van hun raadslieden. Een falen als gevolg van uiteenlopende oorzaken als geringe juridische kennis, gebrek aan belangstelling voor strafrecht en ontbreken van bereidheid zich enigszins in te leven in de omstandigheden van hun cliënten.
De door Dullens genoemde incidenten waren voor mij zeer herkenbaar. Voor zover ik ze niet zelf had meegemaakt was er een treffende gelijkenis met gebeurtenissen elders. Zoals die op zijn horloge kijkende verdediger die tot de rechter zegt: ‘Ik zal het maar kort maken want straks moet ik voor het hof pleiten in een zaak die wat meer van mijn aandacht eist.’ Leuk om te horen voor een man in de verdachtenbank, die zijn zaak natuurlijk niet minder belangrijk vindt en daarvoor - terecht - de volle inzet van zijn raadsman heeft verwacht. Of de doorgaans in de civiele sector van het recht zijn geld verdienende advocaat die bij uitzondering met het strafrecht in aanraking komt omdat zijn dure cliënt van een misdrijf wordt verdacht en hem ook dan als raadsman moet bijstaan. Dan kan het gebeuren dat een van de senioren van een groot kantoor in de rechtszaal verschijnt en de rechtbank te horen krijgt: ‘Meneer de president, zoals u ongetwijfeld weet doe ik al jaren geen strafzaken meer.’ Wel, dat was dan aan het pleidooi duidelijk te merken.
Het falen van advocaten komt vooral in de schijnwerpers wanneer zij verdachten moeten verdedigen in strafzaken waarin ook anderen terechtstaan die wél worden bijgestaan door raadslieden met kennis van en hart voor strafrecht. Ronduit gênant is het als de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie of de rechter op de zitting ingrijpen om de verdachte niet het slachtoffer te laten worden van de stommiteiten van zijn advocaat. Dullens herinnert zich een zaak voor de Utrechtse rechtbank waarin de verdediger verzuimde voor zijn in hechtenis zittende cliënt onmiddellijke invrijheidstelling te vragen. Gezien het verloop van de zitting was daartoe alle aanleiding: gelukkig voor de verdachte wist de president er wel raad mee. ‘Zou u niet wat eerder naar huis willen?’ vroeg hij de man achter het hekje, waarop deze antwoordde: ‘Ja, natuurlijk wil ik dat.’ Waarna de president zei: ‘U doet dus hiermee een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, begrijp ik.’ Het door hem gepresideerde college had ten slotte nog geen halve minuut in de raadskamer nodig om het ‘verzoek’ van de verdachte in te willigen.
Op een zitting van het Amsterdamse gerechtshof had vorig jaar advocaat-generaal mr. C. Ficq zozeer te doen met een verdachte die de mist in dreigde te gaan door het gestuntel van zijn verdediger dat het