is het afgrijzen op de gezichten in de zaal te lezen. De verdachte schudt bij het aanhoren van al deze details telkens het hoofd zonder iets te zeggen. Als de president van het hof mr. H.J. Sluijter na afloop van de getuigenverhoren vraagt of zij daarover nog iets wil opmerken, antwoordt de verdachte: ‘Ik heb altijd geprobeerd een goede moeder te zijn en u kunt hier zelf zien, dat het goede kinderen zijn geworden.’ En wanneer Paulien bitter uitroept: ‘Ja, we zien er misschien mooi uit, maar van binnen zijn we gebroken!’ dan is het antwoord: ‘Natuurlijk... maar dat komt omdat je zo zit te liegen!’
De fungerend procureur-generaal bij het hof mr. H. de Bruin concentreert zich in zijn ondervraging van de getuigen vooral op de bewijsrechtelijke kant van de zaak. Uit hetgeen Ronald verklaart, ontstaat weliswaar sterk de indruk dat de verdachte ook kort tevoren Inge weer met de ragebol op het hoofd had geslagen, maar voor de rechtbank in Alkmaar is dat onvoldoende bewijs geweest om tot veroordeling wegens doodslag te komen. Tegen de hieruit voortvloeiende vrijspraak had officier van justitie mr. F.M. Visser (zijn eis was zes jaar) appèl aangetekend.
Kort en fel is de procureur-generaal in zijn ondervraging van de door de verdediging opgeroepen deskundige prof. A. Wagenaar die na lezing van het dossier tot de conclusie is gekomen dat er tegenstrijdigheden zijn in de verklaringen van de getuigen. Volgens hem is het na zoveel tijd niet meer na te gaan, of destijds door ‘ijverige opsporingsambtenaren en in het opvanghuis aan de kinderen suggesties zijn opgedrongen’.
Mr. De Bruin: ‘Waaruit bestaat eigenlijk uw deskundigheid, op welk gebied ligt die?’
Prof. Wagenaar: ‘Op het terrein van het menselijk geheugen.’
Mr. De Bruin: ‘Heeft u ooit eerder onderzoek gedaan naar de herinnering van slachtoffers in een zaak van kindermishandeling?’
Prof. Wagenaar: ‘Nee, niet in een concrete zaak, maar ik heb wel de literatuur bestudeerd.’
Waarop de procureur-generaal kortaf zegt: ‘Ik dank u, het is voor mij voldoende duidelijk... mijnheer de president, ik heb verder geen vragen aan deze deskundige.’ Een nogal botte reactie; evenmin erg vriendelijk van toon is De Bruin in zijn ondervraging van psychiater Bastiaanse, die de verdachte op verzoek van de verdediging heeft onderzocht. Hij onderschrijft weliswaar de conclusie van het Pieter Baan Centrum (waar de verdachte op verzoek van het openbaar ministerie in observatie is geweest), dat zij sterk verminderd toereke-