reden stelling tegen de eis van 12 jaar gevangenisstraf, omdat de officier van justitie mr. T. Bot de hoogte van de vordering mede had laten bepalen door de zogenoemde generale preventie. De officier achtte een forse straf op zijn plaats om andere, eventuele toekomstige overvallers af te schrikken.
Waarop Mul reageerde door te zeggen: ‘In ontvoeringszaken zijn in het verleden ook zware straffen opgelegd, maar heeft dat een afschrikkende werking gehad? De ontvoeringen van Heineken en Heijn tonen aan dat dit niet het geval is.’
Over de verdachte had de reclassering een rapport opgesteld, maar dat was uitsluitend het resultaat van eigen initiatief. Noch de officier van justitie, noch de rechtbank had blijkbaar behoefte gevoeld nader over de achtergronden van de jongeman te worden geïnformeerd.
De samensteller van het rapport, mevrouw E. Hagemeijer, zei daarover tegen de rechtbank: ‘Ik vind het vreemd dat hiervoor geen opdracht van justitie is uitgegaan. Als gevolg daarvan heb ik het dossier niet kunnen inzien.’
Of dit ten koste was gegaan van de kwaliteit van haar verslag viel voor de buitenstaanders in de rechtszaal niet te beoordelen, want tot een werkelijke behandeling van het reclasseringsrapport kwam het niet.
De president van de rechtbank, mr. J. Vrij, vond dat kennelijk overbodig. ‘Wij weten allemaal wat erin staat,’ sprak hij en daarmee kon hij alleen de direct betrokkenen bedoelen. Dus niet de verder beroepshalve geïnteresseerden, zoals de vertegenwoordigers van de pers.
Een dergelijk geluid heb ik wel eens vaker gehoord van een rechter op dit toch openbare gedeelte van het strafproces, maar het toppunt was dat de president het rapport even later weer in het dossier stopte met de woorden: ‘Dat hebben we dus besproken.’
En dan de manier waarop mr. Vrij de duidelijk zeer gespannen verdachte verhoorde. Dat gebeurde in zo'n tempo dat zelfs de toehoorders in de zaal - toch niet verdacht van een strafbaar feit - er zichtbaar nerveus van werden.
Voor mr. Mul was dat aanleiding tot ingrijpen: ‘Meneer de president, wilt u de vragen wat minder snel op mijn cliënt afvuren; hij kan het nauwelijks verwerken.’
Daarbij kwam nog dat rechter Vrij zichzelf ook niet de tijd had gegund enigermate na te denken over de door hem te maken opmerkingen. Dat overkomt hem wel vaker, maar dit maal was het weer heel frappant.