Over-zeesche zege en bruylofts-zangen
(1637)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij
[pagina 148]
| |
Pastorael.
| |
[pagina 149]
| |
7.
Dus mijn Musa laat ons wijken
Vande Hoven vande Rijken,
Vande steedsche praal en pracht,
Laat ons met de Boere Knaapjes
Loven 't hoeden vande Schaapjes,
En ons kleeden met de Vacht.
8.
Laat ons klimmen na de hooghte,
Dat wy moghen op de drooghte
Brengen ons sachtmoedigh Vee,
Daar de wel-gebooren zielen,
Die de Wolven over-vielen,
Woonen t'saam in rust en vree.
9.
Woonen t'samen met genuchten,
Vry van kommer, vry van suchten,
Vry van lyden en ghevaar,
Dees haar alder-slimste daghen
Sou een Koningh wel behaghen,
Ja wel koopen kost hy maar.
10.
Hierom Harders vander Heyden
Die bemint de brede Weyden,
En de nacht voor Sonne-schijn,
Moet ik u geselschap-myen,
Soud' ik myne Cud' bevryen
'k Moft op hooger Weyden zijn.
11.
'k Moft ter rechter hant gaan dryven,
En op 't smalle paat jen blyven,
Soo verdooltmen niet soo licht,
Maar al eer ik tre wat varder
Moet ik groeten eenen Harder
Die hier by woont in het Sticht.
12.
Wel wat sie ik ginder woelen?
Wel wat isser te krioelen?
't Schijnt verbannen is de druk,
Wel hoe vrolijk zijn de menschen,
Wel hoe gaat het op een wenschen,
Arent: Mari veel Geluk.
13.
Soude wel den Harder Arent,
Die int Wout noch woonde 't Jarent
Om te leeren kennen 't Kruyt,
Zijn gevangen door de minne,
Sou de soete Harderinne
Maritje wel zijn de Bruyt.
14.
't Is gewis, 'k hoeft niet te vraghen,
Want ik sie haar 't Kransje dragen,
Dat haar 't opper-hooft begroent,
En bene'en, haar wangen blosen
Even als twee roode Rosen,
Even offe waar gesoent.
15.
Dit baart my geen quaat genoegen,
'k Mach my by't geselschap voegen,
Ey! hoe net heb ik 't gepast,
Sulke Waters, sulke Vissen,
Op een Bruyloft moetmen dissen,
Dapper moeter zijn gebrast.Ga naar margenoot+
16.
Ik en sal geen breek-spel wesen,
Harders kom wilt u ghenesen
Met Conserf van Hase-Vis,
Met Extract van Callekoenen,
En de Compost van Capoenen,
'k Wed dat dit Probatum is.
17.
Marmelaad'van Jonge Duyven,
En Julep van Fransche druyven,
Met Candy gedisteleert,
Geconfijte Hoender-Bouten,
Met wat Cappers over-fouten,
O mijn Vrienden dat laxeert.
18.
Mostert Pillen van Sausysen,
Ingenomen met Patryfen,
| |
[pagina 150]
| |
En het poeder Van een Schaap,
Met twee stoopen Wijns gedronken,
O dat zijn de rechte vonken
Om te raken tot den slaap.
19.
't Pulvriseersel van Pasteyen,
En Composita van Vleyen,
Met den Labis Marse-peyn,
En Siroop van warme Taarten,
Bruykt dit niet, gantsch Ele-caarten
Alle dingen zijn niet reyn.
20.
Maar de Maaghden ende Vrouwen
Mogen dit op goeder trouwen
Vry gebruyken wel gerust,
'k Sal de reden daar van schryven,
't Is heel goet voor Jonge Wyven
Voor de ongewoone lust.
21.
Oly van gebacken Vladen,
En de Gomma van Sucaden,
En het fap van Spaansche Pap,
En Podrigo van Banketten,
Dat kan vreemde lust beletten,
Dit 's daar van de eygenschap.
22.
'k Wed u wondert al te samen
Dat een Harder slecht van namen
Soo veel Tuyghs heeft voort gebrocht,
Van Recepten en fecreten,
'k Heb door 't menichvuldigh eten
Van mijn leven veel besocht.
23.
'kHeb ook met verscheyden dranken,
Soo gesonde Luy als kranken,
Menighmaal bescheyt gedaan,
Daar van leerd' ik d'Operaci,
En de rechte Beurs Purgaci
Meesterlijk en wel verstaan,
24.
Dan ghy Harders en Hard'rinnen,
Van verscheyden smaak en sinnen,
Van verscheyden Aart en Proef,
Wilt u selven toch niet pynen
Gulfigh hier ae mediciinen,
't Soud u hind'ren aan deschroef.
25.
Na het salven van de Nieren
Op de wijfe en manieren,
Ende zeden van het Velt:
Laat ons onse harten keeren
Tot den Opper-Heer der Heeren,
Die 't al bouwt en nedor-velt.
26.
Die ons heeft geleent het leven,
Niet als om hem eer te geven,
Laat ons prysen met ootmoet,
Laat ons danken ende loven,
Ende bidden daar en boven
Dat hy dit Jongh' Paar behoet.
27.
Dat hy door sijn milde gaven
Wil haar swacke zielen laven:
Groote Schepper weest haar stijl,
O ghy Heere der Heyrscharen
Wilt genadelijk bewaren
ARENT en MARIA PYL.
Stuer Recht.
J.v. Veen.
|
|