Zinne-beelden, oft Adams appel
(1642)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij
[pagina 279]
| |
Feest-dicht, Tot Eer vanden Eersamen ende vromen Iongh-man Walewyn vander Veen Bruydegom, Ende d'Eerbare Deught-rijke Jonge-Dochter Ianneken Abrams van Dalen Bruydt.
| |
[pagina 280]
| |
Waar in dat sich onthoudt een Vogel, wiens gesank
Hout altydt eene thoon, houdt altydt eene klank:
Als 't Amsteldamsche Kindt geneygt wert om te snoepen,
Ga naar margenoot+Soo sal het licht den naam van dit Gedierte roepen.
Dewijl het oud' en 't selfd my stadich weder-vaart,
Wert schier myn Rymery van dese Vogels aart:
Doch' t Christelijk gemoedt en laat sich niet verdrieten,
Gestadigh 't Hemelsch nut erkauwende genieten.
Een Christelijk gemoet verveelde noyt Gods woort,
Schoon dat het dagelijks daar van ontelbaar hoort,
Wiens onversadich oor niet beters kan vermaken,
Als Goddelijke raadt tot bidden ende waken,
Tot reyne wandelingh, tot kuyssche suyverheyt,
Tot temmingh van de lust, en vleyssche dartelheyt.
Hy die den gantschen raadt des Heeren heeft verkondicht,
Die wijft ons duydelijk, hoe groffelijk dat sondicht,
Wie in de geyle gloet syn onbesuysde lust
Geeft los den vollen toom, en die soo heylloos blust.
Wie sich van desen brandt niet wel en kan onthouwen,
Die raat hy tot den Echt, die raat hy tot het trouwen,
Die raat hy tot een staat daar twee maar worden een,
Een staat daar dese Twee als nu zyn in-getreen,
Een staat die nergens toe den Mensch en is gegeven,
Als menschelijk heel kuysch met een alleen te leven:
Des wort haar voor gestelt, wie in den Echt vergaart,
Gebruyk u Trouw', als oft ghy niet getrouwt en waart.
Dies laat het Echtes Bedd' soo treffelijk niet wesen,
Dat u het Aartsch weer-hout u Godt u Heer te vresen,
Wiens helder vlammigh oogh door Hert en Nieren siet.
In alles wat ghy doet vergeet u Schepper niet,
Vergeet u Heylant niet, den Gever aller dingen,
Door weelderich gebruyk van wellust, singen, springen,
Of praat en boertery, door jok met u Vriendin,
Gelijk dat veel gebeurt in nieu gebonden Min.
Gewoonte maacket Eelt, en ongewoonte Blaren:
Doch vaste liefde blust geen tydt noch gryse Hairen.
| |
[pagina 281]
| |
Dat gun d' Almogentheyt, met u alsoo mach zyn,
Tot dat u Hair gebleykt zy als een Harmelijn,
Oft alsoo langen tydt als Godt u gun het leven,
Wiens zegen u verrijk, zyn vree zy u ghegeven.
De Vrucht van u versaam moet zyn gebenedijt.
Hier mee vaart beyde wel, 'k en heb niet langer tijt.
Stuer Recht.
J. Vander Veen.
|