beurd’.
Het gerechtshof in de hoofdstad heeft onlangs - bijna een jaar na het vonnis van de Alkmaarse rechtbank - de zaak in hoger beroep behandeld en zoals te verwachten heeft ook in deze tweede instantie de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie een gevangenisstraf gevorderd van anderhalf jaar. Eveneens voorspelbaar was dat fungerend procureur-generaal mr. J. de Bruin ook verbaal fors zou uitpakken tegen de verdachte. ‘Deze man is een grote egoïst; ik merk bij hem geen enkel berouw, hij zoekt de schuld steeds bij anderen, nooit bij zichzelf,’ aldus De Bruin. ‘Jonge meisjes, die met zo'n persoon in aanmerking komen weten niet beter of het hoort zo, maar voor mij is het volstrekt afwijkend van het normale seksuele patroon. Voor mij is hij een smerige stiefvader.’
Wat minder schilderachtig, maar toch ook wel misprijzend liet de procureur-generaal zich uit over het milde vonnis in eerste instantie. ‘Misschien heeft de verdachte daar in Alkmaar door zijn houding de rechtbank op het verkeerde been gezet,’ zei hij, ‘maar de rechtbank heeft in elk geval niet begrepen waarom het zo lang heeft geduurd voor er aangifte werd gedaan. En wat de door mij geëiste straf betreft wil ik wel opmerken dat het hier gaat om de ergste vorm van kindermishandeling.’
Had de rechtbank het werkelijk niet begrepen, zoals mr. De Bruin veronderstelde? Ik denk dat de rechters in Alkmaar gewoon ernstig rekening hebben gehouden met die mogelijkheid van geheel andere redenen voor aangifte dan de gebruikelijke. In het algemeen is het waar dat zo'n misdrijf meestal pas na jaren ter kennis komt van de politie. Er is bij de slachtoffers angst voor represailles van de vader wanneer er iets van de incest naar buiten lekt. Vrees ook bij de moeder dat het hoofd van het gezin, in geval van ontdekking door justitie, naar de gevangenis verdwijnt. Zelfs nadat er aan de incest een einde is gekomen valt er nog jarenlang terughoudendheid te bespeuren om naar de politie te gaan, zo sterk is soms toch nog de emotionele binding. In deze zaak echter lag er tussen het plegen van de incest en de aangifte wel een zeer lange tijd: meer dan elf jaar. De als verdediger in dit hoger beroep optredende mr. C. Veraart liet niet na daar in zijn pleidooi sterk de nadruk op te leggen en duidelijk te maken wat daarvan zijns inziens de werkelijke oorzaak was. Uit zijn betoog kwam naar voren dat de verdachte als vierentwintigjarige met een zes jaar oudere, gescheiden vrouw was getrouwd. Volgens het over zijn cliënt uitgebrachte reclasseringsrapport werd deze in het gezin geconfron-