ter zitting een delicate kwestie is en openbaarheid daarvan niet bevorderlijk kan zijn voor de openhartigheid van verdachten en getuigen in hun verklaringen. Knap: ‘Publikatie in een krant treft een verdachte of een slachtoffer vaak dieper dan het vonnis zelf.’
Een standpunt dat toch wel een miskenning inhoudt van het recht op informatie voor het publiek omtrent de gerechtelijke afdoening van crimineel gebeuren zoals zich dat nu eenmaal in de samenleving voordoet. Waarbij nog komt de aanwezigheid van de pers als controleur van de rechtspleging, maar uit het betoog van Knap werd destijds wel heel duidelijk dat hij daar vrijwel geen betekenis aan hecht. Als journalist constateer ik met voldoening dat Van de Pol zich (op blz. 619) distantieert van een dergelijke, bijna totale verbanning van de pers uit de rechtszaal, maar bij de door hem aangevoerde argumenten wil ik toch wel een enkele kanttekening maken.
‘Beschuldigingen zoals van de voorzitter van de Coornhert Liga, dat de media verantwoordelijk zijn voor de sensatiezucht van het publiek,’ aldus Van de Pol, ‘betekenen een miskenning van gegroeid inzicht in de wetenschap van de massacommunicatie. Verlaten is de opvatting, dat de mediaontvanger als het ware geïnjecteerd wordt door de media en de invloed hiervan passief ondergaat. Veeleer versterken boodschappen, die de media brengen bepaalde vooroordelen bij het publiek.’
Dat laatste is ongetwijfeld juist, maar is het minder ernstig te nemen als die bestaande vooroordelen door een deel van de pers - om wat voor redenen dan ook - worden bevestigd en niet zelden ook worden aangewakkerd? Tegen die achtergrond gezien heeft Knap wel enig recht van spreken wanneer hij fulmineert tegen het aldus gebruik maken van de openbare zitting in de paleizen van justitie.
Zeer uit het hart gegrepen zijn mij de opmerkingen, die Van de Pol maakt over een facet dat het begrip ‘openbaarheid’ vaak tot een farce maakt; de hier en daar volstrekte onverstaanbaarheid van het gesproken woord voor de publieke tribune. ‘De weergave van de schaarse meningen in de literatuur over het publiek op de tribune,’ zegt hij, ‘liet een discrepantie zien met de hooggestemde opvattingen die de wetgever bij de realisering van de openbaarheid voor ogen stonden. Vaak werd bij alle schimpscheuten op het gepeupel op de tribune uit het oog verloren, dat het niet alleen gaat om mensen, die uit nieuwsgierigheid zittingen bijwonen (en wat is daar tegen) maar ook om meer of minder direct bij de zaak betrokkenen. Zoals het slachtoffer, verwanten en buurtgenoten. De toenemende aandacht, die het slacht-