Wetet Leser,
DAt Vrinden Gunst ende Bede my bekoorden, om yets van mijnne Rymerijen op te soeken, by malkanderen te voegen, ende die t'samen tot een Boecxken door den Druk gemeyn te maken, 't is ongeiren bewillight, vermits onse Eeuw schrander, de Nijt groot, ende des Berispens onendelijk is, achtende mijnne Veder te log, om d'Appolsche verstanden door yets seldsaams te verheughen, dan vertrouwe haar beleefde aardt, ende leerlijke redelijkheydt, (welker gewoon is, sulke oft diergelijke Poësie, boven de waarde te achten, ende des selfs mis-slagen, met Liefdes kleedt te decken) dit mijn weynnigh ende geringhe werk sal nemen in haar gunstige bescherminghe. Vaart wel.