uit de rechtspleging met wat meer inzicht in de materie; voor mij werden ze een extra aansporing tot bezinning op een vervolg op het in 1971 verschenen boekje De rechten van de mens en de mensen van het recht. Er zijn sindsdien wat verbeteringen aangebracht, maar die zijn erg gering, weinig essentieel en plaatselijk van karakter; niet meer dan wat geknutsel in de marge. Soms, bij uitstekend geleide processen als de eerste treinkaping (Assen), oorlogsmisdadiger L. (Roermond) en Menten (Amsterdam) koester je de illusie dat het toch over het algemeen wat beter is geworden, maar de ontnuchtering, het bewijs van het tegendeel laat nooit lang op zich wachten. Waarbij je dan nog in aanmerking moet nemen, dat ons land uit negentien arrondissementen bestaat en zeer veel aan de aandacht ontsnapt. Zittend aan de perstafel op de Amsterdamse Prinsengracht, bij vlekkeloos verlopende behandelingen onder leiding van mr. S. Slagter (rechtbank) of mr. R. de Waard (gerechtshof) denk ik wel eens: Wat zou zich nu op dit moment beneden afspelen in het zaaltje van de politierechter op de snelrechtszitting, wie weet wat er op dit ogenblik weer allemaal gebeurt bij de rechtbank in Den Bosch of het Hoog Militair Gerechtshof in Den Haag.
De communicatiestoornissen tussen rechters en de voor hen verschijnende burgers (zoals beschreven in het hoofdstuk ‘Over het hoofd van de verdachte’) gaan onverminderd door, maar de onvrede over het functioneren van de rechtspleging heeft diepere oorzaken. Hans Franken, hoogleraar in de inleiding tot de rechtswetenschap aan de Erasmus-universiteit te Rotterdam, zei mij daarover in een interview: ‘Je hoeft het als verdachte niet eens te zijn met de beslissing van de rechter, maar je hoort wèl van hem inzicht te krijgen op grond waarvan die beslissing is genomen. Dat zonder meer: ‘vertrouw mij nou maar’, dat kan hij net als de medicus niet meer stellen. De dokter moet tegenwoordig vertellen waarom hij iets doet en waarom hij iets níet heeft gedaan; zo wil men ook de beslissingen van de rechter kunnen narekenen.’
Dat veel rechters niet in staat of bereid zijn de voor het hekje komende verdachten een redelijke kans te geven hen na te rekenen, is het centrale thema van dit boekje. Het openbaar gedeelte van het strafproces is nog steeds een schimmig schouwspel voor de burger die als verdachte, getuige of slachtoffer in een zaak is betrokken. Het resultaat van het niet openbare deel (het overleg in de raadkamer) leidt door gebrekkige of helemaal geen motivering bij de uitspraak, evenmin tot duidelijkheid. Het zit niet alleen in die rare rituelen, die beffen en toga's, of dat afstandelijk werkende juridische taalgebruik. Ook in denken en doen zijn