Om niet weer het risico te lopen te worden teruggewezen reageerde advocaat Raymakers niet onmiddellijk bij interruptie, maar zijn ‘counter’ in het pleidooi was er niet minder om. ‘Meneer de president,’ zei hij, ‘u heeft die emoties niet op het gezicht gezien, maar wat zegt dat? Wellicht is die zakelijke wijze van praten over het gebeurde voor mijn cliënt alleen maar een manier om zijn gevoelens te verbergen.’
Was het optreden van de voorzitter van het college in dit proces dus niet geheel vlekkeloos, ronduit beschamend was hetgeen de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie er van maakte. Het requisitoir van officier van justitie, mr. V. Nuis, duurde nauwelijks drie minuten en dat in een zaak met een ontkennende verdachte wie primair het zwaarste misdrijf dat de wet kent werd verweten. Weliswaar is kwaliteit niet altijd afhankelijk van de duur van het betoog, maar van een ‘in der Beschränkung zeigt sich der Meister’ kon in dit geval moeilijk worden gesproken. Geen enkele uitleg waarom hij de voorbedachte rade liet vallen, evenmin toelichting waarom volgens hem de ‘echte’ opzet tot doden - maar dan zonder voorbedachte rade - niet hard gemaakt kon worden. De officier beperkte zich ertoe te constateren dat het bewijs van doodslag was geleverd via de constructie van het zogeheten ‘voorwaardelijk opzet’. Daarover zei hij slechts: ‘De verdachte heeft de aanmerkelijke kans genomen dat het slachtoffer in zijn schootsveld stond.’
Tja, wat hij daarmee bedoelde begrepen de rechters en de raadsman uiteraard wel, maar de terechtzitting is er toch ook voor de verdachte en de mensen op de publieke tribune. Voorwaardelijk opzet... wat moeten zij daarmee. Heeft hij het nou ‘expres’ gedaan of niet? Ik vind dat wanneer een officier van justitie langs die weg tot bewezenverklaring van doodslag komt, hij ook voor niet-juristen in de zaal duidelijk hoort te maken waarom de verdachte zijns inziens meer kan worden verweten dan alleen maar dood door schuld.
‘Ik neem aan,’ zei de president, zijn verbazing over het wel zeer korte requisitoir niet verbergend, ‘dat de raadsman wat meer tijd nodig heeft.’ Dat was inderdaad het geval; in een pleidooi van bij een dergelijke zaak passende lengte stelde mr. Raymakers dat er geen enkel bewijs was van een op het slachtoffer richten. ‘De veren van het slecht onderhouden wapen waren verslapt,’ zei hij, ‘en daardoor is het zeer goed mogelijk dat het pistool te vroeg is afgegaan toen hij op de sloot wilde aanleggen. Het is duidelijk een ongeluk geweest.’
Omdat de verdediger in zijn pleidooi had verwezen naar soortgelijke