| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk.
Moeder en Dochter.
Intusschen had er ten huize van de Stilles een onderhoud tusschen mama en Emilia plaats, dat, ofschoon van geheel anderen aard, toch ook met de grondgedachte van het Malthusianisme in verband stond.
Emilia was naar haar kamer gegaan om een beetje te pruilen. Gelijk wij reeds zeiden, was zij een mooi meisje en dat wist ze heel goed. Voorts had ze nog den vorigen avond ruimschoots ondervonden, dat de jongeheeren in Drysdale niet blind waren voor hare bekoorlijkheden. En toch, ja juist daarom pruilde zij. Ze was boos op zich zelve en op de geheele wereld. Ze had zich gisteren avond laten verleiden om drie maal achtereen met Frits Talandier te dansen, omdat Frits Talandier nog de minst antipathieke harer aanbidders was, doch ze hield evenmin van Frits als van een der anderen. In de verklaring aan haar papa, dat zij liever ongehuwd wilde blijven dan zich opofferen aan de traditie en de gewoonte, lag diepe waarheid. Emilia was niet misdeeld van fierheid en gevoel van
| |
| |
eigenwaarde, al openbaarden zich die in den regel voornamelijk doorde schuld harer ouders als preutschheid en als de neiging om tegen te spreken. Wanneer zij aan haar booze luimen had toegegeven was zij al heel slecht te spreken over onderworpenheid aan het ouderlijk gezag en maagdelijke beschroomdheid.
Emilia minachtte haar vader, omdat hij haar altijd gelijk gaf en keek met medelijden op haar moeder neer, die al haar gevoel van eigenwaarde reeds jaren geleden op het altaar van het huwelijk had neergelegd.
Toen mama volgeus de afspraak met haar man, na bescheiden geinformeerd te hebben of Emilia ook liever alleen wilde blijven, de kamer was binnengetreden, barstte de bom reeds dadelijk verkeerd. In stede dat de vrouw des huizes en de moeder harer kinderen zich van het terrein meester maakte, werd haar onmiddellijk de rol van examinanda opgedragen en ze zat al midden in dat karakter eer zij het merkte.
‘Ik ben blij, dat u komt, mama,’ zei Emilia, terwijl zij zich halverwege omkeerde, ‘ik ben blij dat u komt. Ik behoef niet te vragen of papa u heeft opgedragen mij te polsen, want ik heb wel aan zijn gezicht gezien dat 't daartoe komen zou. Papa en u schijnen al bijzonder gesteld te zijn op een huwelijk tusschen dien Frits Talandier en mij.’
‘Lieve hemel, kind, hoe kom je er aan, dat ik daarvoor hier zou komen? Papa is mans genoeg om u zelve te zeggen wat hij mocht te zeggen hebben. Maar omdat hij naaiden trein is om Willem af te halen, en ik toevallig uw kamerdeur voorbij liep, meende ik...’
| |
| |
‘Geneer u maar niet, mama. Ook wanneer dit werkelijk het geval was en u wezenlijk geen plan hadt over mijn huwelijksgeluk te komen praten, mocht u het mijuentwege toch wel doen. Ik geloof dat 't niet kwaad is wanneer ik mij eens kort en duidelijk uitspreek. Als u aan papa overbrengt hoe ik er over denk, zal mij dit heel wat woorden en een zuur gezicht besparen.’
Indien mevrouw Stille ook maar iets overgehouden had van de fierheid, die aan elke vrouw bij haar huwelijk aanbevolen wordt, zou zij op deze bitter minachtende woorden niet gezwegen hebben, maar Emilia kortweg een brutaal nest genoemd hebben, doch de troef was uit haar moederlijke positie geweken en even als haar man was zij bang voor het delicate gestel van haar dochter, wat eigenlijk beteekende voor haar onverbeterlijk humeur. Toch zei ze: ‘Gij begrijpt de bedoelingen van uw vader verkeerd, lieve. Papa staat er volstrekt niet op, dat gij Frits Talandier zult nemen, ofschoon ik niet ontkennen wil dat dit ons, met het oog op het aanzien en den rijkdom van de familie, boven alle andere verbintenissen aangenaam zou wezen, maar papa vindt 't niet aardig, dat gij u aanstelt alsof gij afkeerig waart van het huwelijk op zich zelf. Is er onder al de jongelui, die u overal waar gij u vertoont als een wolk van hovelingen omringen, niet een, die zachter gevoelens bij u heeft opgewekt? Bovendien hebt gij giste ren avond niet tot driemaal toe met den jongen Talandier gedanst?’
‘Dat laatste is waar, mama, en ik verwijt 't mij genoeg. Indien ik geweten of liever bedacht had, hoe de wereld zulke dingen gewoonlijk uitlegt, dan had ik 't niet
| |
| |
gedaan. Laat mij voorts even kort en goed mogen verzekeren, dat er in heel Drysdale niet één jongeheer is in wien ik mijn ideaal van een man zie.’
‘Uw ideaal van een man,’ riep mevrouw Stille, als gold 't de zotste gedachte die zij ooit had hooren uiten. ‘Hebt gij dan een ideaal van een man, lieve kind?’
‘Spot er niet mee, mama. In den zin door u bedoeld, als een droombeeld mijner verbeelding dat ik koester en vertroetel tot het alle geur en heerlijkheid verloren heeft, heb ik mij nooit een ideaal-man voorgesteld, maar wel heb ik een paar voorwaarden gesteld waaraan hij zou moeten voldoen en ik zie klaar en duidelijk hoe hij niet moet wezen. Ik wil geen tiran, mama, maar nog minder een slaaf. Ik zou liever in een klooster gaan als ik Katholiek of Grieksch was, dan mijne hand te leggen in die van iemand, wien ik niet achten kan. Ik wil kracht, en kracht vind ik nergens om mij heen. Zegt u mij eens oprecht, mama: is 't niet bedroevend dat zelfs papa, de hoogste autoriteit van de stad, voor wiens wenschen iedereen vliegt, mij ontziet en vleit alsof ik hier in huis de eerste persoon was?’
Mevrouw Stille keek verbaasd op. Ze wist niet of zij haar ooren kon gelooven. ‘Meent ge dat, lieve?’ vroeg ze. ‘Ik dacht dat de zorg van papa om u in alles uw zin te geven en uw delicaat gestel te ontzien, van uwen kant meer dankbaarheid en een ander oordeel verdiende.’
‘Dat is wel mogelijk, maar wij spreken nu over de feiten en daarbij komt geen dankbaarheid of ondankbaarheid te pas. Ik ben niet delicater, zooals u 't gelieft te noemen, dan honderd andere meisjes, maar ik zie in
| |
| |
elk geval wel, dat de mannenwereld, die mij omringt, van papa af tot den jongsten van mijn cavaliers van gisteren toe, nog veel delicater is, dat er geen eigenlijke mannen in Drysdale meer bestaan.’
‘En daarom zoudt gij weigeren te trouwen? Lieve kind, gij verdient een man, die u als een voetveeg gebruikt!’
‘Er is hier weinig gevaar dat ik een zoodanigen tegen kom,’ spotte Emilia terwijl zij verachtelijk de schouders optrok. ‘Wat zijn dat voor jongens! Papkinderen. Alleen geschikt om laffe complimentjes te maken en voorts lui en weelderig.’
‘Mij dunkt dat laatste is nog al natuurlijk,’ merkte mama op. ‘Waarom zouden de zonen van onze rijke families zich bekommeren om een betrekking of wat ge wilt? Ze behoeven zich niet in te spannen om te krijgen wat zij noodig hebben.’
Emilia knikte veelbeteekenend. ‘Ik geloof, mama, dat u daar juist den vinger op de wond legt. Ik geloof dat wij beter mannen zouden hebben, als onze jongelui wat meer werken moesten.’
‘Ik begrijp niet waar gij die dwaze denkbeelden van daan haalt, Emilia. Wij vrouwen moeten niet zoo zwaar redeneeren. Laat dat voor de mannen over.’
‘Alsof die 't beter deden! Neen, mama, als ik zit te pruilen zooals u 't wel eens genoemd heb en als ik niet lief ben en mijn luimen den teugel laat vieren, dan is 't juist omdat ik de heele wereld zoo laf vind. Ik geloof dat ik dit te avond of morgen op een van onze soirées eens openlijk zeggen zal. Ik ben overtuigd,
| |
| |
dat die laffe jongens, die om een roos uit mijn haar vechten, mij zullen bedanken voor het genadig recht.’
‘Maar maakt gij dan geen onderscheid, lieve Emilia?’ riep mevrouw Stille wanhopig. ‘Hoegenaamd geen onderscheid? Is bijvoorbeeld (ik vraag 't alleen als voorbeeld) Frits Talandier niet iets beter dan de anderen?’
‘'t Is wel mogelijk, mama. Ik heb mij nooit de moeite gegeven dat te onderzoeken. Wat ik tot nog toe van hem weet, heeft mij evenwel geen gunstig denkbeeld van zijn mannelijke kracht en waardigheid gegeven. Als hij boven de anderen uitmunt, dan is 't een binnenvetje.’
Deze laatste woorden werden op zoo spotzieken toon gesproken, dat Mevrouw Stille in tweestrijd was of ze boos zou worden of de zaak stilzwijgend laten passeeren. Ze bedwong zich en antwoordde om het terrein niet geheel te verliezen: ‘Als gij Frits Talandier nog zoo weinig kent, dan is het dunkt mij niet te veel gevergd, dat gij de gelegenheid om hem nader te leeren kennen en beter te waardeeren, niet afsnijdt.’
‘Wie heeft gezegd, dat ik die gelegenheid wil afsnijden? Heb ik integendeel niet gisteren avond driemaal met hem gedanst? Ik verzeker u evenwel dat ik bij die gelegenheid niets van zijn bijzondere voortreffelijkheden gemerkt heb.’
‘Dus gij zult hem als hij bij ons aan huis komt, beleefd ontvangen?’ vroeg mama.
‘Waarom zou ik hem niet beleefd ontvangen? Maar ik bid u, mama, introduceer hem niet als een erkend pretendent naar de eer mijn hand te mogen vragen. Ik zou hem dan in zijn gezicht uitlachen.’
| |
| |
‘Dat zoudt ge toch, hoop ik, niet, lieve. Bedenk dat de Talandiere zeer rijk zijn en veel invloed hebben. Zulke partijen komen niet elken dag voor. Ook moet gij niet toegeven aan uw neiging om alles anders te doen dan een ander en uw eigen hoofdje te volgen. Men zou u voor grillig verslijten.’
Emilia verwaardigde zich niet op deze waarschuwing te antwoorden. Zij vergenoegde zich met de vraag of mama zoo'n bijzonderen prijs stelde op de verwantschap met een invloedrijke familie. Was papa niet op zich zelf machtig genoeg? Moest iemand, die de hoogste waardigheid in den staat bekleedde nog steun zoeken bij de groote lui?
‘Lieve kind, gij begrijpt dit zoo niet,’ zei mevrouw Stille, ‘'t Is niet om papa, die zooals gij met recht zegt op zich zelf genoeg te zeggen heeft om niemand noodig te hebben. Ook is 't niet om u of mij. In het ergste geval zijn wij vrij en veilig geborgen door het goede beleid van uw vader die zijn vermogen op de meest doelmatige wijze heeft uitgezet; maar begrijpt gij niet, dat 't om Willem is? 't Is de hoogste illusie van uw vader dat Willem hem zal opvolgen maar ofschoon nu reeds tienmaal achtereen de keus van vader op zoon gevallen is, hangt de zaak toch nog altijd van de leden van den Grooten Raad af. Hoe meer vrienden uw vader daaronder heeft, des te beter voor Willem.’
‘Ik begrijp 't,’ zei Emilia, met opgekrulde lip, ‘maar wanneer Willem op die manier carrière moet maken, dan heb ik geen lust mij voor hem op te offeren. Laat Willem Suze Talandier nemen. Dan komt 't op het zelfde neer.’
| |
| |
‘Dat zou stellig de grootste domheid wezen die hij doen kon,’ antwoordde mama, die niet bemerkte hoe zij druk bezig was de mooie plannetjes door haar echtgenoot in de slaapkamer opgezet en uitgewerkt, aan de klok te hangen. ‘Wij hebben met Willem een veel mooier plan. Zooals gij weet heeft meneer Piet Drysdale een dochter die nog niet geëngageerd is. De aanhuwelijking met de Drysdales is voor Willem wel tienmaal zooveel waard als die met de Talandiers.’
‘Moet Willem met dat kromme, ondragelijke nest van een Sophie trouwen?’ vroeg Emilia. ‘Nu, als hij dat doet, dan is hij nog minder waard, dat ik hem te hulp kom bij zijn eerzuchtige plannen. Weet Willem er iets van en heeft hij geschreven dat hij 't goed vindt?’
‘Wij hebben er tot nog toe met niemand over gehandeld,’ antwoordde mevrouw Stille, alsof zij Emilia een bijzondere eer bewees door haar 't eerst in haar vertrouwen te nemen. ‘Eerlijk gezegd rekenen wij wel een beetje op u om de partij aan Willem ... smakelijk te maken.’
‘Smakelijk te maken? Dus is u zelf overtuigd, u en papa allebei waarschijnlijk, dat de partij niet smakelijk is!’ riep Emilia uit, met een driestheid in haar uitdrukkingen, die haar niet mooi stond, maar toch een cachet van waarheid en eerlijkheid aan haar protest verleende. ‘Hoor eens, mama, voor zoo'n geknoei behoeft u niet op mij te rekenen.’
‘Geknoei? Noem jij 't knoeien als je vader en moeder werkzaam zijn aan het geluk van hun kinderen. Wij zullen Willem niet dwingen; maar is 't zonde, dat wij
| |
| |
graag zouden zien, dat hij in deze onzen zin deed?’
‘Neen, dat is 't niet, mama,’ zei Emilia met minachting. ‘Wezenlijk 't is geen zonde. Ik geloof graag dat honderd en duizend vaders en moeders met een goed geweten hetzelfde doen en dat zij in hun hart overtuigd zijn hun plicht te doen, maar als Willem u te wille is, dan heb ik geen naam meer voor zijne lafheid.’
Mevrouw Stille wist niet hoe zij 't had. Tusschen de oneerbiedigheid heen, vernam zij een kreet van recht en gerechtigheid, die niet geheel zonder weerklank bleef in haar hart; doch zich op eens herinnerend waarom zij eigenlijk hier gekomen was, maakte zij een behendige zwenking en zei: ‘Laat dit zijn zoo als het wil, lieve Emilia. Wat u zelve betreft blijft 't er dan bij, dat gij Frits Talandier zult ontvangen en eens bijzonder goad waarnemen.’
‘Ik beloof 't u, mama,’ was het antwoord, dat door den toon getuigenis aflegde hoe Emilia de zaak eigenlijk heel grappig vond.
Daar hield een rijtuig stil en werd een oogenblik later gebeld. ‘Dat zal Willem wezen,’ riep mama. ‘Gij gaat toch mee om hem te verwelkomen?’
Emilia rees zeer traag uit haar stoel op, ofschoon zij antwoordde, dat zij veel te sterk naar Willem verlangde om achter te blijven. De zaak was, dat de nieuwsgierigheid haar zusterlijk verlangen overtrof.
Broer en zuster waren nooit bijzonder gelieerd geweest. Gelijk natuurlijk was zochten de knapen en de meisjes van de Drysdalers bij ontstentenis van speelkameraden onder het ouderlijk dak hun heil bij de buren of hunne schaarsche verwanten. Daardoor vervreemden de twee le- | |
| |
den van elk tweetal al zeer spoedig van elkaar. En Emilia had nog een bijzondere reden gehad om op haar broer neer te zien. Indien er één verwijfd kereltje in de stad was, die niets voor zijn zusje inschikte of veil had, dan was 't Willem Stille. Indien er iemand was, die weinig voor de toekomst beloofde dan was 't dat naar lichaam en geest tengere ventje, dat met zijn groot woord en zijn eerstgeboorterecht 't waagde nu en dan zelfs haar te overschreeuwen. Daarom had ze niet gehuild toen hij van huis ging. Doch drie jaren is een heele tijd. In drie jaar kan iemand veel veranderen.
Hoe verrast keek Emilia dan ook op nu ze met mama de gang door naar het rijtuig liep en een knappe, stevige jongeman den drempel zag overspringen, die mama en haar zonder complimenten om den hals viel en zich kortweg bekend maakte als haar Willem, die recht blij was zijn zusje te mogen omhelzen en die omhelzingen gepaard deed gaan van een zoo vroolijke en luidruchtige betuiging over haar mooi gezichtje dat ze niet twijfelen kon aan de oprechtheid! Nog eens, was dat Willem? Kon een reis den mensch zoo doen veranderen als een blad op den boom? In plaats van fletsche oogen, die niets uitdrukten dan levenszatheid nog eer hij iets van het leven begreep, had deze jongeman een paar heldere, door en door eerlijke kijkers in het hoofd. In plaats van sluike haren kroonde een dikke kroeskop den zwaar gebouwden schedel. Er lag kracht en energie in de trekken om den mond en de goed gewelfde borst scheen niet bestemd of geschikt om een slaafschen geest te herbergen.
Emilia keek hem lang en met innig welgevallen aan.
| |
| |
Indien zij uiting had mogen geven aan wat zij dacht, zou ze mama hebben toegeroepen, dat dit nu de ideaal man was, dien zij zich gedroomd had, en dat zij zich recht gelukkig gevoelde dat dit model haar eigen broer was. 't Was waar de kans dat zij haar dagen in een soort van kloosterlijke eenzaamheid slijten zou werd er te grooter door, doch daarentegen genoot zij den triumf harer overtuiging dat de jongeman zonder eenigen twijfel volstandig weigeren zou om zich, al was 't ten bate van zijn eigen carrière, te laten koppelen en dat Sophia Drysdale hem stellig nooit krijgen zou.
|
|