Over-zeesche zege en bruylofts-zangen
(1637)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
Lentsche Morgen-Rey,
| |
[pagina 192]
| |
Ga naar margenoot+O Engelyke stem! o Ramia Vrindinne,
O Balsem mynes Ziels, vergode Harderinne,
Steur ik dijn soet gequeel? soo neem daar wrake van,
Dood' my met dynne stem die alles locken kan,
Dees' Paradysse Moort die wert dy licht vergeven;
Dies spoedy tot de daat, kom Liefste neem my 't leven,
En singh my inde slaap, tot ik ten Hemel vaar,
Soo werd' ik van dyn Lief, dyn trouwe Martelaar.
Ga naar margenoot+Hoort Nantio eens Cosen,
Hy badet inde Rosen,
Ja Fluyter zyt ghy daar?
Ja, Nantio ist waar?
Sout ghy wel sterven willen?
Dit zyn dijn oude grillen,
Neen Linker g'hebt geen haast.
Ga naar margenoot+'t Verfbeken waar het naaft;
Maar dat ghy 't wel verstaat, dits een bysonder sterven,
Een Honigh-soete Doot, om kufjes van te erven.
Ga naar margenoot+Loop Covel, 't is van 't mal,
Nu fluytet niet met al,
Dit klinkt en blinkt of 't Loot is,
Wie kuster als hy Doot is?
Ga naar margenoot+Ja, dat kan ik wel doen, ik ben al Levend' Doot.
Ga naar margenoot+So moet ghy in het Graf Nan. Of in myn Liefstes schoot.
Ga naar margenoot+Wat vreemder Doot zijt ghy? die so na-bootst het leven.
Ga naar margenoot+Alst Ramia belieft die kan 't my weder geven.
Ga naar margenoot+Dit heeft al weer geen slot,
Acht ghy my voor een Godt?
Ga naar margenoot+Neen, maar voor een Goddinne.
Ga naar margenoot+Of meent ghy een Sottinne?
Het scheeren staat dy vry,
En het gheloof aan my,
| |
[pagina 193]
| |
Ghy weet wel wie ghy voor hebt,
Als ghy de Geyt by 't Oor hebt.
Ga naar margenoot+Wel hoe, myn Ramia, (Myn Liefste) hoe, dus quaat?
Ga naar margenoot+Gaat gaat voor Philis mank, 'k woon inde Kreupel-straat.
Ga naar margenoot+'k Sweer by de Dageraat, die ik als nu beschouwe,
En Pan ons aller heyl, 'k sweer by myn hoogste Trouwe,
En kuyssche Brandt, die ghy my (Ramia) an-doet,
Ik sweer by Denerouw, daar ghy zyt op-gevoet,
Dat, alles wat ik heb geseyt, of meen te seggen,
Is ongeveynsd, onvals, en rond'lyk uyt te leggen,
Alsoo 't my leyt om 't hart soo vlottet uytte mondt.
Ga naar margenoot+tSa voort, hu hu mijn Vee, nu Harder blijft gefont,
Gaat heen na Philis toe, die sal dy moogh'lyk wachten.
Ga naar margenoot+O! Denerouwsche Maagt, wilt ghy myn Eet niet achten,
Soo eyscht een ander blijk, gebiet wat ghy versint,
En soo 'k het niet volbrengh, soo acht dan alles wint:
Ey sta, ey wacht, ey hoor, ik moet dy noch wat vragen,
En soo ghy 't niet en doet, ik sal 't den Hemel klagen.
Ga naar margenoot+Wel nu, wat sal 't nu zijn?
Ga naar margenoot+In sulken Hemels schijn
En kan geen wreetheyt wesen,
Derhalven is het vresen,
Veel minder als de hoop.
Ga naar margenoot+Dit's Koekoecx sangh, loop loop,
Loop wegh, ik wil dit myen,
'k Heb geen verstandt van Vryen.
Ga naar margenoot+Waar wilt ghy dat ik loop? om Lavenis in noot?
Want loop ik veer van dy, soo nader ik de Doot.
Ga naar margenoot+Wel, sterftmen dan so vaak? die pijn en moet niet groot zyn,
Ghy segt, ghy zijt al doot, of moet ghy dubbel doot zyn?
Ga naar margenoot+Dat is maar Boertery.
Ga naar margenoot+Ja, sulke Scharffery
| |
[pagina 194]
| |
Is 't Lok-aas vande Minne.
Ga naar margenoot+Die wensch ik (o Vrindinne)
Ontsteken mach dijn Bloet,
Gelijk als sy my doet.
Ga naar margenoot+Wenscht ghy my te bedroeven?
Ga naar margenoot+Ik wensch dat ghy moght proeven
Wat bitter soete smart
Dijn Minnaar voelt in 't hart.
Al wat op Aarden leeft beweeght sich tot het paren,
Geneyght sich tot de Min, en soekt sich te vergaren.
Ga naar margenoot+Ghy Cranst (door dynne Lof) te hoogh de brose Min,
't Wert vaak een Hel, 'twelk schijnt een Hemel in 't begin,
De blye Sonne-schijn en weert geen droeve vlaaghjes,
Indienmen op de scheen slaat vele kleyne slaaghjes,
Met een ghemeene Kaars, al isse dun van smeer,
Ten eersten is het spel ten lesten doetet seer.
Ga naar margenoot+De ware reynne Liefd' kan alle weedom heelen.
Ga naar margenoot+Wat isser in dit rondt dat niet en kan vervelen?
Ga naar margenoot+O Schoone, waart ghy mijn' 't verveelde nimmermeer.
Ga naar margenoot+'t Is een vergode saak die nimmer heeft een keer.
Ga naar margenoot+De Trouw is Goddelijk, dies salse wel beklyven.
Ga naar margenoot+Soo most dan Man en Vrouw te samen nimmer kyven,
En 't eerst most als het lest, en 't lest als 't eerste zijn,
Maar 't scheelt soo veel (helaas) als Bastert en Asijn.
Ga naar margenoot+Ik sweer by 's Hemels Heir, de Goden met malkand'ren,
Dat myne Trouwe Min sich nimmer sal verand'ren.
Ga naar margenoot+'k En acht geen Vryers Eedt, sy sweeren om de worst.
Ga naar margenoot+Ach, of de Goden my ontarrenden de Borst,
En ik u dit mijn hart eens uyterlyk moght toonen,
Al waardy Staal, en Ys, ghy fout mijn trouwheyt loonen.
Ga naar margenoot+Men vangt so licht'lijk an, 'tgunt namaals vaak berouwt,
Ghy wenscht (o Jongelingh) so vroegh te zijn getrouwt
| |
[pagina 195]
| |
Met my, die slecht en kintsch' ben inde Houw'lijcx faken,
Wat wout ghy met my doen? wat fout ghy met my maken?
Ga naar margenoot+Barvoetsche Kinderkens, als Jan-oom met sijn Wijf.
Ga naar margenoot+Men heeft genoegh te doen vaak met een eenigh Lijf,
Om dat met spijs en drank en kleding t'onderhouwen,
Waar Kinder-teeling-winst, so waart geneucht te trouwen,
Soo seyd' ik licht'lyk ja, in plaats van tweemaal neen,
Maar nu ist alderbest dat yeder slaap alleen.
Ga naar margenoot+Het Trouwen past de Jeught veel beter als de Ouwen,
Het jonge bloet dat moet de werelt staande houwen.
Ga naar margenoot+Die sal om onsent wil daaromme niet vergaan.
Ga naar margenoot+Als yeder een soo dee, wat kon die lange staan?
Segh Ramia (myn troost) wat doet dy dus vertfagen?
Te neus-wijs dat is quaat, Maria durftet wagen,
Die is van daagh de Bruyt: een jonger Maaght als ghy.
Ga naar margenoot+Wie seght ghy is de Bruyt? Nan. De Geestige Mary
Van Honthorst, die wel eer dijn Speu!-noot plach te wesen,
Die sal de soete wond' haars Minnaars haast genesen.
Ga naar margenoot+Ist seker Nantio?
Ga naar margenoot+Ik segh 't is waarlyk soo.
Ga naar margenoot+Wat salse voor een Echten?
Ga naar margenoot+Een van Apollos knechten,
Een liever van het Velt,
Genaamt Antonis Pelt.
Ga naar margenoot+Den Hemel wilse heyl, de Aarde voedtsel geven.
Ga naar margenoot+En soo veel loopent goet, tot een dosijntjen even,
Niet meer, de Bruydt is teer, de Bruygom (jongh gejaart)
Die wensch ik, sich uyt 't Neft niet heel en Oyevaart.
Ga naar margenoot+Maar segh my (Nantio) hoe weet ghy dattet waar is,
Dat dese (die ghy seght) een Echt en wet'lijk paar is?
Ga naar margenoot+Siet daar, dats blijk genoegh, (mijn Ramia) ist niet?
Ga naar margenoot+Ey laat my sien te recht, o! 't is een Bruylofs Liedt,
| |
[pagina 196]
| |
Tot hare beyder los, en om de Feest te Eeren.
Ga naar margenoot+Alst Ramia belieft, ik sal haar 't wijsjen leeren,
't Is lecker van gehoor, het heeft een Fransche Saux,
Het ratelt op de stem: C'est trop Courir les caux.
| |
Rey der Stichtsche en VVoerdensche Maeghden.1.
OSust'ren Helicons,
Voegh dijnne Rey by d'ons',
Goddinnen daal doch neer,
Wt dijn gesegent Hof,
En singh dit paar ter Eer,
Tot woeker dijnner lof.
2.
Kom schoone Bloem Goddin,
Bekroont de trouwe Min
Met Ceres soet geteel,
Gewrocht van Hemelsch' stof,
't Gunt noyt terecht Pinceel,
Of Schilders hant en trof.
3.
Ghy Nimphen van het Sticht
En VVoerden, doe dijn plicht,
Haal Daphne haastigh hier,
En, wilse dat niet doen,
Soo pluk van haar Laurier
Het alder-groenste groen.
4.
Want dat is toe-gewijt
Apollo, (diese Vrijt)
Maar meerder sijnnen vrindt
En trouwe Meester knecht,
(Antonis Pelt) die mindt
De suyv're kuyssche Echt.
5.
Dies vlecht dan Crans op Crans,
En spoedy totten Dans,
Dat yeder om het best
Veel-voudigh Cabrioolt,
Tot dat bykans op 't lest
De Schoentjes zyn ontsoolt.
6.
Als 't Reyen is ghedaan,
Vangh dan wat Cluchtjes aan,
Op, datmen tot besluyt,
Om Soennerijtjes wed,
En dan, soo schort de Bruydt,
Hey wippa, soo na Bed'.
Jan vander Veen.
Stuer Recht. |
|