'tSesthiende zinne-beeldt.
Stemme: Coridon waar hebt ghy ghelaaten. &c.
't NAtuirlijk quaat, dats drinken speelen,
Verraen bedrieghen woek'ren steelen,
Sulke' en dierghelyke daaden,
Geschien ten deel om lust te zaaden,
Maar snooder boosenvint-men zelken,
Als dte het goet met quaar vergelden,
Dat is een boosheyt at gesondert,
Waar van sich self een Dief verwonedrt,
Loopers, Stroopers, Guyten en Fielen,
Die hebben vaak veel eelder Zielen,
De sulke dikwijls op de weghen,
Datse baar wel-daaders kreegen,
De Heyd'nen die int wilde woonen,
De deughdt mea deughde te beloonen,
Veel stomme beeften dankbaar spreeken,
Betoonende met trek en teeken,
Een Roomsche Slaaf heeft dank bevonden,
De welke had' den Poot verbonden,
Die't hemwel dubbel weer beloonde,
En hem gestadigh vrindt schap toonden,
Ont menscht verbastert en versteeken,
Van schaamt van eer van deughdt geweeken,
Een oncruyt schuym van al het boose,
Is d'oversnoode Goddeloose,
Veel boosheyt siermen billik straffen,
Om die (waert moog'lijk) afteschaffen,
Maar dees verhaare pest op aarden,
En vreest geen Roeden Strop noch Swaarden,
Vermits 'tondankbaar hart na rechten,
Dies is onmog'lijk te beslechten,
En daarom sulke lien verharden,
Maar streekmen die met scharpe Garden,
Wat grouwel sietmen niet gebeuren?
Na haar verarmde Ouders treuren,
En sluyten handen oor en ooghen,
Voor die haar hebben op getogen,
En ook hoe veel verscheyden vroomen,
Wel armen hebben in-genomen,
En op-gequeekt als haare kinders,
Die daar van leeden veele hinders,
| |
Ick weet van sekere gevangen,
De welk, sond' hebben moet en hangen,
Mits ik hem abelijk verschooden,
Die't my ook naderhant beloonden,
O grooten Schepper hoogh gepreesen,
Hoe weyningh dank wert u beweesen,
Die over-vloedighli laat vlieten,
En Cryght van die het meest genieten,
Ghy haater van d'ondankb're Zielen!
Ten eynde dat ons hart mach knielen,
En geeven u staegh lofen eere,
Door Jesum Christum onsen Heere,
|
|