genomen, dat werd aangeduid als ‘informeel gesprek’. ‘Een begrip dat het wetboek van strafvordering niet kent,’ aldus de advocaat. ‘Waarbij nog komt dat mijn cliënt hierbij beweringen in de mond zijn gelegd, waarvan hij zegt die niet te hebben gedaan. Ik acht op die manier de regels van “fair play” geschonden.’
Zulke dingen gebeuren in het stadium van het onderzoek door de politie, maar het is onjuist te menen dat alleen rechercheurs er - soms - op uit zijn een zaak rond te krijgen, ongeacht de middelen. Want in de fase van het gerechtelijk vooronderzoek zijn er ook officieren van justitie, die zich zozeer in een taak vastbijten, dat het zicht op wat wel en wat niet kan ter voorbereiding van een eerlijk strafproces enigszins vertroebeld dreigt te raken. In zo'n schemertoestand moet de Rotterdamse officier mr. Ong hebben verkeerd, toen hij besloot tot strafrechterlijke vervolging van een drieënvijftigjarige man, die samen met zijn broer onlangs voor de politierechter moest verschijnen wegens heling. Wat de broer betreft was het een duidelijke zaak; hij had bekend gestolen goederen te hebben gekocht. Maar de verdachte waar het hier om gaat had de spullen weliswaar op verzoek van zijn broer in z'n kelder opgeslagen, maar ontkende te hebben geweten dat ze van diefstal afkomstig waren. Wat door de broer op de terechtzitting werd bevestigd, en het zou kunnen zijn dat dit voor de officier de reden was om vrijspraak te vorderen.
Maar dat was niet het geval. Uit het requisitoir bleek, dat mr. Ong al van tevoren wist vrijspraak te zullen vragen. ‘Ik was eigenlijk al van zijn onschuld overtuigd,’ zei hij, ‘ik heb hem alleen hier laten komen om wat meer inzicht te krijgen in de als gevolg van deze diefstallen ontstane goederenstroom.’
Een vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, die iemand als verdachte aanmerkt met de uitsluitende bedoeling wat meer aan de weet te komen over wat er met gestolen goed gebeurt..., hoe haalt zo'n man het in zijn hoofd! ‘Deze officier laat onverbloemd merken dat hij inbreuk heeft gemaakt op de procesorde,’ zei de verdediger in deze zaak, mr. A. Roelofs, in zijn pleidooi. Doelend op de dagvaarding voegde de raadsman eraan toe: ‘Mijn cliënt heeft voor deze zitting een gele uitnodigingskaart ontvangen en op grond daarvan meende hij wegens het daarin vermelde delict hier vandaag te worden beknord. En wat blijkt nu? Dat de officier dit helemaal niet van plan is geweest en mijn cliënt geheel onnodig maandenlang in de piepzak heeft gezeten.’