| |
| |
| |
Hoe Grol die loose Hoer, haar Geest korts heeft gegeven,
Dat heeft een Geuse Pen, op Paaps Papier beschreven.
GROL dat loose Papen Hoertje,
Schelmen Voedster, Dieven Moertje,
Leyt soo deerlijck op haar sterven,
Raven Aas die sal beerven
't Beste datmen by haar vint,
Want hy is haar liefste kint,
Al haar bloet-verwanten weenen,
Al haar vrienden droevigh steenen,
Och! wat isser al geklach,
Och? wat isser al gewach,
Roept toch haastich de gebuyren,
't Sal met haar niet lange duyren,
O! daar geeftse noch een sucht,
Staat soo na niet, geeftse lucht,
Voelt de Pols, die slaat soo swackjes,
Leke Jasper loopt toch strackjes,
Om de Priester, om de Paap,
Om den Uyl, en om den Aap,
Loopt toch heen haalt Broer Cornelis,
Met sijn wit gebacken Melis,
Met sijn Keers, sijn Cruys, sijn Bel,
En sijn ander Goochel-spel,
| |
| |
Want het Puyckje vande Hoeren,
Want het Droesje vande Boeren,
Want het Pit van alle quaat,
Schier de wint ten Eers uyt gaat,
Siet hoe ist gelaat vervallen,
Wie mach trotsen op sijn wallen,
Op sijn schoonheyt, op sijn kracht,
Op de diepte van sijn Gracht,
Op sijn loosheyt, op sijn lagen,
Op sijn jonckheyt, op syn dagen,
Op syn vechten, op syn moet,
Op syn rijckdom, op syn goet,
Op syn wel-gestelde wooning,
Op syn Prince, op syn Koning,
Hoogen moet komt voor den Val,
En de Doot vernielt het al.
| |
Mors.
Och! och! daar geests' haar geest,
Dat boos gekroonde Beest,
Heeft nu de ziel gespogen,
Daar helpt geen slach of stoot,
Sie daar de Hoer is doot.
| |
Waar van.
Ofter yemant wilde weten,
Hoe de kranckheyt moghte heeten,
Waar van Grol het leven liet,
'tWas de Brant-sieckt, anders niet.
Stuert Recht.
|
|