De soeticheydt des buyten-levens, vergheselschapt met de boucken
(1960)–P.A.F. van Veen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
De Georgica in het werk der humanistenhet is begrijpelijk, dat de humanisten, wier interesse geconcentreerd was op al wat uit de klassieke oudheid stamde, aan de voorbeelden van Vergilius en Varro niet voorbij gingen. De functie van de mens in de georgische litteratuur moest hun wel als een voorbeeld dienen bij de verbreiding van hun ideeën. Door het erudiet karakter en het boven-nationale van het humanisme werd hiermede het patroon van de georgica opnieuw, en voor lange tijd, aan de beschaafde wereld ingeprent. Janus Secundus werd boven reeds genoemd, doch hij is bij lange na niet de enige humanist die van belangstelling voor het onderwerp blijk gaf. Om de intensiteit van deze belangstelling aan te tonen behandel ik een beperkt aantal humanisten. Daarbij wil ik tevens door citaten in het licht stellen, hoe het humanisme, evenals de Italiaanse renaissance welke in een volgend hoofdstuk aan de orde komt, een schakel is, die het Nederlandse hofdicht verbindt met de georgica van de oudheid. Enkele van de minder prominente figuren worden terloops behandeld in de hoofdstukken over de nationale litteraturen. | |
L. B. AlbertiAls wij bedenken, dat Petrarca reeds, net als later Cats, in zijn eigen tuin werkte,Ga naar voetnoot1 al liet hij ons geen hofdicht na en dat b.v. ook in de Decamerone (ca. 1350),Ga naar voetnoot2 om een ander vroeg voorbeeld te noemen, duidelijke blijken zijn van een mode van het buitenleven, dan behoeft het geen betoog, dat Alberti niet aan het begin van de ontwikkeling staat. Zijn uitspraken zijn echter van belang om hun ondubbelzinnigheid en om de grote invloed die Alberti internationaal had. Hij draagt o.m. in het derde boek van zijn FamigliaGa naar voetnoot3 de idealen van de georgische dichters met overtuiging uit. Hij zet in een tweespraak uiteen, dat de beste plaats voor het gezin de villa is. Het landleven wordt, met een royaal gebruik van Vergilius en Varro, als ideaal afgeschilderd. In onderstaande citaten laat ik de aard en de kracht van Alberti's overtuiging uit zijn eigen woorden spreken, waarbij de sterke overeenkomsten met Hollandse hofdichten enerzijds en met de klassieken anderzijds zichzelf demonstreren: De maaltijd moet eenvoudig zijn: Cenare bene... Non paoni et starne, né simili altri cibi electissimi... Sarà la mensa tua domestica, senza mancamento di vino, pane in copia - queste cose... le | |
[pagina 153]
| |
compereresti voi di dì in dì? Ook hier dus de dapes inemptae. Ma io possendo non vorrei avere a vendere et comperare ora questo ora quello, che sono faccende da mercennarii, et vili occupationi, de veroordeling van de handel. ... avere la posessione, la quale per sé con molto minore spesa che comperandole in piazza fosse atta a tenermi la casa fornita di biave, vino, legne, stame, et simili cose, ove farei allevarvi suso pecugli, colombi, et polli, ancora et pesce... villa... apta a pascere la famiglia. Dan wordt een lange, vooral op Varro gebaseerde verhandeling gegeven over de dingen, waar men op moet letten bij de aankoop van een villa: de stand van het water, de zuiverheid van de lucht, de mogelijkheden van vervoer. Hierna schildert Alberti de genoegens die de hofheer smaakt, als hij over zijn bezit wandelt:... et ogni mattina anderebbe pelle fructe, per l'herbe et pe'fichi; et anderemivi io stessi spassando per exercitio... et vorrèvi allevare ogni delicato et raro fructo. Een dergelijke passage laat duidelijk zien, hoe mannen als Huygens, Van Zevecote en Alberti deel hebben aan een en hetzelfde Europese ideaal. De aanplant van vijgen is het enige element dat bij een Hollander als vreemd zou opvallen. Alberti vervolgt deze woorden met de suggestie, dat het buitenleven past aan de besten: Farei come solea messer Nicolaio Alberti, uomo dato a tutte le gentilezze, quale volse in le sue ville si trovassino tutti e fructi nobilissimi quali nascane per tutti e paesi. Et quanta fu gentilezza in quello uomo!... Sarebbe lunga storia racontare quanta et diversa quantità di fructi quello uomo gentilissimo piantasse negli orti suoi, tutti di sua mano posti a ordine, a filo, da guardarli et lodarli volentieri: et così farei io: pianterei molti et molti alberi con ordine a uno filo... et arèmi grande piacere così piantare, innestare, et agiugnere diverse compagnie di fructi insieme, et dipoi narrare agli amici come, quando et onde io avessi quelle et quelle altre fructe. Zo'n korte passage zit vol met dingen, die we bij de Hollanders net zo vinden, het zelf in de tuin werken, het enten als een van de eervolle bezigheden, de discussie met de vrienden, die in het bijzonder aan de briefwisseling tussen Huygens en Westerbaen herinnert. Ten slotte is daar de conditionalis, die laat uitkomen, dat het hier een, nog niet verwerkelijkt, ideaal betreft en die we ten onzent bij Van Zevecote tegenkwamen. Dan schildert Alberti verder de vermaken, zoals die in de loop van de seizoenen geboden worden, doch ook bij hem staat het voordeel voorop: Porge la villa utile grandissimo, onestissimo et certissimo... Alla primavera la villa ti dona infiniti sollazzi; verzure, fiori, odori, canti; sforzasi in più modi farti lieto, tutta ti ride et ti promecte grandissima ricolta, èmpieti di buona speranza et di piacieri asai. De herfst geeft de oogst als loon. De winter biedt een knappend haardvuur en de jacht op hazen en herten. | |
[pagina 154]
| |
In de steden heerst het onrecht en hoort men het geschreeuw van de procureurs. Op het land vindt men oprechtheid en goede zeden: Sempre si dice la villa essere opera de'veri buoni uomini et giusti massari, et conosce ogni uomo la villa in prima essere di guadagno non piccolo, et, come tu dicevi, dilectoso et onesto. Non ti conviene, come negli altri mestieri, temere perfidia o fallacie di debitori o procuratori; nulla vi si fa in obscuro, nulla non veduto et conosciuto da multi, né puoi esservi ingannato, né bisogna chiamare notari et testimoni, non seguire litigii e l'altre simili cose acerbissimi di malinconie, che alle più fiate sarebbe meglio perdere che con quelle suste d'animo guadagnare... Niuna invidia, niuno odio, niuna malivolenzia ti nasce dal cultivare et governare il campo. Het is een genot onder de schaduw van een boom genoegelijk te denken del bue, della luna, delle vigne, o delle sementi, senza sentire romori, o relationi, o alcuna altra di quelle furie quali dentro alla terra fra cittadini mai restano; sospecti, paure, maledicenti, ingiustitie, risse, et l'altre molte bruttissime a ragionarne cose, et orribili a ricordarsene. Het is duidelijk waaraan Alberti zijn gedachten ontleend heeft; als men de kernwoorden in zijn tekst onderstreept, rijen deze zich bijna aaneen tot stukken uit de tweede Epode en evengoed tot passages uit de Georgica en Varro's De re rustica. Dit kan van vrijwel de gehele georgische litteratuur gezegd worden en het is dan ook niet om deze reden, dat ik zo uitvoerig uit Alberti's geschrift heb geciteerd. Het belang van Alberti's ideeën is, gezien zijn invloed, groot, maar van nog meer gewicht is het paradigmatisch belang, namelijk dat met een dergelijke overtuigingskracht het buitenleven gepredikt wordt in het centrum van humanisme en renaissance, uitgaand van, maar dan ook uitgaand buiten de grenzen van de poëtische traditie. Alberti verkondigt vele ideeën, die wij ook bij onze hofdichters tegenkomen, maar zomin bij hem als bij de andere Italianen vindt men het christelijk element, dat door Cassiodorus op de landbouwlitteratuur werd geënt. Moraliseren doet Alberti wel, doch zijn moralisering is een algemene, in logische gedachten ingeklede, één waarbij de causaliteit voorop staat, en zij is niet principieel christelijk. Van de niet causale emblematiek die een belangrijk kenmerk van het Nederlandse, protestante hofdicht is, heb ik in Italië weinig of niets bemerkt. | |
J.J. PontanusPontanus schreef een gedicht in twee boeken over de citrusvruchten, getiteld De hortis Hesperidum (1505),Ga naar voetnoot1 dat hij aan Francesco Gonzaga opdroeg. Dit werk van iemand die een vooraanstaand dichter, humanist en staats- | |
[pagina 155]
| |
man was, werd in Europa bijzonder gerespecteerd. De verhandeling over de citrus wordt door talrijke schrijvers van volgende generaties vermeld. Het gedicht heeft veel met de Georgica gemeen, doordat het eenzelfde vermenging van profaan-technische raadgevingen met mythologie, lyrische elementen en ook zedelijke gedachten vertoont. Pontanus geeft nauwkeurig aan wanneer er gezaaid moet worden, hoe men het zoetgehalte kan beïnvloeden en welke grond het meest geschikt is. Maar het verhaal hoe de citrus in Italië is gekomen, heeft met realisme niets meer van doen, om nog maar te zwijgen van de metamorfose van Adonis in een citrus. Ook een verhandeling De ratione decoris hortensis trekt het werk op van het vlak van de landbouwkundige kennis naar het culturele niveau. De versificatie heeft eenzelfde strekking. Een herdenking van des dichters overleden vrouw brengt een persoonlijk element in dit gedicht en is dan een realisering van het thematisch verband dat georgische dichters gaarne tussen buitenleven en echtelijk geluk leggen. Direct daarop, en zo iets valt bij deze dichtsoort vaak te constateren, is Pontanus weer op een ander vlak bezig door uiteen te zetten, wat men moet doen als het weer slecht is. De invloed van De hortis Hesperidum is o.a., om mij tot één, vaderlands werk te beperken, goed aan te tonen in het proza van J. Commelyn, Nederlantze Hesperides. Dat is, oeffening en gebruik van de limoen- en oranje-boomen; gestelt na den aardt, en climaet der Nederlanden,Ga naar voetnoot1 dat ik hier mede aanhaal om een passage uit het voorwoord te citeren, die nog eens in het licht stelt, hoe het boerenwerk juist in de belangstelling van de aanzienlijken werd aanbevolen. De schrijver vreest, dat ‘het misschien by eenige vreemt zal dunken, dat om zoodanige kleine dingen zoo veel papier werdt vuil gemaakt, even als daar wat aan gelegen was, dewijl het meer het werk schijnt van een Boer, als van aanzienlijke Personen. Deze Menschen’, vervolgt hij, ‘verzenden wy tot de Oude Historien, en de nogh hedensdaachze ondervindingh, die beide overvloedige getuigen zijn; hoedanigh Koningen, Vorsten, en voortreffelijke Mannen haar met den Hofbouw hebben bezigh gehouden, en waar af ons Nederlandt geen weinigh Voorbeelden heeft.’ In dit werk vindt men citaten uit ‘wetenschappelijke’ bronnen als Dodonaeus, maar heel vaak ook uit litteraire als Vondels vertaling van de Georgica, uit Hofwyck, Sorghvliet en Ouderdom en Buitenleven. | |
ErasmusHet lijkt mij dienstig een voorbeeld te geven van het voorkomen van het ideaal van het buitenleven bij een vooraanstaand humanist in onze eigen | |
[pagina 156]
| |
gewesten, die ook, anders dan Alberti, de theologische ideeën van het verleden heeft verwerkt. Een geschikt voorbeeld is Erasmus' Convivium religiosum (1522).Ga naar voetnoot1 De inleiding tot deze samenspraak is vrijwel een hofdicht in proza. De gebruikelijke punten van beschrijving van het hofdicht zijn in de tuin, waarin deze samenspraak wordt gehouden, aanwezig, hoewel de tuin kennelijk voor de gelegenheid werd geproponeerd. Zoals Van Zevecote en anderen poesiae causa een tuin creëerden, schiep Erasmus er een omwille van de filosofische dialoog. Hij volgde daarmede de traditie, die in de Phaedrus haar uitgangspunt vindt en die zich onder meer bij Cicero en Augustinus demonstreert. Op allerlei plaatsen en tijden vindt men er de sporen van, zo goed in de Decamerone als bij La Fontaine en in de Hollandse arcadia's. Het element van ontwikkeling en beschaving is in Erasmus' tuin, die dus slechts het toneel voor de samenspraak vormt, overduidelijk aanwezig. De poort draagt, een typisch humanistisch trekje, vermanende opschriften in het Grieks, Latijn en zelfs Hebreeuws. Er is een bibliotheek aanwezig met een ambulacrum pensile, die - directe confrontatie van het buitenleven met de boeken - op de tuin uitziet. Langs de muren zijn hele rijen schilderingen met, eveneens een typisch trekje, zowel bijbelse als klassieke voorstellingen. Hic, zegt de bewoner, nonnunquam obambulo mecum fabulans... Nonnunquam adest uxor comes, aut amicus quisquam, qui rebus piis delectetur. Het verkeer met waardige vrienden is een in deze samenspraak meermalen voorkomend thema. De res piae nemen een voorname plaats in, en wij herkennen hier de hofdichtelementen, die we bij de Italianen missen. De schepping getuigt in Erasinus' tuin van de Schepper. Quamquam, mea sententia, non est muta rerum natura, sed undiquaque loquax est, multaque docet contemplantem, si nacta fuerit hominem attentum ac docilem. Quid aliud clamitat illa tam amoena naturae vernantis facies, quam opificis Dei sapientiam bonitati parem? en: Nee herbae mutae sunt apud te, quantum video. Nadrukkelijk wordt betoogd, dat God in Zijn goedertierenheid de schepping aan de mens heeft gegeven. Staand voor een schilderij zegt één der deelnemers aan het convivium:... bis delectamus cum pictum florem cum vivo decertantem videmus; et in altero miramur artificium naturae, in altero pictoris ingenium, in utroque benignitatem Dei, qui in usum nostrum largitur haec omnia, nulla in re non mirabilis pariter et amabilis. Erasmus duidt de zienlijke dingen als symbolen: Nihil est quod non agat, aut loquatur aliquid. Quid nobis narrat noctua, pene latitans sub frondibus? - | |
[pagina 157]
| |
Atticeloquiturattica: σωφρόνει, inquit, οὐ πᾶσιυ ἵπτημιGa naar voetnoot1 De basilisk wil zeggen: oderint dum metuant. De mieren, de krokodil, het zijn alles emblemata. De tafel is, als in de georgische litteratuur overal, belangrijk. Juist als bij Alberti moet de maaltijd eenvoudig, maar voedzaam zijn en van de eigen bezitting komen: Imo totum convivium apponetur herbaceum, ex dapibus, ut inquit Flaccus, inemptis apparatum. Vinum ipse locus suppeditat; pepones, melones, ficos, pira, mala, nuces ipsae pene arbores porrigunt, quemadmodum sit in insulis Fortunatis, si Luciano credimus. Accedit fortassis e corte gallina. Naast deze Romeinse waardering voor wat de villa aan eetbaars verschaft staat de christelijke benadering van het onderwerp eten: Hic est proventus hortulorum quos vidistis. Debemus benignitati divinae. En verder: Etenim si ethnicis quoque religiosa erat mensa, quanto magis oportet esse sacram Christianis, quibus habet imaginem quandam illius sacrosancti convivii... De dapes inemptae, de tuin van Alcinous, het aconitum als symbool van de giftigheid en ettelijke andere elementen zijn identificeerbaar als stammend van Vergilius, Horatius en Plinius. In hoeverre speciaal Erasmus een rol heeft gespeeld in de verbreiding van de tegelijkertijd klassieke en christelijke visie op de tuin, durf ik niet beoordelen. Het Convivium religiosum is voldoende vaak herdrukt, het gezag van Erasmus was ook in de Nederlanden genoegzaam groot om aan te nemen, dat Houwaert, Spieghel en de na hen komende hofdichters onder zijn invloed stonden, doch ook ten aanzien van het humanisme in de Nederlanden mag de opmerking gelden, die ik voor ieder tijdperk en voor elke cultuurkring maakte, namelijk, dat er meer gelijk dan eigen is, dat er bij enig zoeken zoveel adhesie aan de georgische stellingen wordt betuigd, dat een poging tot identificatie van secundaire erflaters voorlopig weinig perspectief kan bieden. | |
VidaMarco Girolamo Vida, een bisschop van Alba, die in hoog aanzien stond bij Leo X en Clemens VII, was auteur van christelijke poëzie, onder andere van een epos Christias in zes boeken. Ook hij achtte de georgische litteratuur blijkbaar een zaak die in overeenstemming was met zijn waardigheid. Hij schreef De bombycum cura ac usu libri II (vóór 1517)Ga naar voetnoot2 dat tot in de 18de eeuw toe vele malen werd herdrukt. Ettelijke edities kwamen te Antwerpen uit. Verder verschenen er uitgaven te Lyon en te Bazel; zijn werk was zeer verspreid. In 1809 kwam er een Franse vertaling van Levée uit, doch ook daarna was de belangstelling niet geweken, want in 1840 verscheen een | |
[pagina 158]
| |
nieuwe vertaling van Matthieu Bonafous te Parijs, die nog weer herdrukt werd in 1849. Vida heeft de invloed van Vergilius heel sterk ondergaan. Ook Levée kan in zijn inleiding niet anders doen dan het werk met de Georgica vergelijken. Daarbij erkent hij: (il) est bien loin, sans doute, de renfermer les mêmes richesses que celui des Géorgiques, maar: Vida me semble néanmoins digne de figurer auprès de Virgile. Hij wijst op de versification... pure, élégante, harmonieuse et facile. Typisch is deze grote bewondering van een eeuw geleden, die een werk betreft, dat nu vrijwel in vergetelheid is geraakt. Merkwaardig is het procédé van Vida, die het verhaal van de bijen op de voet volgt, en daarbij mutatis mutandis alles zoveel mogelijk toepasselijk maakt op de zijdeworm. | |
Eobanus HessusEobanus Hessus ruimde in zijn Noriberga illustrata (1532)Ga naar voetnoot1 een hoofdstukje in voor de Horti extra urbem, waarvan een reeks vruchten de revue passeert. Daarbij wordt de wijnstok behandeld en vindt de schrijver gelegenheid de tuinsieraden, de fonteinen vooral, te prijzen. Verschillende Vergiliaanse motieven vallen te registreren, waarvan ik er een tweetal laat speken: 1258[regelnummer]
Nee minor hortorum memorandis laudibus urbem
Gloria commendat, quorum tam copia dives,
Quam fuit Alcinoi nemorum, quae mala ferebant
Punica et ingentes malos uvasque virentes
Et dulces ficus et florens germen olivae,
In quibus aeterno florebant omnia vere,
Et fructus fructu super exoriente recenti
Consenuit nulloque peribant tempore flores
Et si qua his alia adfinxit divinus Homerus.
En 1307 en volgende: Has ego delicias hortorum, haec gaudia tanta
Praetulero cunctis opibus vitaeque forensi
Et regum celsis domibus mensisque deorum.
Quod si sic fortuna aliquando errarit, ut horum
Egerit huc aliquid, tum me vel divite Croeso
Aurificoque Mida eredam magis esse beatum.
| |
[pagina 159]
| |
BuschiusIn het in 1504 verschenen lofdicht op Leipzig, Lipsica, van Buschius,Ga naar voetnoot1 vinden we op dezelfde wijze de tuinen beschreven met de vermelding van reeksen bloemen, vruchten en groenten. Ook hier wordt het buitenleven geïdealiseerd, met gebruikmaking van veel mythologie en verscheidene bekende thema's, de tuin van Alcinous wederom daarbij inbegrepen. | |
Philippus Engelbrechttus EngentinusWat beknopter vinden we hetzelfde terug in Epistula, florentissimae urbis Friburgi apud Brisgoicos descriptionem complectens, ad Hieronymum Husaerum Pludentinum, antiquitatum studiosissimum, iam denuo a mendis vindicata van Philippus Engelbrechtius Engentinus (1515).Ga naar voetnoot2 De drie laatstgenoemde gedichten geven een beschrijving van tuinen of van de rond de stad liggende groengordel, welke een afzonderlijk onderwerp in het gedicht vormt en te vergelijken is met b.v. Willinks Amsteldamsche Tempe. | |
LotichiusOok Petrus Lotichius Secundus (1528-1560)Ga naar voetnoot3 is een der humanisten, die de mode van het buitenleven hebben helpen verbreiden. Tot in de 18de eeuw bleef hij in aanzien bij de neo-Latijnse dichters. Van zijn gedichten noem ik de beknopte Elegia VI. Ad Montem Pessulanum. Het beschrijvend element spreekt niet sterk, doch de catalogusachtige opsomming van de gewassen en een trekje als de verbinding van mirte en lauwer geven aan, dat ook dit gedicht in het georgisch genre thuis hoort. De Elegia VIII. Ad Ortolphum Maroltum. De secessu suo et oblectationibus ruris is evenmin een gedicht van grote omvang of opvallende eigenschappen. Ook hier komen we de catalogus van de gewassen tegen en daarnaast een bekend element als de ongekochte spijs. De elfde, aan Carolus Clusius opgedragen elegie, De ruta herba, is evenmin een opmerkelijk gedicht. Ook hier vinden we weer de verbinding mirtelauwer. Een wat uitgebreider gedicht is Elegia XII. Ad villam Phyllidis prope Nicum, waarin enige beschrijving van de aanleg wordt gegeven. Nadruk wordt gelegd op drie punten, de landbouw, de godsdienst en de eruditie, die gevonden wordt in dit fortunata nimis sacris domus hospita Musis. Lotichius geeft onomwonden blijk een zeer hoge opvatting te hebben van de landbouwpoëzie: | |
[pagina 160]
| |
Ruris amatores vates sumus: urbe relicta
Concitat adflatu nos Deus ipse suo.
Scilicet occultus dant ipsa silentia vires,
Carminaque ornatu versicolore nitent.
De nauwelijks begonnen opsomming der planten wordt al direct afgebroken met een Desine..., wat een sterke suggestie geeft, dat deze catalogus gevoeld werd als een eigenlijk wel noodzakelijk ingrediënt. In het eerste boek der Carmina staat nog een klein gedichtje, dat aan Clusius werd opgedragen, De heliotropo, hyacintho et lauro, waarin nog weer eens mirte en lauwer bijeen staan. Een lofdichtje uit het tweede boek der carmina ten slotte is Ad hortulum Claudiae. De meeste genoemde gedichtjes van Lotichius hebben als georgische poëzie weinig belang, doch alle tezamen geven zij toch, al was het slechts door hun voorkomen zelf bij deze humanist, een idee van de interessesfeer van de tijd. |
|