De soeticheydt des buyten-levens, vergheselschapt met de boucken
(1960)–P.A.F. van Veen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Engelandhet enige blijk, dat in de moderne tijd door de litteratuurgeschiedenis buiten Nederland het hofdicht als genre is onderkend, is een artikel The country house poem of the seventeenth century door G.R. Hibbard.Ga naar voetnoot1 De schrijver onderscheidt in de Engelse litteratuur een thin but clearly defined tradition in praise of the English country house in early seventeenth century. Hij noemt twee gedichten van Ben Jonson, To Penshurst en To Sir Robert Wroth, twee van Thomas Carew, To Saxham en To my friend G.N. from Wrest, twee van Robert Herrick, A Country-life: to his Brother Mr. Thomas Herrick en A Panegerick to Sir Lewis Pemberton, en sluit de rij met Andrew Marvells Upon Appleton House, to my Lord Fairfax. Pope's Epistle IV. To Richard Boyle, Earl of Burlington haalt Hibbard aan als laatste blijk, dat de ideeën van deze hofdichters nog leefden. De schrijver constateert, dat er een aanzienlijke ontlening heeft plaats gehad aan Martialis' Baiana nostri villa (III, LVIII) en Epode II, doch hij wijst erop, dat als we de Engelse gedichten vergelijken met de beide klassieke, het direct duidelijk is, dat de eerste toch door en door Engels zijn. Hibbard betoogt, dat deze schrijvers het spoor van Ben Jonson hebben gevolgd, waarbij gewezen wordt op het steeds ter sprake brengen van architectuur, een onderwerp, dat bij Horatius en Martialis niet aan de orde kwam. Engels is ook the deep concern with the social function of the great house in the life of the community en the understanding of the reciprocal interplay of man and nature in the creation of a good life. Met de strekking van het betoog van de heer Hibbard ben ik het in zo verre eens, dat het Engelse karakter van deze gedichten onmiskenbaar is. Speciaal de vergelijking met het Hollandse hofdicht doet dit uitkomen. Aan het feit, dat de Engelse en de Hollandse gedichten in oorsprong nauw verwant zijn, doet dit overigens niets af. De verschillen zijn namelijk voor een groot deel te verklaren uit de plaatselijke omstandigheden. De Engelse country houses zijn van een veel grootser allure dan onze buitenplaatsen, zeker wat het areaal aangaat. Vee, paarden en bossen voor de jacht vragen op deze oude adellijke bezittingen een groot deel van de aandacht. De aantallen pachters en bedienden vormen een contrast met de Nederlandse verhoudingen. Dergelijke zaken maken, dat de aandacht veel minder eenzijdig wordt geconcentreerd op de tuinaanleg in de onmiddellijke nabijheid van het huis. De blik dwaalt automatisch naar wijder verten. De opmerkingen over architectuur, door Hibbard teruggevoerd op het voorbeeld van Ben Jonson, vallen m.i. niet buiten de traditie. Ook de Engelse dichters, al spreken zij soms over architectuur, laten het na de behuizing werkelijk te beschrijven. Het blijft bij algemeenheden. | |
[pagina 194]
| |
Ben JonsonBen Jonson (1573?-1637), over wie terzijde zij opgemerkt, dat Huygens zijn werk kende,Ga naar voetnoot1 begint zijn gedicht To PenshurstGa naar voetnoot2, als volgt: Thou art not, Penshurst, built to envious show,
Of touch, of marble; nor canst boast a row
Of polish'd pillars, or a roofe of gold:
Hier wordt wel over architectuur gesproken, maar niet in technische zin. Het is gemakkelijk de stellingen van de georgische litteratuur te herkennen, dat stad en hof zich maar met weelde moeten tooien, goud en grote staat najagen, doch dat het land in eenvoud gelukkig is. Zo men het in meer technische zin wil zien, dan ligt toch het idee van Plinius en Varro, dat het landhuis stevig en laag gebouwd moet zijn, wel in het praktische, maar ook voldoende in het ideële vlak, om deze passage als een dichterlijke conformatie aan het genre te zien, zij het dat hier en elders de oude argumenten nieuwe inhoud kunnen krijgen door actuele omstandigheden. In de inhoud van dit gedicht valt verder op de gebruikelijke waardering van het verkeer met vrienden, die onthaald worden op wat de plaats zelf oplevert aan vlees, fruit, vissen, waarvan een - ook al gebruikelijke - opsomming wordt gegeven. De overvloedigheid van de voortbrengselen vraagt veel van des dichters aandacht. Hij onderstreept de gastvrijheid en roemt de religieuze opvoeding van de kinderen. De lady wordt geprezen om haar high husbandry to have her linnen, plate, and all things nigh, wat aan de voorschriften van Cato (CXLIII) doet denken. In To Sir Robert WrothGa naar voetnoot3 wordt de luxe in de stad en aan het hof verworpen en de veilige rust op het land geloofd, die men kan genieten with un-bought provision biest;
Free from proud porches, or their guilded roofes,
‘Mongst loughing heards, and solide hoofes:
Daarmee is de aard van het architecturaal motief toch wel gekenmerkt. De jacht, het verkeer met vrienden en de genoegens van de seizoenen maken het landleven tot Saturnus' gouden eeuw. Ook het culturele ontbreekt niet: Apollo's harpe, and Hermes lyre resound,
Nor are Muses strangers found:
| |
[pagina 195]
| |
Even wordt ook aangegeven, dat de gouden eeuw geen gedingen of advocaten kende. Wroth wordt aangespoord buiten het onrecht te blijven, en, zegt de dichter, laat een ander ride in purple, eate in plate, though poyson. In deze beide gedichten van Jonson, de eerste van de Engelse hofdichten, zijn voldoende elementen te vinden die ze kunnen doen identificeren als passend in de georgische litteratuur. Ten opzichte van de Hollandse hofdichten ook is er weinig onderscheid, zelfs valt in het eerste een zinnebeeldige interpretatie van het fruit te vinden. Er is nog een derde gedicht van Jonson, dat m.i. in de beschouwing van zijn hofdichten betrokken had moeten worden, namelijk To Thomas Palmer from The sprite of trees and herbes.Ga naar voetnoot1 Jonson drukt daarin zijn groot respect uit voor het werk van Palmer, een onuitgegeven boek met emblemata, dat zich in manuscript in het Brits Museum bevindt.Ga naar voetnoot2 Thomas Palmers opvattingen t.a.v. de natuur worden in deze bundel emblemata duidelijk gedemonstreerd en het ligt voor de hand, gezien Jonsons bewondering voor Palmers geschrift, dat ook zijn zienswijze in Palmers lijn lag. Zijn zinnebeeldige interpretatie van het fruit krijgt in dit verband een sprekende achtergrond. De Sprite of trees and herbes heeft ook, buiten het nut ervan voor de waardering van Jonsons gedichten, in het kader van dit onderzoek waarde. In zijn opdracht van het werkje spreekt Palmer zich namelijk duidelijk uit over zijn onderwerp. Eerst betoogt hij, dat de kennis van kruiden en bomen altijd een zaak van buitengewone eer en aanzien is geweest. Daarbij noemt hij een reeks van namen als Homerus, Hesiodus en Plinius. Hij betoogt zelfs, dat belangrijke Romeinse geslachten als de Fabii, de Cicerones, de Lentuli, de Pisones, hun namen aan groenten ontleenden. Dan komt hij aan degenen die de ware God aanbidden en handelt over Salomo, de psalmen en de evangeliën, waarbij hij telkens gewassen ter sprake brengt. Concluderend stelt hij: fateatur quoque herbarum et arborum notitiam praestantissimam esse, atque adeo divinarum literarum scientiae proximam. Hij spreekt tot besluit zijn ontwikkelde mecenas toe (optime maximis ruris et negotiis) met een uitvoerige aanhaling uit Vergilius. Het belang van Palmers opdracht is paradigmatisch, aangezien hier vastgesteld kan worden, dat in de periode waarin de eerste Hollandse hofdichten werden geschreven en in een culturele sfeer die met de onze zeer veel gemeen had, formuleringen als die welke Cassiodorus meer dan duizend jaren terug had opgesteld, nog steeds maatstaf waren. | |
Thomas CarewTo SaxhamGa naar voetnoot3 van Carew (1595?-1645?) is een lofdicht, dat niet veel beschrij- | |
[pagina 196]
| |
vendeelementen bevat. Ook hier is vooral sprake van de geneugten van de tafel. Ossen, lammeren en vissen bieden zich aan de heer aan om opgegeten te worden; het is hun bestemming. De gastvrijheid is in dit gedicht eveneens weer een belangrijk punt. Hibbard noemt niet het aansluitend To the King at his entrance into Saxham, by Mas ter Io. Crofts,Ga naar voetnoot1 verzen van Carew, gereciteerd door John Crofts. Het lied van de eenvoud wordt hierin gezongen: Such rarities that come from farre,
From poore mens houses banisht are;
Wee'le have what e're the season yeelds,
Out of the neighbouring woods, and fields;
For all the dainties of your board,
Will only be what those afford;
And having supt, we may perchance
Present you with a countrie dance.
Ook in To my friend G.N. from WrestGa naar voetnoot2 horen wij van de dichter, dat hij gaarne geniet at Natures cheape expence. Hij spreekt over architectuur: here the Architect
Did not with curious skill a Pile erect
Of carved Marble, Touch, or Porpherie,
But built a house for hospitalitie;
Maar hier herkennen we weer het litterair thema, dat bij ettelijke Engelse dichters vrijwel congruent voorkomt. Bovendien ligt het in dezelfde lijn als de regels die ik uit het gedicht To the King citeerde. Als Hibbard zegt: ‘Inigo Jones had been at work... One would expect him as a courtier to have approved of the new style, but with Ben Jonson and his own good sense to guide him he does not’, geeft hij m.i. blijk van een misvatting. Dat een dichter verlangt dat het nut prevaleert bij de bouw van een landhuis, reden waarom Hibbard Carew prijst, is in het georgische genre reeds tweeduizend jaar een traditionele regel. Ik zie in het geheel geen aanleiding achter deze opmerkingen van Carew een aanval op Inigo Jones te zoeken. Het is heel goed mogelijk, dat de dichter zonder kritiek op het object, er te onpas de gebruikelijke lofkrans om hing. Ter vergelijking citeer ik nog enkele regels uit De Marres De Dageraad (blz. 2): | |
[pagina 197]
| |
Roemt vry, ô Hoven, die uw siersels met den gloed
Van dierbaar goud bedekt, uw' Hofheer langs de trappen
Van kostlyk marmer naar een grootsch vertrek doet stappen!
Wij gunnen u die praal, die niet by de akkers voegt.
| |
Robert HerrickVan Robert Herrick (1591-1674) behandelt Hibbard eveneens twee gedichten: A country life: to his Brother, M. Tho: HerrickGa naar voetnoot1 en A panegerick to Sir Lewis Pemberton.Ga naar voetnoot2 Daarbij merkt hij op, dat alleen de love poems van Herrick in bloemlezingen plegen te worden opgenomen, zodat wij een vertekend beeld van deze dichter hebben gekregen. Het is een opmerking, die men kan toepassen op vele dichters in de periode van circa 1500 tot ongeveer 1800, daar het hofdicht zowel als de gehele verdere georgische litteratuur tegenwoordig als minder interessant meestal terzijde wordt geschoven. Niet alleen het beeld dat we ons van een dichter vormen wordt daardoor vertekend, maar ook dat, zij het in mindere mate, van de gehele cultuur uit de betreffende periode. Het eerst genoemde gedicht van Herrick is duidelijk geïnspireerd op Georgica II, Epode II en Martialis I, 49 en III, 58. De dichter bezingt het geluk van zijn broer, die de stad kon verlaten en op het land in eenvoud leeft, in onschuld en deugd, zijn begeerten beteugelend. Tevreden geniet hij van stevige kost. Een kuise vrouw staat hem terzijde. Afschrikwekkend is daartegenover het leven van de op goud beluste koopman, die de gevaren van de zee trotseert, omdat hij niet geleerd heeft to suffer Poverty. De armoede is een ideaal, is annex met deugdzaamheid en tevredenheid. Dat zo iets wel niet anders is dan een litteraire figuratie, bleek bij Thomas Carew. Hij liet de aanzienlijke grootgrondbezitter Crofts de koning suggereren, dat hij op Saxham armoede zou vinden. Dat ook Herrick het niet zo erg meent met dit ideaal, lezen wij in zijn tweeregelig versGa naar voetnoot3
Poverty the greatest pack.
To mortall men great loads allotted be,
But of all packs, no pack like poverty.
Herricks broer kan in veilige rust, aan de hand van zijn kaarten geloven, dat er gevaarlijke zeeën bestaan. Hij geniet van cheap Nature, ver van het hof, waar de ondeugd regeert. De dichter spreekt zelfs van een Rurall Sanctuary, dat een Elisium voor zijn broer is. Het tweede gedicht, aan Pemberton, legt weer sterk de nadruk op de | |
[pagina 198]
| |
overdaad aan voedsel die het land oplevert en op de gastvrijheid. De catalogusachtige opsomming van eetwaren treedt hierin weer op: The Phesant, Partridge, Gotwit, Reeve, Ruffe, Raile,
The Cock, the Curlew, and the quaile;
Er is veel en allerhand voedsel, maar ook wijn, hoewel tegen misbruik daarvan gewaakt wordt, want de heer is vervuld van deugd en zedelijkheid. Ook bij de dansen van de knechts en meiden weet hij de juiste leiding te geven. No, thou know'st order, Ethicks, and ha's read
All Oeconomicks,
Het lijkt mij niet goed bij een beoordeling van het country house poem, en de twee gedichten van Herrick in het bijzonder, deze laatste geheel los te zien van ander soortgelijk werk van deze dichter. De beide wel door Hibbard gereleveerde gedichten rusten op een smaller basis dan die van Ben Jonson. Lang niet alle in hofdichten gebruikelijke wendingen komen erin aan de beurt, en men zou lichtelijk kunnen oordelen, dat het Engelse hofdicht toch wel bijzonder sterk van het Hollandse verschilt. Jonson lijkt meer met onze schrijvers gemeen te hebben dan Herrick, doch daarbij kan een rol spelen, dat Herricks gedichten met een omvang van circa 140 regels elk kleiner zijn dan de Nederlandse gedichten, die we als representant van het genre zien. Herricks gedichten geven op verscheidene plaatsen blijk van zijn belangstelling voor het buitenleven. Het zou te ver voeren een speciale studie aan deze dichter te wijden, doch ik zou toch willen wijzen op het niet voltooide The country life, to the honoured M. End. Porter, groome of the bedchamber to His Maj.Ga naar voetnoot1 Het is inderdaad geen country house poem, in zo verre dat een lokalisering er niet in voorkomt, wat misschien te wijten is aan het ontbreken van de rest van het gedicht. Er zijn slechts 75 verzen geschreven. Overigens onderscheidt het zich niet principieel van de vorige gedichten van dezelfde schrijver. Van belang vind ik, dat hier toch weer, zoals slechts één keer eerder, bij Jonson, blijk wordt gegeven van eenzelfde godsdienstige instelling als de Hollanders in hun hofdichten beleden: Thou seest a present God-like Power
Imprinted in each Herbe and Flower:
Bij de toepassing van een gebruikelijke wending dreigt de dichter in de knel te komen, gezien de functie van Porter: | |
[pagina 199]
| |
But serving Courts, and Cities, be
Less happy, less enjoying thee.
Gelukkig kan Herrick getuigen, dat Porter in ieder geval nooit de schuimende oceaan heeft bevaren uit zucht tot gewin. Hij wandelt daarentegen tevreden op zijn eigen grond, niet afgunstig op de grotere bezittingen van anderen. Porter is tevreden en gelukkig als hij zelf het werk inspecteert, de korenvelden, de runderen, de schapen naloopt en getuige is van de folkloristische feesten, Sheering-feast, Harvest home (waarop Herrick ook een afzonderlijk gedicht schreef), Wassaile bowle (waaraan hij eveneens een gedicht heeft gewijd) en zo meer. Het vogelvangen met net en lijmstok, de jacht, het zijn allemaal eerlijke en eenvoudige genoegens van het land. | |
Andrew MarvellHet laatste door Hibbard genoemde country house poem is Upon Appleton House, to my Lord FairfaxGa naar voetnoot1 van Andrew Marvell (1621-1678). Het is met een omvang van 776 versregels tevens veruit het grootste. Het is het enige onder deze gedichten dat opgebouwd is uit coupletten en een meer verzorgd rijmschema heeft, een verschijnsel dat ook in Nederland eerst op den duur gebruikelijk werd. Upon Appleton House bestaat voor een groot deel uit stof, die in de meeste andere Engelse hofdichten slechts van ondergeschikte aard is. De geschiedenis van het geslacht Fairfax en van het buitengoed, dat eerst aan een nonnenorde heeft behoord, neemt zeer veel ruimte in beslag. Toch wordt de lezer nog vrij veel verteld over wat er op de bezitting te beleven valt: het maaien van het gras en het onder water zetten van het veld, een wandeling door het bos met zijn nachtegalen en duiven, whose fair necks are grace'd with nuptial Rings their Ensigns chast; waarbij we iets horen over de zorgen van de houtvester en in verwondering raken over het feit, dat de onnozele specht met zijn snavel een eik kan vellen. Maar dat kan ook slechts omdat een traitor-worm binnen in de eik leefde. Juist zo gaat het met onze ziel waarin de zonde huist. Marvell staakt spoedig zijn toepassing van de zedekunde: Thus I, easie Philosopher,
Among the Birds and Trees confer:
And little now to make me, wants
Or of the Fowles, or of the Plants.
Het is een verzuchting die we een Hollands hofdichter ook wel eens horen | |
[pagina 200]
| |
slaken, als de eerste jeugd van het genre voorbij is. De indruk die deze woorden op mij maken is, dat de dichter, weinig geneigd tot emblematiek, toch meende dat zij bij het onderwerp hoorde, een eis van het genre was. De dichter wandelt voort en brengt het bekende thema van het boek der natuur te berde: Thrice happey he who, not mistook,
Hath read in Natures mystick Book.
Hij rust in het mos, neemt zijn lezer mee uit vissen, om plotseling de hengel weg te werpen als hij de dochter des huizes ziet en opnieuw gelegenheid krijgt de familie Fairfax te bewieroken. | |
Abraham CowleyAan de door Hibbard genoemde gedichten zou ik verder nog willen toevoegen The gardenGa naar voetnoot1 van Abraham Cowley († 1667). Het gedicht werd opgedragen aan J. Evelyn, die zelf in zijn dagboek herhaaldelijk tuinbeschrijvingen uit verschillende landen, vooral ook Italië, geeft. Cowley getuigt in de inleiding van zijn verlangen, that I might be master at last of a small house and large garden (de ondergeschiktheid in het ideaal van huis tegenover tuin)... I might there Studiis florere ignobilis otî: (Virg. G. IV 564). Het buitenleven met de boeken komt hier weer te voorschijn: In Books and Gardens thou hast plac'd aright
Thy noble, innocent delight:
De tegenstelling tussen stad en land wordt gebonden aan de canonisering van het buitenleven met: God the first Garden made, and the first City, Cain.
Ook de klassieke wereld wordt tot getuige genomen om aan te tonen, dat het buitenleven een verheven kwestie is: Epicurus, Vergilius, Vitellius, Diocletianus. De gezonde overdaad aan voedsel wordt dankbaar genoten, hoewel nature's liberality geholpen moet worden met a little art and industry. Moet, want het is een goddelijke opdracht: Although no part of mighty Nature be
| |
[pagina 201]
| |
More stor'd with Beauty, Power, and Mystery;
Yet to encourage humane Industrie,
God has so order'd, that no other part
Such Space, and such Dominion leaves for Art.
We no where Art do so triumphant see,
As when it Grafts or Buds the Tree;
Hiermede wordt ook in Engeland het enten als bijzonder belangrijk genoemd. De natuur is ook voor Cowley een openbaring: Where does the Wisdom and the Power Divine
In a more bright and sweet reflection shine?
en We all like Moses should espy
Ev'n in a Bush the radiant Deity.
Buiten dit gedicht schreef Cowley o.m. nog een verhandeling Of agriculture,Ga naar voetnoot1 en een groot georgisch leerdicht over de planten, Sex libri plantarum,Ga naar voetnoot2 met een omvang van 364 bladzijden druks. Er blijkt uit dit werk een grote belezenheid in de klassieke litteratuur, vooral Plinius en de landbouwschrijvers Vergilius, Varro, Columella, Hesiodus en ook Martialis en Catullus. In dit werk zijn talrijke elementen te vinden, die we in de hofdichtenlitteratuur tegenkomen, ook die welke niet in The garden zijn verwerkt, zoals de tuin van Alcinous, en de directe verbinding van mirte en lauwer. De roem van dit gedicht was groot. | |
John PomfretDan zou ik nog willen noemen The choice (1700)Ga naar voetnoot3 van John Pomfret, daar dit wederom, nu voor de Engelse litteratuur, een beschrijving in de irrealis is, die het ideaal in een nog helderder licht stelt dan een indicativus. De dichter vertelt wat hij zou doen, als hij zijn eigen manier van leven kon bepalen. Hij zou dan een bescheiden private seat in de buurt van een stad kopen. En daar zou men alles vinden wat nuttig en eenvoudig is, een kleine tuin, een beekje met een statige rij sycomoren of andere bomen At th'end of which a silent study plac'd,
Should be with all the noblest authors grac'd:
Horace and Virgil, in whose mighty lines
Immortal wit, and solid learning, shines;
| |
[pagina 202]
| |
Pomfret zou matig leven. Zijn tafels zouden frugal plenty dragen, met healthy, not luxurious, dishes spread. Er moet net iets meer dan genoeg zijn om gastvrij te kunnen zijn en de vrienden, die hij zich zou kiezen, te ontvangen. Deze vrienden moeten vóór alles conversabel zijn. Moralisering ontbreekt niet in The choice. Zo verklaart Pomfret, dat hij wel goed, maar niet te veel zal eten en ook voor onmatigheid met wijn zal oppassen. Nor would I use what was so kindly given,
To the dishonour of indulgent Heaven.
Aan de andere kant mag men gerust genieten van wat de natuur biedt en wat men aan eigen arbeid te danken heeft: What freedom, prudence, and right reason gave,
All men may, with impunity, receive:
| |
J. PhilipsDat het zeer gespecialiseerde leerdicht op andere gebieden der georgica ook in Engeland voorkwam, blijkt uit J. Philips Poems, waarin voorkomt Cyder. A poem in two books,Ga naar voetnoot1 een gedicht van een 1500 verzen. Reeds het motto geeft de plaats van dit gedicht in de litteratuur aan: ‘-Honos erit huic quoque Porno?’ Virg. Evenals vele Italianen is ook Philips trots de eerste te zijn geweest met een onderwerp. Hij zegt in zijn inleiding but my native soul
Invites me, and the theme as yet unsung.
Van zijn verering voor Vergilius geeft Philips herhaaldelijk blijk. Vele elementen uit de Georgica zijn te herkennen. Wij komen de tuin van Alcinous tegen, de appelen der Hesperiden, de vleierij aan het hof enz. De moralisering in de vorm van algemene beschouwingen over vriendschap, echtelijke liefde en zo meer wordt gekoppeld aan het buitenleven door de verklaring, dat men slechts op het land, in een nauw contact met de natuur, rustig over dergelijke zaken kan denken. Ook in dit gedicht, dat toch vrij wat technische inlichtingen geeft, overheersen de litteraire en zedelijke gedachten. De gehele sfeer wordt bepaald door een dwepen met de klassieke georgica. Tibur, Tusculum, de urn van Vergilius zijn voor deze dichter for ever venerable, rural feats. Buiten de hier genoemde werken zijn er vele in proza en poëzie, in het | |
[pagina 203]
| |
Engels en het Latijn te vinden, die in menig opzicht van gebondenheid aan de georgica doen blijken. Er zijn diverse gedichten over de seizoenen, leerboeken in versvorm over de landbouw of een onderdeel, een boek als The complete angler (1653)Ga naar voetnoot1 van Walton over de visvangst met de hengel, korte verhandelingen als die van Sir William Temple over The gardens of Epicurus.Ga naar voetnoot2 Het terrein is vermoedelijk zeer uitgestrekt. Ik heb ervan afgezien het verder dan voor deze eerste kennismaking te betreden. Daarbij kwam echter in ieder geval vast te staan, dat ook de Engelse litteratuur naast andere georgische werken een aantal hofdichten telt, die elk voor zich wellicht in hun beknoptheid slechts een deel van de in Holland gebruikelijke thema's geven, maar alle tezamen stellig uitstekend beantwoorden aan het signalement van het hofdicht zoals we dat voor ons land hebben opgemaakt. |
|