| |
| |
| |
Feest-dicht, Tot eer van den Eerentsesten ende Hoghgheleerden Iongh-man Winolt van Campen. ende d' Eerhare Deughd-lievende Ionge-Dochter Juffr. Geertruyt van Apeldoren.
Vereenicht binnen Deventer met den H. Bandt des Houwelijkx den 25. Ianius, Anno 1626.
Maar 't licht verzaat gemoet
En laat om gelt noch goet
Of dankbaar sich te toonen.
Die schijnt dat my benijt,
En soekt met groot vernind'ren
Mijn voorneem te vermind'ren,
Maar neen, geen heerschappy
Ik wil na macht verschulden
Dies vangh ik blinden aan
Den Lof van twee die paren.
| |
| |
NIet dat ik wil mijn pen verslyten als ik plach
Om Venus met haer Kint te brenden voor den dach,
Neen neen al lang genoech het dartel pat getreden,
Al lang genoech Gerijmt met ongerijmde reden,
En in het Heydendom gehaspelt met de Go'on,
Als weteloos van God en sijn geboren Soon,
Of wel een hoger geest van Hemelrijke gaven
Het Christelyk gemoet àls ik, sal beter laven,
En stylen het verstant en wysen op de baan
Hoe wy hier van bene'en na boven moeten gaan,
Of wel den soeten toon, of wel de schoone luyst ren
Van Jacobs reyn Gedicht mijn Dichten sal verduyst'ren,
Niet tegenstaande moet door over groote plicht
Van veer wat volgen na het Deventersche licht,
Wiens ongemeene Glans en Over-gulde stralen
Gelyck een Zuyder Son schijnt over onse palen,
Of als de volle Maan met silverich gelaat,
De lovers van haar tent in pracht te boven gaat,
De weirrelt om end' om haar wesen komt vertoonen
Van 't koude Noorder-gat tot daar de Swarten woonen, &c.
Waar heen mijn Musa doch? Wat ist dat ghy bedrijft?
Dat ghy van anders wat als vande Bruyloft schrijft,
Wilt ghy nu buyten tijts daar tijt van doen is prysen?
Wiens gaaf geen kleyne tijdt van doen heeft an te wysen,
Doch machmen kort en goet besluyten in het Ent,
Onnodich't prysen is wiens lof een yeder kent,
Wat sal ik int begin, wat moet ik lest beschryven?
O mijn geringe Geest wat wilt ghy nu bedryven?
Vermengt de weirelt niet met Geestelyke min,
Laat wulpse kittel-jok zyn balling uyt u sin
Wat ist dat u belet het spotten vande menschen?
Tut tut dat 's niet met als wat sullen wy dan wenschen?
Ons' vrindelyke vrint Gegriffijt int gemoet
Die huyden beter keur en trouwer wissel doet,
Wat seg ik wissel, hoe? hy liefd ons als te voren,
Al heeft hy liever troost tot sijn behulp verkloren,
| |
| |
O heylsaam soet verkies, o wysselijk beraan,
Ik wil nu liever komt als leyder geiren gaan,
Ik wil nu liever komt meer kven uwe leven,
Om dat het van 't onreyn sich wil tot kuys heyt gheven,
En dempen soo de vlam die door wellusticheyt,
Beswaart een nauw' ghewis met ongerusticheyt,
Tot eyndelijk bederf van ziel, van lijf, van eere,
En als een sondich kint verbastert van den Heere,
En werdet als onecht verbannen droevelijk
Wt syne heerlijkheyt, en eewich duerent rijk,
Wel die, die met voorsicht, en onbevluysde ooghen,
Ten Hemel opwaarts sien versoekende 't vermogen,
Om met de aard sche Romp en hare Borgery
Te stormen int gemoet met Gheestelijk ghestry,
Een Gheestlijk ghevecht wet snoo verdorven lusten,
Dat is der vromer Crijgh om kommerloos te rusten,
Den vroomen Campen wil met deuchdelijk gheweer,
Vermeesteren het vleys, en blyyen d'over Heer,
Het is een groote kracht die dit wel can volbringhen,
Te temmen boose lust en het gemoet te dwinghen,
Ghy Bruydegom die voert den name van een Helt,
Campt dat die mach van u te rechte zijn ghespelt,
Tot steunsel ende stut van die ghy hebt verkoren
U lieve soete Bruyt, u waarde Apeldoren,
Met suyv're wandelingh in eendracht, trouw en vre,
Met liefd'tot u vrindin, en even-naasten me,
Den Heere wil u heyl, voorspoet en zegen geven,
En gunnen u met lust soo langh ghy wenscht te leven.
| |
Op de stem: Lof zangh Maria.
EY Bruyd' gom neemt uit goe,
Dat ik dees' leringh doe,
Als wijser 't onderwijsen,
| |
| |
Al waarse noch soo slecht,
Ghy soutse lijkwel prijsen,
De ganst volvoert de daadt,
De liefd en siet geen quaadt,
Sy duijt het al ten besten,
Van 't eerste tot den lesten.
O Bruyt weest eens gesint.
Doch niet soo blint van oogen
En weest, dat ghy het quaat,
Dat een van tween mis-staat,
O Schepper groot van macht,
Laat ons Ghebedt bewegen,
Dees nieuw Gehouwde zegen.
Verrijk haar met de deught,
Vercier haar jonghe jeught
Met een Godt-vresend leven,
De Vruchten van dit paar,
Wilt minder niet als haar
Dat bidden wy u 't samen,
Haar 't eeuwigh leven, Amen.
|
|