van het openbaar ministerie in dit appèl, mevrouw mr. Y. Kruyer, niets te bespeuren. Integendeel, zij vond de door de politierechter opgelegde straf te laag en wilde die alsnog gesteld zien op het maximum van zes maanden, zoals haar ambtgenoot Van Capelle destijds had gevorderd. Met de argumentatie, dat dit geheel in overeenstemming was met de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
Dat laatste kon alleen maar betrekking hebben op de gebeurtenissen in een verder verleden, want in die nu bijna twee jaar sedert het Huppeldijk incident was er - zoals gezegd - op de houding van de verdachte in strafrechtelijke zin niets aan te merken geweest.
De als verdediger optredende mr. R. Verbunt was niet de raadsman in eerste instantie, maar hij had die behandeling toen - heel toevallig - bijgewoond. Verbunt zat destijds als toeschouwer in de Utrechtse rechtszaal en misschien juist omdat hij er toen formeel niet bij was betrokken, kon hij het gerechtshof nu zo'n scherp beeld geven van de sfeer op die snelrechtzitting.
Een sfeer, die vooral bepaald werd door de aanwezigheid van zes agenten, die aan de nachtelijke expeditie hadden deelgenomen en die door de officier achter de hand werden gehouden om zo nodig onder ede te worden gehoord. Aan de andere kant: de verdachte als toonbeeld van verwarring en ontreddering. ‘Het zal je maar gebeuren,’ aldus Verbunt, ‘om terecht te moeten staan na tien dagen in de cel, met kleine kinderen thuis en een moeder die op sterven ligt.’
De raadsman had weinig waardering voor de opstelling van het openbaar ministerie in dit hoger beroep. Hij vroeg zich af wat de zin was van het vorderen van een half jaar gevangenisstraf na zo lange tijd. Hij legde daarbij de nadruk op de totaal gewijzigde situatie en op het feit, dat zijn cliënte geen enkele wrok koestert tegen de politie. Naar zijn inzicht had het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf geen enkele betekenis, noch naar de maatschappij, noch naar de politie en daarom verzocht hij een straf op te leggen gelijk aan de reeds uitgezeten voorlopige hechtenis. Een visie waarmee het gerechtshof zich vrijwel geheel kon verenigen. De uitspraak (twee maanden, waarvan één voorwaardelijk met aftrek van voorarrest) betekent, dat de verdachte niet weer de cel in hoeft.
Wellicht is deze zaak voor de officieren van het Utrechtse parket aanleiding tot herbezinning over wat er wel en wat er niet in aanmerking komt voor afdoening in het kader van snelrecht. Het kan best zijn, dat men destijds, gelet op de spanningen rond ‘Huppeldijk’, behoefte heeft gevoeld ‘lik op stuk’ te geven zoals dat heet. Maar moeilijkheden