avond voor de zoveelste keer niet serieus werd genomen. Veel minder begrijpelijk is dat de politie die verdere nacht niet in de buurt van het huis is gebleven, en het evenmin nodig heeft gevonden er met de surveillancewagen af en toe langs te rijden. De als verdediger in deze zaak optredende mr. A.W. Kouwets bracht dit in zijn pleidooi naar voren zonder er nu direct een fel verwijt van te maken; dat deed hij wél ten aanzien van hetgeen er onmiddellijk na de brand met zijn cliënt was gebeurd. Want ook toen was deze niet naar een inrichting overgebracht, maar in een cel op het politiebureau ingesloten. Er was weliswaar een psychiater komen kijken, maar die vond dat het best zo kon; pas later had men hem naar het penitentiair ziekenhuis overgebracht en vandaar kwam hij tenslotte terecht in de psychiatrische inrichting te Santpoort.
Een staflid van die inrichting was met de verdachte meegekomen naar de zitting en vertelde de rechtbank dat er een redelijk uitzicht bestond op herstel, maar dat het genezingsproces jammer genoeg was gestagneerd. Op de vraag van de president wat hij daarmee bedoelde was het antwoord: ‘Er was bij meneer steeds de gedachte aan deze strafzaak... wat hangt mij nog boven het hoofd, kom ik misschien toch in de gevangenis terecht?’ Een gedachtengang, welke de verdediger aanleiding gaf te verzoeken zijn cliënt geen vrijheidsstraf op te leggen, ook niet in voorwaardelijke vorm.
De rechtbank zag zich geconfronteerd met een van die de laatste jaren talrijker geworden zaken, waarin het strafrecht eigenlijk geen oplossing kan bieden, maar waarmee de rechter zich toch bezig moet houden. Poging tot zelfmoord is - althans in dit land - niet strafbaar, maar wanneer iemand dat wil doen door zijn huis in brand te steken en dat staat in een rijtje, dan ontstaat er wel gevaar voor anderen en andermans goederen. Wat de geestesgesteldheid van de verdachte betreft: ook op dit punt waren er geen omstandigheden welke een berechting konden uitsluiten. Naar het oordeel van de zenuwarts dr. Scholten was de door hem onderzochte verdachte ten tijde van het misdrijf dusdanig gestoord, dat het feit - indien bewezen - hem slechts in sterk verminderde mate kon worden toegerekend. Maar toch niet zodanig, dat hij in het geheel niet had kunnen beseffen wat hij deed. Met dit voor ogen wordt het voor een officier van justitie wat moeilijk om een man, die verdacht wordt van een delict waar de wetgever een maximumstraf heeft gesteld van vijftien jaar, verder buiten het strafrechtelijk circuit te laten. Maar de officier van justitie in dit proces, mr. A. v.d. Kerk zei in zijn requisitoir wél rekening te willen