Over-zeesche zege en bruylofts-zangen(1637)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] Bruydt-lofs-Liedt, Op de Stem: Ick wil van desen avont noch eens uyt vryen gaan &c. 1. DEn Gulden Broeder vande bleke Jacht Goddin, Met sijn gevlamde stralen Reyst nu na de Wester palen, Tot vernoeging vande min. 2. Caftor en Pollux die tyen op de Jacht, En Nox met swart betoogen, Siet met hondert duysent Oogen, Daar soo mennigh Lies op acht. 3. Dus is de tijdt verloopen, de rusteloose tijdt. De tijdt die is vergangen, Haaft sal enden u verlangen, Ghy die nieu gebonden zijt. 4. Wel op Hollandtsche Nimphen, wel op ghy poppe goet, Wel op ey spoet u treden, Pooch met vlijt de Bruyt t'ontkleden, Als het immers wesen moet. 5. Acht geen gheveynsde traantjes, s'en schroomt toch voor geen Man, Neen Bruyt en wilt niet schoren, Al u moeyten is verloren, Neen Ians kint ghy moetter an. 6. Nu lustigh rustigh Bruygom, waar staje na en wacht, Gaat troost u Catalijntje, Soetjes achter het Gardijntje, Daar me segh ik goeden nacht. Stuer Recht. J. vander Veen. Vorige Volgende