iemand die al eens een delict had gepleegd. ‘De politie heeft door hen tot stoppen te dwingen de wegenverkeerswet gebruikt voor een doel waarvoor deze wet niet is gemaakt,’ zei advocaat mr. C. Claassen, die fel reageerde op de nogal luchtige manier waarop de officier van justitie de bezwaren van de verdediging terzijde schoof. ‘De vertegenwoordiger van het openbaar ministerie toont zich een waardig leerling van de minister van Justitie, die blijkens zijn uitlatingen de indruk maakt het niet zo nauw te nemen met de regels van het wetboek van strafvordering,’ aldus Claassen.
Desondanks kwam rechter Van Schaardenburg tot de conclusie dat het bewijs wel op rechtmatige wijze was verkregen, maar uit haar toelichting op het vonnis bleek dat het met de hakken over de sloot was. Ja, de politie was gerechtigd in het kader van de wegenverkeerswet een stopteken te geven. Toen bij de daarop volgende controle van de papieren die valse cheques werden ontdekt was er een nieuwe situatie ontstaan. ‘Heel anders zou het zijn geweest,’ aldus de politierechter, ‘wanneer ze lopend op straat waren staande gehouden.’ Met andere woorden: dan was er juridisch geen kapstok geweest, want iemand staande houden omdat hij - gezien zijn crimineel verleden - wel weer eens iets gedaan kan hebben... dat mag niet.
Zoals een paar jaar geleden tot uiting kwam in hetzelfde politierechterzaaltje en ook toen zat daar mr. Van Schaardenburg. De verdachte was een man die op de Zeedijk werd aangehouden omdat hij er volgens de verbalisant uitzag als ‘iemand die wel eens heroïne bij zich kon hebben’. Dat bleek niet het geval, maar bij fouillering kwamen wel brilmonturen te voorschijn die afkomstig waren van een inbraak bij een opticien. Maar hij was niet staande gehouden op verdenking van diefstal of heling, alléén omdat zijn uiterlijke verschijning de politieman aan heroïne deed denken. Resultaat: vrijspraak wegens onrechtmatigheid van het verkregen bewijs.
In de recente zaak tegen de vier verdachten van het in bezit hebben van vervalste cheques sloot mevrouw Van Schaardenburg zich - zoals gezegd - dus wel aan bij de visie van de officier, maar hoogst opmerkelijk was toch hoe zij reageerde op de kritiek van de advocaten met betrekking tot uitlatingen van Korthals Altes over de zijns inziens te veel beschermde positie van de verdachte in het strafproces. Zij zei daarover: ‘Ik wil mij volstrekt niet op één lijn gesteld zien met de minister van Justitie.’ Wilde zij hiermee in dit concrete geval - nu mr. Claassen de officier als een waardig leerling van de minister had gekwalificeerd - de onafhankelijkheid van de rechter onderstrepen? Of