| |
Rijmen ende Gezangh der neghen-Musen ofte Zang-Heldinnen.
Clio.
De rijkste Bruydegom en Bruyt
Die quamen 't alaer-kaalste uyt.
DEn grootsten Predikant die heefter twee gebonden,
Twee echtelyk getrout, en beyde sonder sonden,
Daar was noyt ryker Paar, nochslechter Feest bestemt,
De Bruyt was moeder naakt de Bruydegom sonder hemt.
| |
Melpomene.
O bedroch, Leefje noch
HOort hoe dat Jacob klaachde en sey ik ben bedrogen,
Dit is myn Rachel niet, de Bruyt heeft swacke oogen:
| |
| |
Maar Lea is de outste antwoorde Laban doe,
Dient wel en hebt gedult soo krijghdy Rachel toe,
Dat deed' den vromen hals, en heeftse oock verkregen
Een kostet hem niet doen, de man was heel verlegen,
Een Jacob hadder twee, eer was hy niet te vre'en,
Twee Jacobs hadden nu by-kans genoegh an een.
| |
Thalia.
De min die is somvvijl soo groot,
Dat die derf strijden met de doodt.
HOe dorst Tobias inde minne roese-moesen,
Hy vraaghde na geen doot, hy pasten op geen droesen,
Doen hy sijn Sara sach, heeft hy misschien gedacht
By sulken Engeltjen en heeft de Droes geen macht,
Daarom o Bruydegom en wilt toch niet vertsagen,
Want Sara kan den brandt en spokery verjagen.
| |
Euterpe.
Op de stemme: Wat heb ik om haar al tijdt versleten.
COmt laat ons vermaken met singhen en spelen
Dees Nieuw'-gehoude de Bruygom en Bruyt.
Met lonkjes en dronkjes wat kusjes om delen,
Soo dryvet den waker den slaper nyt.
Want weldoen ende vrolyk wesen
Dat wort van Davids-Soon ghepresen.
| |
Terpsichora.
DE Nieuw-ghesloten in sachte Boeyen
Die wenschen wy vrede en hemelsche sin,
Haer liefde die moet soo schynnelyk groeyen
Als of sy woekerden met de min,
Hier toe verleene heyl en zegen
Den Leytiman vande rechte wegen.
| |
| |
| |
Erato.
WY wenschen gevoedet met wyse ghedachten
't Harten gemoet van al Alberecht,
En datmen Sara by Sara mach achten,
De kuyssche Spieghel van den Echt,
Soo datse haar in alle zeden
Gelijk haar Dochter na mach treden.
| |
Caliope.
DE minne die moet hare Tafel vercieren
Met veel gemeenne spijs en drank,
Met lachen en kryten, en krabben, en tieren.
En alderhande kinderen sank,
Dat zyn de spruyten van Olyven,
Die sullen haar den tijdt verdryven.
| |
Urania.
GAat heen, gaat heen, goe nacht u Beyden,
En doet als u Voor-ouders de'en,
Die ons den vvegh hier toe bereyden.
Hier door soo haspelt yeder een,
Daarom soo vvilt oock vlytigh spinnen,
Soo meught ghy haast vvat over-vvinnen.
| |
Poly-hymnia.
VAart vvel, vaart vvel, vvilt langhe leven
In voorspoet, vrede, heyl en vreught,
Dit vvil u Godt den Heere geven,
En sterk u tot de vvare deught:
Vaart vvel, vaart vvel, leeft langh te gader,
Dat gun u Godt den goeden Vader.
|
|