Te laat beginnen en de gevolgen
Het gebeurt maar weinig dat verdachten en getuigen in een strafzaak, of partijen in een civiele procedure, door de rechter gehoord worden op het tijdstip waarvoor zij voor de dag van de zitting zijn besteld.
In vrijwel alle gerechtsgebouwen kent men het verschijnsel van urenlang rondhangende mensen, gelaten of verbeten wachtend op het moment dat ze eindelijk worden binnengeroepen. Je kunt de magistraten in bef en toga daar niet altijd een verwijt van maken. Net als huisartsen maar heel moeilijk kunnen berekenen hoeveel tijd van het spreekuur elke patiënt in beslag gaat nemen, is het voor rechterlijke ambtenaren niet eenvoudig de behandelingsduur van iedere zaak nauwkeurig te schatten.
Wat je hun wél kunt verwijten is dat het schema in de war loopt als zij 's morgens met de eerste zaak niet op tijd zijn begonnen. Wanneer er dan niet één zaak uitvalt of door het niet verschijnen van de verdachte even vlug bij verstek kan worden behandeld, wreekt zich dat de hele zittingsdag.
De indruk bestaat dat het niet doorgaan van een bepaald percentage zaken steeds meer bij de planning voor een zitting wordt ingecalculeerd. Bij de faillissementskamer van de Amsterdamse rechtbank is het heel gewoon om voor tien uur 's morgens tien à vijftien zaken op de rol te zetten, kennelijk in de veronderstelling dat een aantal van de betrokkenen niet op komt dagen.
Dat zal het geval zijn, maar mag je daar bij het opstellen van het rooster zózeer van uitgaan? Er zijn uiteraard ook dagen waarop die prognose faalt: dat er wél een heleboel voor tien uur opgeroepenen zijn verschenen en dat is dan heel vervelend voor de betrokkenen en hun advocaten.
Een hunner, mr. K.H.C. Arts, heeft onlangs op een zitting uiting gegeven aan lang opgekropte gevoelens daarover en zich hiermee ongetwijfeld tot tolk gemaakt van veel van zijn collega's. ‘Meneer de rechter,’ riep hij uit, ‘dit is geen manier van werken! Weliswaar zult u het niet zelf zo bedacht hebben, maar u merkt waar het in de praktijk op neerkomt en u zou daar degenen die daarvoor wel verantwoordelijk zijn, best eens op kunnen attenderen.’ Waarbij Arts overigens uitdrukking gaf aan zijn verwondering, dat zoiets blijkbaar nodig was want,