gens een laatsten blik op 't cirkelvormige meer, en na eenig geduw en geplas, schoten wij onder den iets lageren buitensten rand van de grot door en het binnenste der geheimzinnige rotsmassa tegemoet.
De boot was voor de reis uitgerust, door alle lantaarns, die wij hadden, op regelmatige afstanden langs boord te plaatsen. Nu was het aantal niet te groot, twee werkelijk goede lantaarns en twee met behulp van leege blikjes geimproviseerde, bleken de geheele verlichting. Gelukkig hadden wij voor de eerste twee een flinken voorraad petroleum, terwijl de laatsten met kaarsen werden gebrand. In de kajuit straalde bovendien de petroleumlamp - zoodat onze flottelje er uitgezien moet hebben als voor een of andere festiviteit, schamel verlicht.
Het bleek te zijn, zooals Oom Eugène geschreven had, moeilijkheden deden zich voorloopig niet voor. Een eindelooze tunnel strekte zich voor ons uit, nu eens week de zoldering van ons weg, dan weer scheen zij op ons neer te dalen, maar er bleef steeds ruimte genoeg om onze boot door te laten.
't Onaangenaamste was nog de kwalijk riekende damp, die uit 't water opsteeg. Soms was het alsof er een nevel over den stroom hing. Antoine verloor bijkans zijn goede stemming, want al het eten smaakte naar zwavel. Hij trachtte dit te verhelpen door sterke kruiderijen, maar al die prikkelende spijzen in de doffe broeierige warmte van de watergrot werkten tenslotte dorstwekkend - hetgeen onze watervoorraad te snel deed minderen. Dit water was trouwens verre van smakelijk, afkomstig als 't was uit 't meer, waartoe wij het eerst gefiltreerd en later door distellatie bruikbaar gemaakt hadden. De tocht viel ieder lang. Te zien was er niets, dan glibberige, grijze en blauwachtige wanden, waartegen het kwalijk riekende water opzwalpte, wanneer onze boot voorbij voer. Hard spreken deden wij niet meer, elk geluid weerkaatste tusschen de, aan weerskanten oprijzende muren, op de spookachtigste wijze. Elly vooral voelde zich in dit nachtelijk duister bitter weinig op haar gemak. 't Liefst zat zij in de kajuit, waar ook haar vader zich met een studieboek terug getrokken had. De heer Midwell vertoefde steeds voorop de motorboot, scherp uitkijkend, ik hield hem er nogal eens gezelschap.
Brisquet aan het roer, verveelde dit varen door een koker allang, zoodat hij wie naar hem hooren wilde, de meest fantastische verhalen