in de kamer van de secretaresse aanwezig waren, als getuigen; hun eensluidende verklaringen, dat hetgeen de kapitein had gezegd moest worden gezien in het kader van zijn eigen, daaraan voorafgaande schijnbare zelfspot, kon de overste niet tot andere gedachten brengen. Kapitein Schotman kreeg een boete van vijftig gulden wegens ‘onkrijgstuchtelijk gedrag’.
Maar daarmee was De Bloois nog niet tevreden. Enige tijd later liet hij Schotman weten dat deze niet meer welkom was op de Indelingsraad. Resultaat: de kapitein zit nu al een jaar zonder dienst te doen thuis. In die periode heeft de overste op geen enkele wijze doen blijken het voornemen te hebben aan deze absurde situatie een eind te maken. De vacature waarnaar Schotman anderhalf jaar geleden solliciteerde is overigens nog steeds niet vervuld.
Dit alles kwam naar voren in het pleidooi van mr. M. Stelling voor het Hoog Militair Gerechtshof in Den Haag bij de behandeling van het door kapitein Schotman ingediende beklag tegen de opgelegde boete en tegen het feit, dat hem de reden van de straf niet was aangezegd. De raadsman onderstreepte dat overste De Bloois kennelijk de enige was geweest, die de opmerking van zijn cliënt niet als scherts had ervaren en vroeg zich af, of het niet van wijsheid zou hebben getuigd wanneer de overste eerst nog eens bij zichzelf te rade was gegaan alvorens tot bestraffing over te gaan. ‘Voor het bewijs van aantasting van de krijgstucht,’ zei hij, ‘is toch echt wel wat meer nodig.’ Vooral kwalijk vond mr. Stelling dat de overste de beslissing om de kapitein te straffen mede had genomen op grond van wat hij aanduidde als een ‘eerdere ongepaste uitlating tegenover een meerdere’. Dat had dan betrekking op de grappen die op de Indelingsraad werden gemaakt over het samenvallen van de vakantie van de overste met die van een vrouwelijke medewerker. De raadsman vond het hoogst merkwaardig dat volgens zijn inlichtingen De Bloois zelf met toespelingen in die richting was begonnen en dat deze zijn cliënt - vóór het bovengenoemde incident - nooit had verweten aan die grappen te hebben meegedaan.
Uit het verdere pleidooi van Stelling werd duidelijk dat er wel wat meer aan de hand was en dat er niet alleen maar sprake was van een spanningsveld tussen twee officieren. ‘De verhoren in deze zaak hebben wel aangetoond,’ zei hij, ‘dat de overste het niet kan verdragen wanneer zijn ondergeschikten zich niet klakkeloos naar zijn wensen voegen of zijn visie niet delen en dat is een benadering ten aanzien