Over-zeesche zege en bruylofts-zangen(1637)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Lof-dicht, Over 't belegh van 's Hartogen-bos. OSpaanschen Jupiter dijn Donder krenkt geen zegen, Dijn Blixem is ontschaakt met dynnen gulden Regen, En soo ghy Mars gebruykt om dijn verloren scha Te halen wederom, men vraaghter gansch niet na, Ons' Roem, o dwingelant, is uyt den Haag' vertogen, Met wackerder gesicht als Argus met veel oogen, Die nummer door Mercuir wert inden slaap gewiecht, Maar den bedrieger self door vromigheyt bedriecht, Ghy dachtet van te voor't geen dy nu doet herdenken, Den Bos en kan hy niet, hy mach my elders krenken, Die tweemaal het gewelt sijn's Broeders heeft gestuyt, En sal in geender eeuw' den desen zijn te buyt: [pagina 188] [p. 188] Genomen 't zy alsoo, waar an heeft dit ontbroken? 't Heeft Gode niet belieft, daar me is dat volsproken, Mishaaghtet hem als noch, soo sal het zyn als dan, Maar lijkwel siet ghy nu datmen die winnen kan, Niet door een houten Paart, als Troyen door de Greecken, Noch op syn Amazoons, of cierlyk Lancen breken, Maar soo het dy gelieft komt harwaarts uyt dyn Throon, Anschouw hoe m'heeft beset de Peirel van dyn Croon, Daar siet ghy 't konstigh werk waar me' hy die benart heeft, Gods hant zy met den Prins, die hem 't beleyt en 't hart geest. Stuer Recht. J.v. VEEN. Vorige Volgende