Zinne-beelden, oft Adams appel(1642)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] 't Wintichste zinne-beeldt. Stemme: O Nacht jaloursche Nacht. 'tGesicht. WIens oogh in Silo claar en suyver is gewassen, Gereynight van den Artz, die Adams val genas, Staat wacker op de wacht, staat vlijtich op te passen, Gewapent deu'rt Geloof en 't geestelijck Roodas. Een op-gepronkte schaar comt sijn gestalt begecken, En toonen hem de weeld' en soete dartelheyt, En pogen hem also sijn wapenen t'ontrecken, Waar toe sijn vroom gemoet wel dapper neen toe seyt; 't Gehoor. Dies vangt een jeder an (mits dit niet wil gelucken,) Een lieffelijck gezang an snaren spel getrouwt, Om hemgelijck (te Voor) syn wapenen t'ontrucken, Het welk syn vroom gemoet wel dapper tegen hout. [pagina 83] [p. 83] Met smeeken en gevley en lodderlijke teemen, Deur praatjes vande min vermengt met Geyligheyt. Besoekense door lift syn wapenen te neemen, Het gunt syn vroom Gemoet verweert met Heyligheyt. De Reuk. Vermits haar ook mislukt het fingen ende speelen, Soo vlechtme Crans op Crans van ongemeene geur, Om hem te trecken en syn wapenen te steelen, Maer neen, sijn vroom Gemoet en achtet niet een leur. Met Amber en Perfuym versoecktmen hem te locken, En met het angenaamst het gunt de Neus geluft, Onangesien, en wert hem 'twapen niet ontrocken, Om dat syn vroom gemoet is wacker toe-gerust. De Smaak. Men dekt een waerden disch als in des Conings hoven, Van costelijcke spys, als wijnnen en Banket, Van meynning hem daar deur de wapenen te rooven, Daar sich syn vroom gemoet ook dapper tegen set. Daar vloeyt den Ed'len drank die sy te gulsich smaeken, En bidden dat hy doe (gelijck als sy) bescheyt, Om door syn dronkenschapde wapenen te schaeken, Maar neen, sijn vroom gemoet dit alles weder-leyt. [pagina 84] [p. 84] 'tGevoel. Nu gaattet uyttet spoor met wangelaetigh Cussen, Met trecken Mondt an Mondt en dauw'len metter hant. Om te vervreemden soo, syn wap nen onder-tussen, Maar neen, syn vroom gemet vermijdet Venus Brandt. En't gunt sy meer der doen, last eerbaarheyt te swijgen, Maar alle't aartsch' vermaak, en angenaemigheyt, Is al te crachteloos syn wapenen te crijgen, Om dat syn vroom gemoet veracht de geyligheyt. 'tGesicht. Wiens Oogh in Silo claar en suyver is gewassen, Gereynicht vanden Artz die Adams val genas, Staat wacker, opde wacht, staat vlijtich op te passen, Gewapent deur 'tGeloof en't geestelijk Rondas. Vorige Volgende