spreken werd dat onmiddellijk in de doofpot gestopt. En dan moest er weer worden gewacht tot de doodzieke patiënt op natuurlijke wijze aan zijn eind zou komen.’
De president heeft merkbaar wat moeite met het ook door de andere verdachten aangevoerde gebrek aan begrip bij de leiding van de afdeling waar zij werkten. ‘Waarom heeft u niet met z'n allen een vuist gemaakt, we leven toch niet meer vijftig jaar terug,’ zegt hij, maar naar het oordeel van de terechtstaande verpleegkundigen is zo'n eenvoudige benadering een onderschatting van de starre structuur in het ziekenhuis, althans op de door prof. Van Alphen geleide afdeling. Een hunner zegt: ‘Je stuitte voortdurend op een muur van onwil en soms kreeg je smalende opmerkingen te horen. Zoals: “Neem maar een borrel en ga vroeg naar bed”.’
Prof. Dupuis laat over haar mening geen enkel misverstand bestaan. Zij zegt: ‘Verpleegkundigen hebben geen recht om zelf in te grijpen, want de regie berust bij de arts. Maar zij moeten wél een belangrijke stem hebben en wanneer er niet naar hen wordt geluisterd is het begrijpelijk dat zij in de schoenen van de arts gaan staan. Men geeft de verpleegkundigen wel het zware werk en de emotionele belasting en als dat - zoals blijkt uit deze zaak - niet bespreekbaar is, ontstaat een moreel volstrekte noodsituatie.’
Behalve de president nemen ook de beide leden van de strafkamer ruimschoots deel aan het verhoor en de oudste rechter maakt daarbij een ijzersterke opmerking: ‘Het verbaast mij, dat in het rapport van de staatscommissie,’ zegt hij, ‘wel wordt gesproken over de gewetensnood van de verpleegkundigen als zij meewerken aan het doen overlijden van patiënten, maar met geen woord over gewetensnood wanneer zij hun medewerking verlenen aan zinloze levensverlenging.’
Getuige-deskundige prof. Van der Mijn is van oordeel, dat er bij artsen de neiging bestaat de problemen van verpleegkundigen te bagatelliseren. Er is volgens hem voor het verplegend personeel in de richtlijnen geen ruimte gecreëerd voor enigerlei handelen wanneer de arts weigert in te grijpen. Als deze de patiënt heeft opgegeven (en dat blijkt uit de aantekening: NR, niet reanimeren) is er naar Van der Mijns inzicht geen sprake meer van een medisch handelen. ‘Dan is er alleen nog sprake van verzorging en in die fase zou de stem van de verpleegkundige veel zwaarder moeten zijn.’
Zeer duidelijk in hun steun aan de verdachten zijn ook prof. Schouten en drs. Scholten. ‘De verpleegkundigen zijn door hun emotionele betrokkenheid en door hun kwaliteit in een noodsituatie geraakt,’ aldus