De soeticheydt des buyten-levens, vergheselschapt met de boucken
(1960)–P.A.F. van Veen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
DuitslandJohann FischartJohann Fischart (ca. 1590 †), een jurist en een zeer bereisd man, typisch vertegenwoordiger van de renaissance, schreef een Lob desz Landlustes,Ga naar voetnoot1 een uitbreiding van het Beatus ille tot een driehonderd verzen. De geneugten van de landman, die in rust en vree, content met de middelmaat, bomen ent en ander boerenwerk doet, worden breeduit geschilderd. De spijzen, die er ni erst darf kaufen bar, spelen daarbij een grote rol. Zijn trouwe vrouw, die spint en op andere wijze thuis zijn werk ondersteunt, wacht hem op, als hij vermoeid huiswaarts keert. Daar wachten hem ook een knappend haardvuur, zijn wijn en voedzame, eenvoudige spijzen als reuzel, melk, honing, verse eieren, een kalfskop, een gans, salie, fruit, andijvie, peterselie, penen, erwten en bonen, merg, noten, kastanjes, kool, bieten, uien en nog heel wat meer, een schilderij van Pieter Aertsen in verzen. Geen wonder dat Fischart vraagt: Halt nicht die natur und die erd
Unsern meier hierin ganz wert,
Das sie in nicht allein erquicket,
Sondern im aufenthalt auch schicket?
Daarnaast schreef Fischart de veel omvangrijker didactische Bücher vom Feldbau. | |
Scholz von RosenauIllustratief voor de villamode is zeker het optreden van Dr. Laurentius Scholz von Rosenau.Ga naar voetnoot2 Scholz was arts in Breslau, dat toen een belangrijk verkeersknooppunt was en een centrum van bloei. Hij had in Wittenberg, Padua en Bologna gestudeerd. Daarbij had hij in Padua veel in de Orto Botanico verkeerd. Thuisgekomen wilde hij zijn vaderstad een dergelijke tuin schenken, die ook inderdaad in korte tijd tot ver buiten zijn vaderland beroemd werd. Scholz was botanicus, maar de tuin diende ook voor zijn genoegen. Men vond er dan ook naast een kruidentuin een bloementuin, een boomgaard, uitheemse gewassen, een labyrint, fresco's, beelden, grotwerk, een vogelhuis en een oranjerie. De botanische rariteiten die hij verzamelde, liet hij schilderen door de Breslause schilder Georg Freiberger. De tuin was het punt van samenkomst voor een kring van ontwikkelde vrienden. Een 70-tal dichters bezong de tuin. Scholz liet het werk van veertig van | |
[pagina 189]
| |
hen in 1594 drukken als Epigramme der Freunde auf meinen Garten, een uitgave die ik helaas niet heb kunnen raadplegen, evenmin als Andreas Calagius' Hortus D. Laur. Scholzii celebratus carmine,Ga naar voetnoot1 Valens Acidalius' Janus quadrifrons in hortum Laurentii Scholtzii med. Wratisl.,Ga naar voetnoot2 diens In Laurentii Scholzii med. Wratisl. hortum epigrammata amicorum en zijn Leges hortenses - leges convivales. | |
OpitzOpitz' hofdicht ZlatnaGa naar voetnoot3 is wel in verband met Den Binckhorst gebracht, waarvoor enige reden scheen te bestaan, omdat Opitz connecties met de Nederlanden onderhield en er gereisd had. Het wil mij voorkomen, dat het leggen van een verband vooral in de hand is gewerkt door onbekendheid met het veelvuldig voorkomen van deze litteratuur ook buiten de Republiek. Het ligt voor de hand, dat het vinden van een enkel hofdicht buiten de kring van de Nederlandse letterkunde, waarbinnen de hofdichten overal opduiken, doet zoeken naar een direct verband van afhankelijkheid. Waar deze litteratuur nu echter blijkt in de gehele Europese beschavingskring te hebben gebloeid, is het duidelijk, dat een onmiddellijk verband tussen het ene hofdicht en het andere zeker niet altijd heeft bestaan en overigens moeilijk aanwijsbaar is. In dit geval is de kwestie trouwens reeds door Th. Weevers afdoende opgelost. Hij kwam tot deze negatieve conclusie: Since Opitz adopted neither the structural principle of Den Binckhorst nor its style or rhythm there is little similarity beyond the fact that both poems are eulogies of a patron's estate.Ga naar voetnoot4 Zlatna is ongetwijfeld een hofdicht. Het is tevens een lofdicht op heer Lisabon, de bewoner van het buiten. De aanleg van de plaats komt ons niet erg duidelijk voor ogen te staan, want telkens als Opitz erover gaat vertellen breekt hij af om een historische of andere excurs te maken. De moralisering neemt een grote plaats in, doch van een emblematische wijze van zien is geen sprake. Op de eruditie van Lisabon wordt veel nadruk gelegd: hij musiceert, schildert, of graveert althans en heeft de nodige litteraire belangstelling. Ook Opitz' eigen ideaal zou het zijn, naar hij tegen het eind van het gedicht zegt, om met eigen hand een stuk grond te bebouwen, overbodige begeerten op te geven en zich in zijn buitenleven te omringen Mit Tausend Bücher Schar, om de Grieken en Romeinen te lezen. Ook in Zlatna klinkt het Beatus ille na met een veroordeling van de stedelijke ongerechtigheid, van de zeevaart, van de oneerlijke rechters en van de vorstelijke hoven met hun dubbelzinnigheid en gevaarlijke eerbewijzen. Op het land hoort men de krijgstrompet niet, een opmerking die notabene gemaakt werd in een land, | |
[pagina 190]
| |
dat toen zwaar gebukt ging onder de dertigjarige oorlog. Zij onderstreept wel, hoe door dik en dun aan het schema van het grote voorbeeld werd vastgehouden. Een idylle van het landleven, waarbij man en vrouw na de arbeid bij een bos inslapen en de vrouw haar man met een bloemenkrans kroont, laat Opitz op een voor ons wat prozaïsche manier culmineren in de beschrijving van de maaltijd, die de man, thuisgekomen, van zijn vrouw krijgt opgediend. Zij eten wat sein Hoff und Landgut selber voll trägt, namelijk eieren, room, een kip, melk, boter, kaas, fruit en Ein Lamb das heute noch lieff neben seiner Mutter.
Uit deze regel spreekt een zelfde mentaliteit als Claas Bruin toonde te bezitten, toen hij het eendje in de vijver toevoegde, dat het maar lustig moest zwemmen, want dat het van de winter in de pot gekookt zou worden. Het genoegen van de tafel werd met lijf en ziel beleefd: Iszt was er kann verdewen,
Legt fein ihm selber vor, darff sich nichten schewen
Ob gleich er auff den Tisch die Ellebogen stützt,
Und nicht mit steiffer Brust wie eine Jungfraw sitzt.
Dann fasset er den Krug mit allen beyden Händen,
Trinckt feine fernewein dasz er bisz aus den Lenden
Drauff Athem holen musz:
Het is als een rebellie tegen de maatschappij. Een tweede hofdicht van Opitz is Vielguet (1629),Ga naar voetnoot1 geschreven voor Heinrich Mentzel, Hertzog zue Münsterberg in Schlesien. Bijna de helft van het gedicht, een goede tweehonderd regels, wordt ingenomen door een inleiding waarin de schrijver het menselijke streven naar rijkdom en roem hekelt. Hij trekt van leer tegen de waaghalzerij van de zeevaart, ondernomen uit gouddorst. Toen er nog geen goud was, leefde de mens in de gouden eeuw. Zwaard en scepter zijn geen zaken, die men moet begeren. De schoonheid is ook een gevaarlijk en bovendien kortstondig bezit. Dan spreekt de dichter over het gelukkige leven, dat men in rust en veiligheid op het land kan leiden, en vertelt hij over de bezitting met de stromen die eromheen lopen, over de zwanen en de duiven, over het vee, de paarden, de tuinen, de weiden, de eiken, de vijvers met eenden, de eeuwiggroene bomen, de herten en wat er meer te bewonderen valt. Hij | |
[pagina 191]
| |
schildert het leven van vroeg opstaan, het jagen en natuurlijk de genietingen van de tafel, die hij uitdrukkelijk oirbaar noemt, omdat het geschenken zijn van de Schepper. De wijn, mits met mate genoten, verschaft de buitenman een groot genoegen. Wandelingen mitt ehrbaren gedancken en een vroege nachtrust, na zich Gode bevolen te hebben, zijn zaken die in het leven van de buitenman passen. Van korte tijd na Zlatna dateert Opitz' Lob des Feldtlebens,Ga naar voetnoot1 opnieuw een uitbreiding van Horatius' Epode, waarin met een grote voorliefde voor details allerlei voor de tafel geschikte produkten worden geëtaleerd. | |
Ioannes BisseliusIn 1644 verscheen de bundel AestasGa naar voetnoot2 van de jezuïet Ioannes Bisselius, waarin elegieën op de meest uiteenlopende onderwerpen voorkomen. De elfde is een hofdicht, Villa Albertina, prope Monacum. Ad Ivanum Bonamicum.Ga naar voetnoot3 Het is een dankbare herinnering aan de studententijd van de dichter, toen hij vaak met zijn vrienden op deze buitenplaats aan de Inn gastvrijheid genoot. De aanleg met vijvers, bosjes, een tuin, volières, een eremidion, een eilandje, en een grot wordt beknopt beschreven. Het gevogelte en de andere dieren, het is alles hetzelfde als wij in de beschrijvingen van andere buitenplaatsen tegenkomen. De vergelijking met de beroemde villa's van de oudheid, die toch onder moeten doen voor dit lustoord, is slechts in zoverre een variant, dat dit buiten wordt gezien als de zetel van de ware godsdienst waaraan de heidenen uit de tijd van de ouden nog geen deel hadden. De volgende elegie sluit bij de elfde nauw aan. Aan het eind van de elfde vluchtte de schrijver in een grot voor opkomend noodweer. De titel van het aansluitend gedicht luidt Ad Theodorum post sedata tonitrua, hypaethram conscendunt auctor et Theodorus. Describitur hypaethra et viridarium pensile, waarmede de inhoud genoegzaam is weergegeven. | |
B.H. BrockesDe vermogende Hamburgse raadsheer Brockes publiceerde een grote 9-delige collectie gedichten onder de titel Irdisches Vergnügen in Gott (1721-1748). Het is een verzameling met grotendeels georgisch werk, doch er is geen sprake van één groot leerdicht. Brockes' gedichten zijn in hoge mate didactisch, doch tegelijk lyrisch van opzet en slechts weinige ervan beslaan meer dan enkele bladzijden druks. Elementen van de georgische litteratuur vormen respectievelijk de themata voor telkens één gedichtje. De schrijver, die in de ‘Vorrede’ op het eerste deel gekenschetst wordt als ein Teutscher | |
[pagina 192]
| |
Vergilius, schrijft gedichtjes met titels als: Die Bienen,Ga naar voetnoot1 Der Küchen-Garten im Frühlinge,Ga naar voetnoot2 Der Fisch-Teich (ook het flitsen van de zilveren vissen),Ga naar voetnoot3 Gedancken über einen Hof voll Feder-Vieh,Ga naar voetnoot4 Ephemeris,Ga naar voetnoot5 Das Welt-BuchGa naar voetnoot6 (de natuur als openbaring Gods), Erndte-Feyer in Ritzebüttel, 1736Ga naar voetnoot7 en Die Hirsch-Jagd.Ga naar voetnoot8 Er zijn gedichten op delen van de tuin, op bepaalde werkzaamheden, op de maanden en op gewassen. De uit de Hollandse hofdichten bekende godsdienstige opvatting komt overal naar voren. De natuurwetenschappen worden telkens als bewijs voor Gods grootheid aangehaald. De wetenschappelijke belangstelling en het religieus gevoel gaan nog juist zo hand in hand met de appreciatie van het lekkere eten als bij Opitz. In een gedichtje Die Heerde KüheGa naar voetnoot9 schrijft hij: Liebstes Vieh, da ich hier stehe,
Und, wie man dich melket, sehe;
Fällt mir bey,
Auf was Weis' es möglich sey,
Dasz in dir das Gras für mich
Auf so wundersame Weise
So um Trank als auch zur Speise
Zubereitet werd', und sich,
Als in lebendigen Oefen, gleichsam selber distillire.
Sprich nun, Mensch, ob in der That
Dem, der es geordnet hat,
Nicht unendlich Lob gebühre!
Brockes' vertaling van Thomson's Seasons werd aan het Irdisches Vergnügen toegevoegd. |
|