Zinne-beelden, oft Adams appel
(1642)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
'tSefte zinne-beeldt.Stemme: Als ik sink in myn eygen grondt.
DE Leugen is het eenigh zaadt
Waar uyt dat sijn gebooren
De bitt're doodt, de vloek, den haat
Godts-laster, moordt, en tooren.
Wat grouwel datter ooyt geschach,
Geen zonden uyt-genomen,
Geen quaelen diemen denken mach,
Of sijn daar deur gecomen.
Geen jammer hart-seer of verdriet,
Geen bloedt is ooyt vergooten,
Geen boos heyr isser ooyt geschiedt,
Of is daer uyt-gesproten.
Den zayer van dit Goddeloos'
(Waar deur wy alle vielen,)
Die heeft dit over-geven boos'
Geplantet inde zielen.
Beswangert is soo mennigh Mensch,
Met vrucht van synnen zaede,
Die hy belooft des harten wensch,
't Gunt haar gedydt tot schaede.
Dus heeft gecregen d'over-handt,
Ga naar margenoot+ Den Godt van deser weirrelt,
Die meer en meer de leugen plant,
Verheerlykt en bepeirrelt.
En heeft die met des waarheyts cleedt,
Vermomt, en soo verheven
Dat sich de leugen nu vermeet,
De zalicheyt te geeven.
Hier deur soo heeft den Leugen-heldt,
Verstrikt veel duysendt schaeren,
Die mette tonge' en met geweldt,
De waarheyt heel beswaeren.
| |
[pagina 25]
| |
En't gunt haer Macht verbiedt te doen
Van uytterlijk te wreeken,
Wert jeder tong een Schorpioen,
Vergiftich in het steeken.
Een jeder dan syn netten Spant
Om 'tHeylige te stricken,
Waar in zy selven Nader-handt,
Als Haman noch versticken.
De waarheyt die sal blyven staen,
Daar alle Leugenaeren,
Als Stro en Stoppelen vergaen,
En Grondeloos vervaeren.
Hou op hou op ghy die daer noch,
U Wapent met de Loogen,
Of sult u selven door't Bedrogh,
Uw's Vaders sien Bedroogen.
Haer Vader d'over ouwde Slang.
Die Loogh Bedroogh in Eden,
En hout dit meer en meer in Swang,
Des Bloeyt syn Rijck beneeden.
De Leugen is het eenigh zaadt
Waer uyt dat syn gebooren,
De Bitt're Doodt, de vloek, den haat.
Gods Laster, Moordt en Tooien.
|
|