Over-zeesche zege en bruylofts-zangen
(1637)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij
[pagina 182]
| |
Harders-Praatje
| |
[pagina 183]
| |
't Waren Harders vander Heyden,
Oude kluyvers beyde gaar,
Hoor eens wat de praters seyden,
'k Sal 't vertellen luystert maar.
| |
Tewes en Mewes.D'Een die ston en sloegh sijn handen,
d' Ander bond' sijn Coufe-banden,
Inde Regen ende Mot,
Mewes seyde tegen Tewes,
Tewes seyde tegen Mewes,
Goede Morgen geef ons Godt.
Dit is 't rechte weer niet Tewes,
Ja 't is ummers lieve Mewes,
Seyde d'eene tegen d'aar,
Waarom seghje dac sey Mewes,
Daarom seg ik dat sey Tewes,
't Weer is na de tijt van 't Jaar.
I, gut qninkslagh seyde Mewes,
Jy bent noch de oude Tewes,
Dat is recht sey Tewes weer,
Wanneer salje dat vergaan sey Mewes,
Dat en weet ik niet sey Tewes,
Vraaghtet onsen lieven Heer.
O, jou quaxman seyde Mewes,
Kackerlaxman seyde Tewes,
'k Hebje noch niet half betaalt
Van jou oude potsen Mewes,
Potsen, dat is schere Tewes
Alsmen recht Hoogh-duyts vertaalt,
Laat ons swygen seyde Mewes,
Wel ik ben te vreen sey Tewes,
w'Hebben beyde eers genoch,
En voornamelijk jy Mewes,
'k Hou jou ook voor fuy ver Tewes,
Even als Jan Backers zogh.
Dit en betert niet sey Tewes,
Ja loo slachtet jou sey Mewes,
Die niet waardigh bent een duyt,
Bijt eens op jou tong sey Tewes
't Kofl een vaantje malle Mewes
Datje voele sult een guyt.
Wil ik jou wat segge Mewes?
Ja, sal 't ook wat deuge Tewes?
Tewes-buer't is tijt bedaart,
Ja wy dragen (seyde Mewes)
Beyde-gaar de bloessem (Tewes)
Van het Kerk-hof inden baart.
Onse groene tijt sey Mewes
Is vei gaan, dats waar sey Tewes,
Onse stro is haast tot kaf,
Dat's 't beloop antwoorde Mewes,
En wy gaan al slapend' (Tewes)
Met de eenne voet in 't Graf.
Ga naar margenoot+Ja Mewes maat, de tydt veel snelder als 't gedacht,
Is 't waardighste van al, en 't weynighste geacht,
Ga naar margenoot+Dat quam ik deur de bril (o Tewes) eerst te weten:
'k En ben geen hallef mensch, en schier geheel versleten,
Maar Tewes-buer jy hebt jou tyt noch wel besteet,
Soo dat ons gansche Dorp daar van te seggen weet,
De Nachten die tot rust voor yeder zyn geschapen,
En hebje sonder vrucht noch sorge niet vol-slapen,
Al was het Vee te Koy, jy bleeft, en hebt in 't velt
De nutste Starren an des Hemels rondt getelt,
| |
[pagina 184]
| |
En wistet op een prik soo aardigh te beduyden
Wanneer dat dees' of die sou komen in het zuyden,
Ik hoordet mennichmaal, en hebber om gelacht,
Om dat ik 't niet verston soo sloegh ik dit geen acht:
Jy praten van de Reus, sijn Gordel ende Degen,
Jy wist ook waar ontrent de Melk-wegh was gelegen,
En hoe de Wachters bey de Wagen volghden staagh,
En hoe dat Lucifer een weynigh quam voor daagh,
Hoe 't ooge vanden Stier en and're sterren glommen,
Hoe by den Water-man de kleyne Vissen swommen,
En hondert dingen meer, het loopen van de Maan,
Hoe na,hoe wijt,hoe hoogh de blonde Zon most gaan.
Maar Tewes, weetje wat my't aardighst docht te wesen?
Dat duysenden met my soo onversadigh prefen:
Ga naar margenoot+Wat toch, Jou soete stem gekoestert met de Lier,
En als dat Fluytje gong, 'k was inden Hemel schier,
Ik weet dat hooch en Iaach na jou geselschap trocken,
En noch tot deser uir Kun jy een yeder locken.
Ga naar margenoot+Ja Mewes-buer 't is waar, ik prys my hier soo vry,
Wat voordeel geest my dat, wat ben ik meer als jy,
Wat ben ik meer als Tijs, wat ben ik meer als Jorden,
Claas Nar was min als ik, en is veel meer geworden,
Ja Mewes looftet vry, het doetmen al wat zeer,
Dat Pieter Meuleslach nou is myn over-heer.
Indien ik na myn door weer andermaal most leven,
En dat my van de Heer eerst werde keur gegeven,
In wat gestalt dat ik dan woude zyn na wensch,
Ik soude seggen, Heer maak my voor al geen Mensch,
De Menschena waardy werdt zelden voor-getrocken,
Maar in het tegen-deel, wel Ezels ende Bocken,
Hoe moediger het Ros, hoe beter Stal en Voer,
Hoe waardigh is een Dog, geoeffent op het Roer,
| |
[pagina 185]
| |
De Vogels inde Kooy, de Katten inde Huysen,
d'Een voertmen om 't gezang, en d'ander om het muysen,
De Koe om datse geest, de Meer-kat om de boert,
Die worden tot behoef volkomentlyk gevoert,
De Brak, de Leger-hondt, de Winden na sy jaghen
Die salmen elk na doen oprechte gunst toe-dragen,
De Beesten weten niet van Rampspoet of Geluk,
De Mensche knaaght alleen de quellingh ende druk,
Dies, soo daar waar geen Ziel te winnen of verliefen,
Ik sou voorwaar't gestalt van eenigh Beest verkiefen.
Ga naar margenoot+Dat leste woort was goet, ik docht myn goe Compaan
Hoe wil ik jou daar na met duytsche woorden flaan,
Nou geef ikje gelijk, ik hebber gansch niet tegen,
De Werrelt wil genart zyn om den Gulden Regen,
Daar hebje 't eerst en 't lest, het eynde met het liet,
Ga naar margenoot+Ja Mewes-buer 't is waar, 't en is ook anders niet:
En prater niet meer of het walleght in myn ooren:
Ga naar margenoot+Maar meughje dan noch van de Weijery wel hooren?
Ga naar margenoot+Ja Mewes-buer, o ja, jy meent de minne-greep,
Ik hoor noch garen (maat) het klappen vande Sweep:
Ga naar margenoot+Soo doe ik feper ook, dan krygh ik jonge loentjes,
Alben ik buyten grys, van binnen ben ik groentjes,
't Hart sprongmen innet lijf doe 'k hoorde dat Margriet
Met Albert trouwen sou, gelyk 't nu is geschiet.
Ga naar margenoot+Wat segje Mewes-buer, sal Albert Grietje trouwen,
Ga naar margenoot+Neen, hy en sal 't niet doen, 't is al ghedaan sey Bouwen,
Wel weetje nargens van? Tew. Ik kom van Amerfvoort,
Ja, ja, 'k en hebber nooyt te voren of gehoort,
Dat's trouw'lyk van myn sin, de Heer die wilse geven
Op Aarden niet als Vreugt, en Namaals 't eeuwig Leven.
Ga naar margenoot+Myn vrome Tewes-buer 't is deughdelyk geseyt,
Ik wensch haar meer noch min als dese zalicheyt.
| |
[pagina 186]
| |
Ey lieve Tewes buer 'k bid' om de min van Teuntje,
Ey schenkt de jonge luy nou tavont toch een deuntje,
Of Harder-lietje, want dan sal haar hoochtyt zijn,
En sulken Saufje smaakt wel aardich by de Wijn:
Ga naar margenoot+O lieve Mewes maat ik heb wat aars te denken,
'k En mach myn oude breyn om 't nieuw' niet meer: be-krenken,
Ga naar margenoot+Ey Tewes doettet toch ter eeren van de Trouw',
Jy kunt wel alsje wilt, jy schudtse uyt de mouw',
Ga naar margenoot+'k Sal sien hoe dat het valt, goe morgen Mewes Jansen,
Ga naar margenoot+Wel Speulnoot denkter om, goe morgen Tewes Fransen.
| |
Harders-rey,
| |
[pagina 187]
| |
Eer wy met zangh vereeren
De Bruygom en de Bruyt,
Soo kan 't voor al niet deeren
Dat wy onse keeltjes smeeren,
Want ik houdet met de Fluyt.
De jonge luyden hemmen
Ik merke grooten dorst,
De ouden hoor ik bremmen,
Dus laat toch de zieltjes swemmen,
Spoelt de Reutel uyt de Borst.
Nu Vrienden eer wy scheyden,
Doet rontom eens bescheyt,
De welvaart deser Beyden,
Dat de Heer haar wil bereyden
't Hooghste nut ter saligheyt.
Stuer Recht
J. vander Veen. |
|