| |
| |
| |
Oli podrigo.
Mengel-moes Gedicht, Soo vande Veluw, als de Loflijcke Veroveringhe der Stadt Wesel.
DEn Jager van Philip om 't Bos syn netten spanden,
En joegh de Veluw deur met moorden, roven, branden,
De Betuw' was sijn wensch, hy heester voor geklopt,
Hy loerde hier en daar, dan 't gat dat was gestopt,
Door achtelose Jacht ontsnapten hem een Wesel,
Nu staat den uyl en siet gelijck Esopus Ezel.
HEndrick diemen heet de Jager,
Nu hernaamt den Boeren plager,
Eerst gepresen, nu versmaat,
Eerst bemint, maar nu gehaat,
g' Hebt behaalt wel duysent schanden,
Met u moorden, roven, branden,
In dijn eygen Vader-landt,
'k Meen ghy sult het na-der-hant,
Op een kort noch wel beklagen,
Foey, foey, op u oude dagen,
Dit en sluyt niet lieve Man,
Noyt en waart ghy een Tyran,
Noch vermaart van wreede daden,
Maar beleeft, vol van genaden,
Wat, wat, wat, 't is uyt de schreef,
'k Schaam my als u vrome Neef
Dit al t'samen komt te weten,
Hoe sal hy u (meent ghy) heten,
'k Wed' hy Veddert u niet meer,
Kan dit nummer weer beslechten,
Eertijts pleeght ghy braaf te vechten,
't Zy voor Steden oft int Velt,
Yeder een die noemd' u Helt,
Wie sal u doch meer soo heten,
't Eerlijck kleet dat is versleten,
Hoort de Boeren klacht eens aan,
Die in Veluw wort gedaan,
Van u Fielen en Karwaten,
Van u moordenaars gebroet,
Op-gevoet met menschen bloet,
Dit gebedt en droevigh singen
Sal haast door de wolcken dringen.
| |
Klacht,
Rey vande Veluwsche Boeren,
Op de stem: Het vinnigh stralen vande Son.
GHy die besit des Hemels stoel,
En rust dijn voet op Aarden,
Hebt doch van onse smart gevoel,
O God van grooter waarden.
| |
| |
Anschouw ons over groot' ellent,
Ons' Zoonnen gaan verloren,
Ons' Dochters worden heel geschent,
Wy worden heel verbrant berooft,
Daar neven noch gevangen,
Men woelt ons stricken om het hoost,
'k En weet niet wat verscheyden pijn,
Daar sy ons mede krencken,
Duc d'Alba moet verresen zijn,
Wie sou dit aars bedencken.
Verresen is hy voor gewis,
Met Beulen uytter hellen,
Sijn swarte ziel soo quellen.
Och slaat u oogen eenmaal ne'er,
Wy hebben laas verdient veel meer,
Soo ghy met ons wilt Rechten.
Maar neen u goedertierenheyt,
Die eeuwighlijck sal dueren,
Ontsteken met barmhartigheyt,
Den val-strick die ons is geleyt
Breeck haast ontwee, en straf bereyt
Voor desen Boeren plager.
Verblint sijn oogen en verstant,
Vermeng met duysent vresen,
Sijn nieren, hart en ingewant,
Verdut sijn gantsche wesen.
Geeft Heere dat hy vloeck den dach,
En dat hy lang' beklagen mach,
Dit moorden, roven, branden.
Ons dunckt alre o groote God,
Dat ghy verhoort ons klagen,
En onsen vyant tot een spot,
Wel dapper hebt geslagen.
Wy weten dat ghy wreken sult,
't Geschrey van Weeu'w' en Wesen,
Waar van den Hemel is vervult,
Dies moet ons' quaal genesen.
| |
Transformatie.
Siet Wesel wort een doeck, een neusdoeck die de oogen,
Van ons' bedroefde volck seer angenaam komt drogen.
HA, ha, ha, ey sie de Boeren
Nu eens om het hoeckje loeren,
s'Hebbent oock al inde neus,
Nu begint de tong' te roeren,
Nu begintmen vlag' te voeren,
Yeder een op sijn mannier,
By de Wijn, en by het Bier,
Lestmaal gaande over straten,
Hoord' ick hier of kluchtigh praten,
Van een man die (soo my docht)
Niet wel Papen lijden mocht,
(Seyd' hy) die geschoren bollen,
Nu ist Wesel; dan den Bos,
| |
| |
'k Hoor vast vloecken Isabelle,
Al de Duyvels uyt der Helle,
Al de Monsters vander Zee,
En sy meenter Hendrick mee,
Hendrick heeft hem wel gequeten,
Daarom sal hy Vygen eten,
Vygen uyt het Spaansthe landt,
Als men gaf den Admirant:
Hoe sal Ioel Rei op hooren,
Met sijn korte Midas ooren,
Hy sal brullen als een Stier,
Singen als een Ezel dier,
Maar als over sijn die vlagen,
't Sal hem dan soo wel behagen,
Of hy met sijn bloote gat
Qualijck kon ick 't lacchen laten,
Van dit koddigh boertigh praten,
Holla, seyd' ick, hoger niet,
Van het geen nu is geschiet,
Laat ons Godt van harten prijsen,
En hem danckbaar eer bewijsen,
Meer als heyl en hulpe boot,
Wesel heeft hy ons gegeven,
Sonder schade, daer beneven,
Veel Geschut en Rijckdom by,
Heere Godt wy dancken dy,
Alles komt in onsen handen,
Als ghy strijt voor dese Landen.
|
|