hun verklaringen moeten afleggen. Het leek mij gewenst om voor hen de drempel wat te verlagen; bij de behandeling door het hof met weer voor hen vreemde gezichten zouden ze in mij tenminste iemand aantreffen, die ze al kenden.’
Een nogal gezochte redenering. De positie van de getuige in dit soort zaken is inderdaad allesbehalve benijdenswaardig; er worden hoe dan ook vragen gesteld die door de betrokkene als pijnlijk worden ervaren. Maar het argument van het ‘vertrouwde gezicht’ mag toch nooit de doorslag geven om af te wijken van het goede gebruik, dat een vertegenwoordiger van het openbaar ministerie niet optreedt in het appèl van een door hem in eerste aanleg behandelde zaak.
Wanneer de Alkmaarse hoofdofficier zich niet tot in de rechtszaal met dit hoger beroep had bemoeid, was hem het pijnlijk incident aan het slot van de zitting bespaard gebleven. Een incident waaruit je zou kunnen opmaken, dat er nu juist wél sprake is geweest van een te grote persoonlijke betrokkenheid.
In zijn laatste woord richtte de verdachte felle verwijten aan het adres van mr. Josephus Jitta. Die leken niet zozeer gericht op het feit, dat deze hem opnieuw als ‘verkrachter’ had gekwalificeerd, dan wel tegen de ‘hetze’ die hij ook na de vrijspraak nog tegen hem zou hebben gevoerd. De therapeut beschuldigde de officier ervan hem - terwijl de zaak nog onder de rechter was door het wachten op de appèlbehandeling - bij een reeks instanties zwart gemaakt te hebben. Bij een daarvan zou Josephus Jitta hebben gezegd: ‘Hij is dan wel vrijgesproken, maar in hoger beroep zal hij hangen.’
Ernstige aantijgingen, die de president van het hof, mr. R.H. Cornelissen, aanleiding gaven om in afwijking van de regels de procureur-generaal in de gelegenheid te stellen nogmaals het woord te voeren. ‘Omdat u persoonlijk bent aangesproken, wilt u wellicht reageren’, aldus mr. Cornelissen. Maar Josephus Jitta antwoordde: ‘Ik heb er wel iets op te zeggen, maar dat doe ik liever in een ander kader’, zonder erbij te vermelden wat hij daarmee bedoelde.
De beschuldigingen van de verdachte moet men uiteraard voor zijn rekening laten, maar nu ze op de openbare zitting waren geuit, maakte het geen sterke indruk, dat daarop niet meteen op dezelfde plaats werd gereageerd.
Het is niet de eerste maal dat de Alkmaarse hoofdofficier zich uit onvrede met een vonnis van de rechtbank ook in de fase van het