de grenzen ontvangen, welke de beide hoogste autoriteiten op hun eigen houtje den boer, die de eerste tijding had gebracht, tot nader informatie op Staatskosten met een paar agenten van politie in een wagen weer huiswaarts had doen zenden. Nog later berichten hadden dat kleine gezelschap onderweg gekruist en tot nog meerderen spoed aangedreven. De Naturellen werden met den dag brutaler. Zij hadden niet alleen op het betwistbare terrein hun hutten of kralen opgeslagen, maar elken nacht werd er ver van daar in het eigenlijke gebied van Malthusia, vee gestolen zonder dat men eenig spoor van de dieven ontdekken kon. Ook was 't vrij zeker dat de wilden iets gehoord hadden van de moeilijkheden waarin Malthusia met de Engelschen gewikkeld was, want een paar hunner
| |
| |
hoofden hadden zich zware bedreigingen laten ontvallen toen men hen op verboden jachtterrein betrapt had en zich met de diepste minachting over de Malthusiaansche autoriteiten uitgelaten. Ook had iemand, wiens naam niemand kende, maar die 't weten kon, ergens een geweer gevonden, dat blijkbaar door een wilde was achtergelaten, met een nog kerschversch fabrieksmerk van een der meest bekende engelsche industrieelen. Er was voorts geen twijfel aan of de Naturellen hadden kruit en lood in overvloed.
‘Ik vrees dat de beide moeilijkheden, waarin wij gewikkeld zijn, te veel onze krachten zullen verdeelen,’ had daarom meneer Drysdale gezegd. ‘Voor alle dingen zou ik meenen dat wij moeten trachten de beweging op de grenzen te stillen tot de Commissaris weer vertrokken is,’ en meneer Stille was dit volmaakt met hem eens geweest.
De bedoelde Commissaris scheen evenwel geen plan te hebben op een spoedig vertrek. Hij liet de ruime bovenverdieping van het logement voor een groot gedeelte inrichten als bureau en vestigde zich in het mooiste en weelderigste zelf, alsof hij een gevolmachtigd minister was. Op den avond van den tweeden dag na zijn aankomst liet hij al de lichten aansteken en de luiken openzetten. Drysdale mocht daaruit opmaken dat de heer Shepstone voornemens was ook 's avonds in functie te zijn, ja, welhaast vlogen een paar nieuwe bedienden, die den kleinen stoet op den voet moesten gevolgd zijn, met een handvol invitaties door de stad. De Commissaris van Z.M. den koning van Engeland gaf receptie.
Ik heb reeds gezegd dat de Drysdalers even verander- | |
| |
lijk en even wuft waren als de andere aardbewoners en 't zal dus niemand verwonderen, dat reeds de eerste receptie van Sir Thomas schitterend bezocht werd. 't Is waar de Heeren Drysdale en Stille hadden zich wegens drukke ambtsbezigheden laten verontschuldigen maar de aanhangers van Talandier vergoedden dit gemis door den koortsachtigen ijver waarmee zij opkwamen. En toen zij de beminnelijke figuur van Sir Thomas even beminnelijk ja, in het licht van 't gas nog beminnelijker terugvonden dan zij die aan de poort hadden zien wegrijden, rijpte in hun argeloos hart, ondanks de liefde voor hun land en hun zelfstandigheid, heel langzaam, maar daarom niet minder zeker, het denkbeeld, of wellicht zijn tegenwoordigheid hun ten goede kon komen bij hun politieke plannen. 't Is waar, voor het oogenblik wezen zij nog elke formuleering hunner wenschen in die richting als landsverraderlijk af, maar ze werden gaandeweg meer vertrouwd met de mogelijkheid dat de vreemde Commissaris de bemiddelaar tusschen hen en hun tegenpartij zou kunnen zijn. Zonder vooruit te loopen op de eigenlijke quaestie durfden zij die mogelijkheid op zich zelve wel aannemen.
Intusschen gedroeg de Heer Shepstone zich alsof hij van niets wist en niets bemerkte. Zijn zalen waren kostelijk en met verfijnden smaak gemeubeld en er heerschte een aangename warmte zonder hitte of benauwdheid. Daarbij was het buffet met vorstelijke mildheid voorzien en mochten zijn wijnen aanspraak maken op den naam van uitstekend, terwijl de gastheer zelf beurtelings aan alle oude en jonge dames, die in eenige betrekking stonden
| |
| |
met de regeerende machten, zijn arm aanbood om ze de zalen rond te leiden, of op de tonen van een liefelijke dans-muziek met haar rond te zweven, net alsof hij door koning George tot zijn gevolmachtigde gekozen was omdat hij zoo'n voortreffelijk cavalier bleek te zijn.
De dames, die niet zoo diep in de politiek verwikkeld waren als de heeren, hakten den knoop al spoedig ten voordeele van Sir Thomas door. Nooit hadden zij een aardiger, beleefder, voorkomender Commissaris gezien. Die man kon niets anders in zijn schild voeren dan om Drysdale te doen ronddraaien in een zee van poëzie en genot.
Dat was de indruk van den eersten avond. En de volgende soirée, welke zich niet wachten liet, was nog oogverblinderder. Sir Thomas overtrof zich zelf als gastheer en had ditmaal de voldoening niemand te missen. Immers de mare van de eerste receptie had ook de Heeren Drysdale en Stille bereikt en hen tot nadenken gestemd. De eerstgenoemde meende dat 't zijn plicht was van nabij ga te slaan op welke manier en door welke kunstenarijen Sir Thomas meer dan de helft van den Grooten Raad betooverd had, en de andere berekende dat, indien Talandier en consorten bij den vreemdeling steun zochten, 't geraden was op zijn hoede te zijn en hun toeleg te verijdelen. Hij noodzaakte dientengevolge zijn vrouw en zijn dochter haar mooiste japonnen uit de kast te halen en was op den tweeden receptie-avond een van de eersten die zich aanmeldde, ja hij ging nog verder toert hij zich met eigen oogen overtuigd had van de landsverraderlijke houding van Talandier.
| |
| |
‘Wij mogen op onze beurt den Heer Shepstone wel eens ontvangen,’ zei hij reeds den volgenden morgen aan het ontbijt tot zijn vrouw en dochter. ‘Zorgt dat ons salon behoorlijk gelucht en opgeknapt wordt. Morgenavond houden wij receptie.’
En aldus geschiedde het, ja, toen 't eenmaal zoover gekomen was, wilde meneer Drysdale en na dezen niemand van de aristocratische familien in gebreke blijven. 't Werd een ware rage voor recepties met thee en wijn of zonder wijn, voor diners onder heeren en diners met dames, soirées waar gedanst of soirées waar gemusiceerd werd, met een buffet of met een souper aan 't slot die tot diep in den nacht duurden. De engelsche Commissaris liet zich overal zien. Hij ging bij de Stilles en bij de Talandiers en hield zich alsof hij niet bemerkte hoe beide op hun beurt bedelden om zijn goedkeuring. Hij wist met diplomatischen takt den rang en den leeftijd der onderscheiden dames te respecteeren en was in alles en voor allen de cavaliere serviente bij uitnemendheid. Daarbij speelde hij voor weinig of veel geld met oude heeren die een partijtje wilden maken en zorgde steeds te verliezen en met de gratie van een millionair te betalen. Dat hij intusschen over niets sprak behoeft nauwelijks herinnerd te worden. 't Scheen dat de man gansch en al vergeten was waarom hij naar Drysdale gezonden werd en dat John Brown, die nog altijd in de gevangenis verblijf hield, voor hem een onverschillig persoon was. Hij amuseerde zich en daarmee uit.
|
|