vrouw... moet ge nu zo met bezwaard gemoed verder door het leven?’
Dat elkaar zo goed kennen in die kleine gemeenschappen is misschien een voordeel voor het opsporingswerk, maar kan ook leiden tot bedenkelijke fouten op basis van vooroordelen. Voor de rechtbank in Zutphen werd aan een wachtmeester van de rijkspolitie te Brummen gevraagd op grond van welke aanwijzingen hij zo snel tot arrestatie van de vermoedelijke dader van een brandstichting was overgegaan. Nee, de jeugdige arrestant had wat dat betreft geen strafrechtelijk verleden, maar toch had de opper direct gedacht: Verhip, hij heeft dat vast gedaan, want hij heeft er de mentaliteit voor.
Zeer curieus is de wijze waarop een politieman in Limburg heeft geprobeerd een verdachte tot een bekentenis te krijgen en waartegen diens advocaat mr. L. Hameleers uit Echt fel heeft geprotesteerd. Dat gebeurde vorige maand voor de rechtbank in Roermond, waar moest worden beslist over de verlenging van de voorlopige hechtenis van een vijfentwintigjarige man, die te zijner tijd terecht moet staan wegens moord. De politie beschikte over aanwijzingen dat hij de minnaar van zijn vroegere vriendin om het leven had gebracht, maar bewijzen daarvoor kreeg ze tot dusver niet in handen. En omdat de verdachte na herhaalde indringende verhoren maar niet bekende, was de politie zich gaan richten op een punt waarvan zij wist dat de jongeman kwetsbaar was: zijn godsdienstige gevoelens. Een van de opsporingsambtenaren had hem toen een hele reeks psalmteksten voorgehouden met de raad daarover maar eens goed na te denken. Teksten als: ‘Zolang ik bleef zwijgen kwijnde ik weg en sleet zuchtend mijn dagen’ en ‘Gelukkig de mens, die geen schuld heeft bij God, wiens hart geen misdaad verbergt.’
Tenslotte - vermoedelijk bedoeld als klap op de vuurpijl - de niet mis te verstane regels: ‘Toen heb ik mijn zonden beleden voor U, mijn schuld niet langer ontkend.’
Waar veel rechters naar mijn indruk zo langzamerhand wél van overtuigd raken, is dat rechercheurs arrestanten onder pressie zetten door te zeggen: ‘Als je bekent mag je vanavond nog naar huis’, of: ‘Zeg nou maar dat je het hebt gedaan, want je medeverdachte in de cel hiernaast heeft het ook al toegegeven.’ (Terwijl dat laatste niet waar is.) Maar natuurlijk niet alle rechters; er zijn er ook die nog steeds bij het aanhoren van het ‘verhaal’ van de verdachte ongelovig kijken en wat meewarig het hoofd schudden, ‘want zoiets doet onze politie toch niet’.
Niet gauw zal ik het onthutste gezicht van een van de rechters verge-