Over-zeesche zege en bruylofts-zangen
(1637)–Jan van der Veen– AuteursrechtvrijSiet den Getaanden Speck Jan dwars voet den SeinjoorSiet den Getaanden Speck Jan dwars voet den Seinjoor,
Don pock mock den Maraan, den half gewafschen Moor,
Heeft snying inden buyck, Pie'r Heyn verkrijgt sijn schatten,
Door dien hy hem Clisteert, nu kackt hy Spaansche Matten.
IA Seinjoor kont ghy so kacken Schijt vry in mijn le'ge sacken,
En Matroos sijn mutsje vol,
't Sal niet kleven ande wol,
Ja Seinjoor is dat purgeren?
Daar kan Geus neef 't moes me sineren,
Dat's een dreck die niet en stinckt,
Dat's een dreckje dat wel klinckt,
Dat's een stront van d'ander werrelt,
Schoon van luyster, hups beperrelt,
Ghy doet rijcklijck u gevoegh,
Druck noch wat dan ist genoegh,
O Seinjoor weest niet verlegen,
Nu ghy stoelganck hebt gekregen,
Lijt met ons de saack geen last,
Meester Pieter is een gast,
Meester Pieter is geschapen,
Om u gantsch den darm te schrapen,
Sonder eennigh Jopen-bier,
Want hy is een Scheeps Barbier,
Die maackt door sijn Solpher poeder
(Spijt sint Felten of sijn Moeder,
Spijt Toledo en Madriel,
Spijt sint Aachten onder-ziel,
Spijt sint Joris of sijn Swager,
Spijt den Roomschen Sleutel-drager,
Ja in spijt van al de spijt)
Dat heel Spanjen krijght de schijt,
| |
[pagina 6]
| |
Dux Hidalgos Cavaljeros,
Con vos poutos vos Mocheros,
Abten, Priesters, Jesuwijt,
Enge Nonnen vaack gewijt,
Leke Broeders, Pape Wijven,
Gaat den eers nu heel op schijven,
Ja soo overvloedigh, dat
't Vuyr raackt in't Maraansche gat,
Dat deur brant soo is an 't smoken,
Datm'er sou een Ey in koken,
Datm'er sou een Worst in bra'an,
Met een Callekoenschen Haan,
Met een paar dousijn Sausysen,
Met een koppeltje Patrysen,
Met een pan vol Fricadil,
't Lust my niet, hy proef die wil,
Hoort hoe vloeckt den straten proncker,
Den saffraan oogh varckens Joncker,
In sijn uytterste verdriet,
Krijt hy dus, schier anders niet,
O Flamingos Lutrianes
Trahidors des Castilianos
Pedro Heyn Catfiorro Can
Dat den Speck wort hees daar van,
Meester Pieter neemt in 't goede
't Klagen van Cabre Cornoude,
Och den armen horen beeft
Is soo dor gelijck een geest,
Want sijn schyven sijn vervlogen,
En sijn veeren uytgetogen,
En sijn hart berooft van moet,
Raat wat rest hem van sijn goet?
Raat wat heeft hy noch behouwen?
Wat Juwelen vande Vrouwen,
Maar 't zijn schatten (dat ghy 't weet)
Diemen Spaansche pocken heet,
Soo hy die wel wil bewaren
Tot int ende van sijn Jaren,
Heeft den geel huyt den Tiran
Alle tijt hetsmeer daar van,
Doch ick gun hem dese suyvel,
Meester Heyn die noemt hy Duyvel,
En hy seyt seer wel daar an,
Want sijn droes is Heyntjeman,
Nu Marane ick wil swygen,
Om geen Vijgh van u te krygen,
Die ghy fray te koken weet,
Voor die u doet eenigh leet,
Peys dan sonder te krakelen,
'k Wil u Lucifer bevelen,
Die soo graachjes op u past,
Die Duc d' Alba heeft te gast,
Die van ansicht en van wesen,
Schijnt u Vader wel te wesen,
Want u huyt is als een Zeelt,
Even als het helsche Beelt,
Ghy en hy, die weet te vleyen
Om een yeder te verleyen,
Die oytin u stricken viel
Kosten 't leven ofte ziel,
Dies om u verraat t'ontvlieden,
Kom ick u de vreed anbieden, Doet ghy 't niet, soo roep ick strack
Schoorsteen-veger Bulleback.
Stuert Recht.
J.v. Veen.
|
|